De Nieuwe Taalgids. Jaargang 67
(1974)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 47]
| |
Met Six van Chandelier in VenetiëIn de bloemlezing Poësy van J. Six van ChandelierGa naar voetnoot1 vindt men op bladz. 39-52 een Schetse van Venecie, voorafgegaan door een opdracht aan een vijftal Nederlandse kooplieden uit de Dogestad. Opdracht en Schetse zijn op bladz. 149-156 van een uitvoerig notenapparaat voorzien. Een reeks van deze noten, en omissies van verklaringen, werden ter sprake gebracht door Prof. Michels in Nader commentaar op Six van ChandelierGa naar voetnoot2. Bij de eigennaam Iudeek (r. 123) - door Prof. van Es niet toegelicht - wijst Prof. Michels er op dat Six hier doelt op een achttal eilandjes dat tesamen het Isola della Giudecca, een wijk van Venetië vormt; hij merkt op dat La Giudecca op een stadsplattegrond de indruk maakt van een geheel te zijnGa naar voetnoot3. Het blijkt nu dat zo'n stadsplattegrondGa naar voetnoot4, met enige informatie uit een reisgidsjeGa naar voetnoot5 en uit een deel van de Enciclopedia ItalianaGa naar voetnoot6 nog wat meer verhelderend licht op Six