De Nieuwe Taalgids. Jaargang 67
(1974)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 54]
| |
Charles Marius (‘Chap’) van Deventer en Willem KloosCharles Marius van Deventer werd te Dordrecht geboren op 1 juli 1860, als zoon van de H.B.S.-directeur Julius Christiaan en diens vrouw Anna Maria Busken Huet, een zuster van de grote Conrad. Telg van een letterkundig milieu scheen Charles - op school al een ijselijke knapperd - voorbestemd voor een literaire carrière van vaderlandse allure. Het liep allemaal wat anders. Door de geleerde vader (een polyhistor naar 18e eeuwse snit) met al te veel zorg omgeven, ontwikkelde de jonge Chap zich als een kasplant in een grote bibliotheek, ongeveer zoals het de jonge Aegidius Timmerman verging.Ga naar voetnoot1 In de exacte schoolvakken een kraan, werd Chap door de veeleisende privélessen van zo'n vader, die hem voor het admissie-examen opleidde, bovendien een klassicus van formaat, wiens vertalingen kunnen gelden als specimina van vakmanschap.Ga naar voetnoot2 Sinds 1880 studeerde hij o.m. bij Van 't Hoff scheikunde en bij Hugo de Vries biologie. De laatste en de physicus J.D. van der Waals tekenden het bewaard gebleven candidaatsdiploma. Hij promoveerde uiteindelijk echter december 1884 bij J.W. Gunning. En daarna ging het erom de maatschappij te bevechten, die voor hem de nodige verrassingen in petto hield. Een mislukt leraarschap vormde als het ware de spreekwoordelijke inleiding. De jonge Van Deventer ging naar Goes, waar Henri Borel zijn leerling is geweest in de 4e klas van de H.B.S. Het ‘onaanzienlijk, ietwat komisch mannetje, een beetje hulpeloos door zijn bril kijkend, en - veel later begreep ik dit pas - een veel te geleerd mensch, èn door zijn chemische wetenschap, èn door zijn Platonische eruditie, om in een provinciestadje aan opgeschoten jongens les te geven in de beginselen der scheikunde.’ Na een jaar (1886/87) verliet hij Zeeland.Ga naar voetnoot3 Hij werd assistent bij Van 't Hoff, die zelf in 1895 naar Berlijn vertrok. Niet lang daarna (1897) verkoos Chap een loopbaan op Java, waar hij leraar zou worden aan het gymnasium Willem III te Batavia, en waar hij daarnaast zich in de secundaire sector met literatuur zou bezighouden in taaie beschouwingen, die niet zo heel veel om het lijf hebben.Ga naar voetnoot4 In 1903 met ziekteverlof in Nederland terug, vertrok hij toch voor een tweede periode naar Insulinde, waar hij tot 1909 verbleef. Datzelfde 1909 moet een crisisjaar in zijn leven zijn geweest. Spaarzame gegevens spreken over ‘zijn gevoelig zenuwgestel’Ga naar voetnoot5 dat een beslissende knak kan hebben gekregen in die tropen, die in eerste instantie mogelijk als vlucht kunnen zijn bedoeld. Een vlucht dan voor zichzelf. Dat letterkundige vrienden en collegae-chemici zijn 25-jarige promotiedatum als aanleiding konden kiezen voor een nagenoeg geheel aan hem gewijd nummer van | |
[pagina 55]
| |
het Chemisch Weekblad (11 dec. 1909), paste niet in zijn schema. Wilden ze hem in het professorale zadel helpen? Van 't Hoff zelfs kwam er aan te pas. Maar Chap wilde niet, of kòn niet, of beide. Wij raken de diepere wortels van zijn persoonlijkheid. In zekere zin was deze zonderlinge, late 18e eeuwer, menschenschuw. In gezelschap met zijn vrienden kon hij soms uren zwijgen. ‘Dit absoluut mutisme, hetwelk dikwijls dagen lang aanhield kon wel eens heel drukkend zijn en was soms zeer zwaar te verteeren. Hij had veel eigenaardigs en afwijkends in zijn karakter’, aldus J.J. van Laar in 1931 (bij Chaps dood) alweer in het Chemisch Weekblad.Ga naar voetnoot6 In diens Herinneringen aan Ch.M. van Deventer (het zinnigste over hem door een tijdgenoot ooit geschreven) gaat Van Laar in ook op de wetenschappelijke tekortkomingen van deze chemicus-literator, die naar Van Laars overtuiging het aangeboden professoraat ‘met verwonderlijke zelfkennis, die menigeen ontbroken zou hebben’ niet heeft aanvaard. Wij kunnen hieraan voorbijgaan en slechts vaststellen, dat na 1909 Chap van Deventer tot het eind van zijn leven, om hem zelf te citeren, ‘zonder betrekking’ is gebleven.Ga naar voetnoot7 Hij liefhebberde en schreef, las en correspondeerde. Veelzijdigheid blijft ons treffen in zijn publicaties op chemisch en in die ‘op literarisch philosophisch e.a. gebied’Ga naar voetnoot8 Waarbij wij ons niet ontveinzen dat er in steeds stijgende mate sprake is van versnippering en van de daarbij behorende verschraling en vervlakking van niveau. Het is alsof hij bewust ‘op weg’ wil blijven tussen de vele mogelijkheden, waarover hij beschikte. Zo was hij altijd geweest. Als dissertatie-onderwerp koos hij geen zuiver chemisch thema. Hij zag daar blijkbaar tegen op. Aan de faculteit moest een speciale vergunning worden gevraagd voor een promotie op een historisch-scheikundige dissertatie, onder leiding van Gunning. ‘Dat proefschrift (Schetsen uit de geschiedenis der scheikunde) was een meesterstuk en gaf blijk van zijn diepgaande kennis op dit gebied.’Ga naar voetnoot9 Maar dat zegt voor zijn levensloop niet zoveel. Het thema boeide Chap, als bijna alles waarop zijn gediverseerde avonturendrift zich richtte. Gegrepen door de verschijnselen van de alchemie identificeerde hij zichzelf en zijn standpunt met wetenschappelijke scholen uit een lang voorbije tijd. Hij wilde niet behoren bij de grote evolutie der exacte wetenschappen in de overgang van de 19e naar de 20e eeuw. Niet alleen schoot daarvoor (zoals Van Laar opmerkt) zijn mathematische kennis tekort. Eerder mysticus en cultuurfilosoof dan een beoefenaar der exacte wetenschappen, miste hij de affiniteit daartoe. Hij had goudmaker willen worden in eeuwen die allang vervlogen waren. Even maar paralleliseren wij hem met Goethe, die van de klassieken misschien en van de natuurwetenschappen zeker minder wist dan deze Nederlandse jongen uit | |
[pagina 56]
| |
onze liberale eeuw. Maar het genie Goethe synthetiseerde een universeel weten in één machtige poëtisch-wijsgerige greep. En daarvan zou Chap van Deventer zijn leven lang alles ontberen. Na 1909 komt er trouwens niet zo heel veel meer. Hij vertaalt (goed) uit de klassieken, Grieks proza bij voorkeur, en occupeert zich met literaire journalistiek, die al verouderd was bij het verschijnen. Naar creatieve normen gemeten een dode vulkaan, die eigenlijk nooit had ‘gewerkt’, bleef hij in het maatschappelijke de verstokte vrijgezel uit het fin de siècle, die langer dan al zijn Tachtiger-vrienden (ook Kloos) de bohème-mentaliteit cultiveerde en ‘die de affres kende van het kamerleven in groezelige buurten met nog groezeliger hospita's.’Ga naar voetnoot10 Tot in Weltevreden toe. Een vreemde loot van een dier gerenommeerde vaderlandse Haman-families, die zó veel beloofde, dat hij tot de inlossing van één belofte zelfs niet in staat zou blijken.
II. In 1912, het jaar dat hij zijn Indisch pensioen kreeg toegewezen, trouwt hij (plotseling?) Jet Perk, die hij sedert zijn vroegste jeugd had gekend.Ga naar voetnoot11 Over dit samenzijn op oudere leeftijd worden we zijdelings iets gewaar uit eerder door ons gepubliceerde brieven. Henriëtte Perk, een door haar eerste huwelijk geschokte vrouw van middelbare leeftijd, werd verbonden met een jeugdvriend des huizes, die de vijftig al was gepasseerd. En in wiens leven vrouwen nauwelijks waren voorgekomen. De buurvrouwen-roddel van Arnold Ising Jr. aan Lodewijk van Deyssel, dat Chap met een of ander ‘meissie’ in concubinaat zou hebben geleefd, wordt er niet waarschijnlijker op als wij de tekst tot het einde toe lezen.Ga naar voetnoot12 Hier zal simpel sprake geweest zijn van ploerterij. De boutade over jongedames, die hij in Dordrecht ontmoet, doet voor een student uit zijn generatie nogal kinderachtig aan.Ga naar voetnoot13 Het zijn - voorzover we konden nagaan - de welhaast enige keren, dat wij vrouwen in zijn omgeving ontmoeten. Behalve dan zijn moeder (de zuster van de door hem mateloos bewonderde Conrad, die ook een Indisch verleden had gekend), zijn zuster Wilhelmina Bernardina (Miente), en het dochtertje van zijn zuster, de | |
[pagina 57]
| |
Marietje uit zijn kinderliedjes, die we in feite zijn enige poëtische vruchten mogen noemen.Ga naar voetnoot14 Moeder, zuster, kind van zijn zuster. Weer zijn we aangeland bij de ‘chemie’Ga naar voetnoot15, maar nu in de diepere zin van de ook door Chap bewonderde Wahlverwandtschaften van Goethe, die wel eens een chemische vergelijking zijn genoemd. Bergman had gemeend de scheikundige reacties te kunnen verklaren met een attractio electiva - keuzeverwantschap - door Goethe vertaald met Wahlverwandtschaft, een begrip, dat wij ook in de biografie van Jacques Perk tegenkomen. Tot zulke Wahlverwandtschaften behoorde Jet Perk, de zuster van zijn vriend. Met welke constatering wij komen tot de kern van ons betoog: de vroege vriendschap van Chap en Jacques Perk en de daarmee nauw samenhangende relatie van dezelfde Chap tot Willem Kloos.
III. Charles van Deventer was een Plato-minnaar. Plato was de held van zijn leven. Hem bestudeerde hij een leven lang. Erens vertelt, dat Chap niet kon leven zonder diens werken bij zich te hebben ‘en hij nam zijn Grieksche Plato-editie dan ook meestal mee op reis in een houten kastje, dat hij er opzettelijk voor had laten maken.’Ga naar voetnoot16 Paap zet hem aan het slot van Vincent Haman te kijk als Dr. FleutgeGa naar voetnoot17, die ‘nog altijd - de dertig jaar waarin hij beweerde dat je Plato kon leeren, waren trouwens nog niet om - in artikelen navertelde wat hy by de Duitschers gelezen had dat in Plato stond.’Ga naar voetnoot18 Niet vriendelijk bedoeld, deze spot, waarvan overigens niet alleen Willem Paap zich tegenover hem bediende. Onder elkander konden de Tachtigers wreed zijn en de gevoelige Chap werd voor zijn leven gewond. Maar daarover voorlopig nog niet. Plato wàs Chaps lust en leven. En in zijn filosofie zocht hij de allerdiepste contacten, die het menselijke zieleleven kent. Dweperige vriendschapsgevoelens in de zin van de platonische Eros koesterde hij voor meerdere vrienden, doch bovenal voor Jacques Perk. Dat in het Symposion de Begeerte wordt gepersonifiëerd als een knaap en opzettelijk mannelijk genomen, scheen de schrijver van de Erotische Dialogen in De Nieuwe Gids uitermate zinvol.Ga naar voetnoot19 In de culturele sector mocht hem - de al te veelzijdige - het bindende, op één centraal punt gerichte, moment zijn onthouden, een monomane gerichtheid op ‘de vriendschap’ trilde door heel het leven van deze man, die tot in zijn Grepen uit de historie der chemie over vriendenparen spreekt. Vriendenparen, waarin ‘de hooge platonische Eros leefde, de schoone zucht naar verheldering van kennis met het verlangen om in gemeenschap met een verwante ziel wijsheid te ontginnen.’Ga naar voetnoot20 | |
[pagina 58]
| |
Maar Jacques Perk, tot schools filosoferen niet in staat, bleek tot Chaps Eros niet bereid. Dat werd de teneur van Chaps grote Gids-artikel uit 1916, gebaseerd op zijn correspondentie met de vriend van zijn jeugd. Een artikel, dat bijna evenveel van de schrijver openbaart als van de beschrevene. En dat met Kloos begint en met Kloos eindigt: ‘Op den duur vond hij niet in mij wat hij - Jacques - zocht...’ ‘Perk was verder dan ik, en ook de beteekenis van zijn dichterschap besefte ik niet, al nam hij mij zelf het eerst over de Mathilde in het geheim. Ik besefte ze niet; Willem Kloos deed dat terstond.’ Daarna de zielige toevoeging: ‘Tot een breuk kwam het nooit; wij bleven altijd goede vrienden, zooals het heet...’ En dan het slot: ‘Kort na den brief over de Mathilde, in Jan. '80, ging ik zelf in Amsterdam studeeren, en werd dus de briefwisseling vervangen door mondeling verkeer. In de groote vacantie van '81 is er nog wel over end' weer geschreven, doch die brieven zijn verloren gegaan, en ik kan er dus niets van toonen. Ik kan dus ook geen geschreven stukken aanbieden over den omgang van Perk met Willem Kloos - gesteld dat ik dit doen mocht - behalve een kort woord op een briefkaart van 1 Juli '80, waarin P. zegt, dat hij zijn vriend Kloos bij verhuizen zou helpen. Ik stel er echter prijs op te verklaren, dat naar mijn herinnering de omgang van beide dichters, al heeft hij niet lang geduurd, zoo druk en innig is geweest, als maar zelden voorkomt, en niet het minst door beider dichterschap gevoed werd. Wellicht gevoelde Perk én tijd én gemoed meer in beslag genomen door dien omgang dan met zijn zucht tot eigen gemijmer en zelfstandige ontwikkeling strookte, en achtte hij het daarom beter het verkeer te staken.’Ga naar voetnoot21 Niet Chap, Willem Kloos zou eens in Jacques Perks hart de plaats innemen, die was vrijgekomen door de dood van Eduard Samson, van wie wij totnogtoe weinig meer wisten dan dat hij - kamerbewoner in het gezin van de Waalse dominee - op 2 mei 1878 was gestorven. Aan hem is het door Stuiveling gepubliceerde sonnet van Perk gewijd, dat uit de nalatenschap van Van der Goes tevoorschijn kwam. Minstens nog twee andere verzen van Perk zijn op hem geïnspireerd. Wij bedoelen de Asklepiadeische Strofen (Vriendschap) en Clacht, dat als de Iris tussen aanhalingstekens staat.Ga naar voetnoot22 Nieuwe gegevens over het Samson-chapiter bevat het eerder door ons vermelde relaas van Dora Perk, die conflictstof suggereert tussen de beide knapen, gevoed door gevoelens van jaloezie. ‘Eens ging moeder naar beneden. Zij hoorde twist! Jacques, hoog boven 't hoofd, de arm opgeheven, hield in zijn hand een stoel; vóór Edy stond hij zoo; die, duivelsch lachte.’Ga naar voetnoot23 Dit alles speelt zich af in de periode van Marie Champury, die niet alleen de ‘amourette’ van Jacques zou zijn geweest. Ten minste, als wij geloof moeten hechten aan de informaties van Kloos aan de Haagse archivaris Moll, inhoudende, dat Edy Jacques' ‘medeminaar’ zou zijn geweest. Hetgeen dan ergens correspondeert met Jacques' mededelingen aan Chap: ‘ik was de vertrouwde van meer dan een zijner (Edy's) amourettes.’Ga naar voetnoot24 | |
[pagina 59]
| |
Nogal gecompliceerd, deze situatie rondom de jonge Samson, maar niet van belang ontbloot. Want dat de katastrofe van diens dood (hij was de broeder van de latere psychiater van Willem Kloos! Op zichzelf al een merkwaardige coïncidentie) Perk bijzonder hevig heeft aangegrepen, staat vast. Zoals het ook bekend is, dat Jacques juist in dat stadium Chap van Deventer ruw heeft teruggewezen, ‘In dien toestand schreef hij mij een brief en een kaart, beide en vooral de laatste, onaangenaam ruw van toon.’Ga naar voetnoot25
IV. Aldus was de verhouding van Chap tot Kloos van meet af aan getraumatiseerd door Jacques Perk, die na 1881 niet alleen bleef voortbestaan in het levensbeeld van Kloos maar ook in dat van Van Deventer als de jonge god, die blijvend werd vereerd. Hoe gedifferentiëerd het beeld van die god in beider herinnering dan ook mocht zijn. Wat maakte dat platonisch trouwens uit voor een dichter als Kloos, die toch al niet in deze wereld leefde. Of voor de onaangepaste Chap, die in de jaren Tachtig tegen zijn vrienden beweerde en volhield, dat, zodra men zijn ogen dichtdeed, er niets meer bestond. Hij had dat niet alleen van Plato geleerd; met Comte nam hij slechts de verschijnselen aan.Ga naar voetnoot26 Maar hoe was de realiteit als de ogen opengingen? De verhouding tussen Van Deventer en Kloos in het werkelijke levensvlak ging gedurig gebukt onder een ambivalentie, die eerst na de dood van Chap in 1931 in Willems wijsgerige attitude tot bezinning kwam.Ga naar voetnoot27 Chap had in 1883 in de Wetenschappelijke Bladen de eerste Perk-editie uitvoerig en houterig (zoals alleen hij vermocht) aangekondigd.Ga naar voetnoot28 Beide figuren ontmoetten elkander omstreeks 1885 regelmatig in de kring der Nieuwe Gidsers, waar Kloos - daartoe beter gedisponeerd dan eerder Jacques Perk - een der weinigen was, die de kracht aanvoelde van Chaps filosofische potentie. Maar ondanks dit wilde het nimmer vlotten tussen de beide vrienden van Jacques. En (hier raken wij een exceptioneel facet in de Kloos-biografie) dit hinderde bovenal Willem, die bij alle kille distantie van de kant van Chap bleef doorgaan met het zoeken van toenadering. Tegen de achtergrond van de vele ingewikkelde problemen der Tachtigers onderlingGa naar voetnoot29, treft ons in de verhouding van Kloos tot Chap nog apart het poëtische tekort van de laatste, die de Mathilde niet zag, die Willems Inleiding (dat meesterstuk) kortzichtig en dan toch ook weer ‘netjes’ als een kruidenier had gecritiseerd.Ga naar voetnoot30 Die van uit Goes ‘gedichten’ stuurt naar de redacteur van De Nieuwe Gids en een enkele | |
[pagina 60]
| |
keer medelijdend-welwillend wordt bejegend. Waarna hij dan weer angstig reageert: ‘Je weet, ik bezit de gave der literaire zelfkritiek niet...’Ga naar voetnoot31 Die zijn Glaukon of over de moeite aan Kloos opdroeg (1889) misschien wel om daar redactionele munt uit te slaan. Maar wiens kinderliedjes (al in die late jaren tachtig ingezonden) tot oktober '93 in Kloos' portefeuille bleven liggen en eerst toen werden geplaatst omdat Willem - in zijn eentje redacteur - wel wat kopij kon gebruiken.Ga naar voetnoot32 Kopij voor die ‘andere’ Nieuwe Gids, waarin Tideman gelegenheid kreeg tot een spotlied Kinderraadsel, aldus beginnende: ‘Van Deventer kwam eens een heer,
met hooge hoed en paraplu,
zijn hoed knikkebolde op en neer,
flink pikt de paraplu.’Ga naar voetnoot33
Chap, de man met de eeuwige hoed, chapeau. Fleutge, zoals Paap hem noemt, om dat eeuwige geneurie en gefluit, wat hij zelfs deed als de horde der Goese knapen hem uitjoelde en hij ‘zacht fluitende of neuriënde’ doorliep, alsof hij niets bemerkte. Fleutge, waarin ook nog kan zijn gedoeld op zijn eeuwig leuteren, en zijn onhandig gedrag, dat deed denken aan een feut.Ga naar voetnoot34 In datzelfde nummer, waarin hij werd belachelijk gemaakt, verschenen de Erotische dialogen van Plato (Het Symposion) door Ch.M. van Deventer, opgedragen aan Herman Gorter. Het nummer zet in met een In Memoriam, gewijd aan Jacques Perk, wiens homo-erotisch getinte Nagelaten Verzen bijna dertig bladzijden in beslag nemen.Ga naar voetnoot35 En om zijn persoonlijk drama te completeren (moeten wij aan een malicieuze opzet van Kloos denken?) wordt deze geladen poëzie gevolgd door de Krabbeltjes van Oom Chap, geïnspireerd op Marietje, het dochtertje van zijn zuster.Ga naar voetnoot36 | |
[pagina 61]
| |
Met Chap was altijd gesold. Als hij zwaar boomde bij Mast en bij hoog en bij laag volhield, dat er, als hij de ogen sloot, niets bestond, dan lieten de vrienden hem de ogen sluiten en vulden steeds opnieuw zijn lege glas. Zodat hij december '91 eenmaal in het politiebureau wakker wordt, vanwaar hij Witsen schrijft niet te weten hoe hij daar is beland. Maar het onvermijdelijke in dit briefje sub rosa is toch wel, dat deze burgerjongen zich voornamelijk zorgen maakt over het probleem of hij die vorige avond wel heeft betaald: ‘Hebben we een rekening gekregen? Of is er betaald? Ik durf niet daar komen, vóór ik eenige zekerheid heb op dit punt.’Ga naar voetnoot37 Niet au sérieux genomen in zijn vrindenkring, vluchtte de superintellectueel naar de Oost en keerde gebroken terug. Tekenend blijven de gegevens uit dat jaar van zijn terugkeer (1909) met betrekking tot Kloos. Nog in Weltevreden door Witsen gevraagd of hij wil intekenen op de fraaie Kloos-editie van T. Nieuwenhuis, reageert Van Deventer: ‘Weltevreden 6/1/09 Amice, indien ik er zeker van zijn kan dat mijn naam niet aan Kloos wordt meegedeeld, doch alleen onder die voorwaarde, wil ik gaarne een exemplaar van de bloemlezing à f 25.- ontvangen.’Ga naar voetnoot38 Als in december van datzelfde jaar Willem zijn oude makker in het reeds genoemde nummer van het Chemisch Weekblad huldigt, zendt hij Chap zijn bijdrage. Droevig de reactie van de gehuldigde, gewonde mens, die uit gezondheidsoverwegingen in Zwitserland vertoeft, waar hij kamers heeft gehuurd in de buurt van Montreux, in een hotel met de onwaarschijnlijke naam les Iris: ‘16/12/09 Uw vriendelijke herdenking, Willem, was mij zeer aangenaam, en de oude jaren werden weer jong toen ik uw woordje las. Toch was die herinnering niet zonder leed. Want het zou nu zeer ongepast zijn om u te verhelen, dat mijn vele omzwervingen der laatste dertien jaren, - omzwervingen in plaats van bemoeiing -, en wellicht ook minder kracht van gemoed, mij van verscheidene anderen en ook van u vervreemd hebben, en ik niet meer met gemak en oprechtheid zou kunnen omgaan noch met u, noch met verscheidene anderen van hen, met wie ik het voorheen een geluk en een eer achtte bevriend te zijn. Evenwel blijf ik zeer gevoelig voor uw bijdrage, en wensch ik u het beste. Ch.M. van Deventer’Ga naar voetnoot39 V. Daarna wordt het stil tussen Chap en Willem, totdat ook deze zal hebben vernomen van het huwelijk tussen zijn makker en de zuster van Jacques. Een exemplaar van de fraai uitgevoerde kaart zal hij wellicht niet hebben ontvange. Het exemplaar uit het bezit van Jet Perk, dat ons onder ogen kwam, vertoont een drukfout, die Chap | |
[pagina 62]
| |
natuurlijk op alle exemplaren exact verbeterd zal hebben.Ga naar voetnoot40 Maar in de stijl der Wahlverwandtschaften had hij eindelijk Willem overtroefd. Nu was hij zelf de beheerder geworden van Jacques' meest persoonlijke bezit, door de reizende dominee overgelaten aan de zorgen van zijn tweede dochter. Nu kon hij veilig zijn ogen dichtmaken en alleen de verschijnselen ervaren van het verleden, dat hem eens had verstoten. Welke gevolgen deze frustrerende confrontatie uiteindelijk voor de Perkstudie heeft gehad, is eerder door ons belicht. Dat een hardnekkige doofheid deze vereenzaamde zonderling ten overmate dwong tot een volstrekt isolement schijnt symbolisch. De toch al spaarzame contacten met Willem Kloos ebden langzaam maar zeker geheel weg. Met plotseling zo'n vreemde uitschieter, dat Willem bij zijn 60e verjaardag een aan hem opgedragen versje van Chap opneemt in De Nieuwe Gids, dat een parodie lijkt: ‘Wij winden om uw slapen
Den krans van de' ouderdom,
En enkel dwaze knapen
Beklagen u daarom.’Ga naar voetnoot41
Dan nadert omstreeks 1930 de halve eeuw-herdenking van Jacques Perk. Voor Kloos aanleiding af te tasten wat er eventueel nog in het familie-archief te vinden is. Reeds mei 1930 leidt hij de ouverture in met een gedicht op Chaps 70e verjaardag. Het briefje van 1 mei 1930 is behoedzaam gesteld:
‘Beste Chap, Zooals van ouds, zóó nog noem ik je, in plaats van Charles, en dat ik dat doe, zul je begrijpen kunnen, als je 't ingesloten vers leest, dat met je goedvinden geplaatst zal worden in de Juni-aflevering van den N.G.’Ga naar voetnoot42 Het gedicht verschijnt inderdaad: Aan mijn goeden ouden makker Dr. Charles M. van Deventer / Ter stille herinnering aan vier tezelfder tijd door hem en mij ernstig doorstreden studentejaren (1880-1884). Het viel blijkbaar in de smaak van Jet, die het na de dood van Chap nog vermeldt als op een middag Heleen Bossevain en de weduwe Henri Samson bij haar op theevisite verschijnen. ‘Heleen las je vers op Chap voor en wij genoten er van.’Ga naar voetnoot43 Maar de bedankbrief van Chap zelf viel weer zo zuinig uit, dat Willem hem niet eens durft te benaderen voor het geplande Perk-nummer. Daarvoor schakelt hij Joannes Reddingius in, die hij had leren kennen in de periode, toen Betsy Perk haar bekende boek schreef, dat uitkwam bij S.L. van Looy (Amsterdam) en J. Reddingius (Hilversum).Ga naar voetnoot44 | |
[pagina 63]
| |
Dat de laatste het kan zijn geweest, die Kloos Perk-manuscripten in handen heeft gespeeld, heb ik elders laten doorschemeren.Ga naar voetnoot45 Reddingius stroopt ten behoeve van Kloos de Nederlandse bibliotheken af. Hij was het, die in de U.B. van Leiden de laatste rest van Jacques' brieven aan Chap onder ogen kreeg, mèt het overgegeplakte fragment, dat dezer dagen voor het onderzoek werd vrijgemaakt.Ga naar voetnoot46 Reddingius ook wendt zich tot de Van Deventers. Chap antwoordt ontwijkend maar benadert dan Kloos rechtstreeks. De correspondentie gaat over portretten. Veel wijzer wordt Willem er niet van. Maar hij bedenkt zich wel tweemaal voor hij over handschriften zal gaan beginnen. Hartelijk is dan zijn dankbrief van 28 mei 1931, waarin hij nog eens vaststelt, dat - ik - ‘na 1900 telkens ergens anders woonde: Amsterdam op verschillende plaatsen, Brussel 2 maal, Londen, Sloterdijk en Bussum, Ede, en... iedere keer alles in moest pakken voor het verhuizen...’Ga naar voetnoot47 Als om te betogen, dat hij zelf zoveel van vroeger had verloren; een stille verwijzing (in onschuld) naar zijn eigen ‘gebrek’ aan materiaal. Het zou Kloos' laatste brief blijken aan zijn oude rivaal. De verschijning van het Perk-nummer zou Chap niet meer beleven. Na een afschuwelijk ziekbed stierf hij op 27 augustus 1931.
Heemstede, H. Heijermanslaan 25 J. MEIJER |
|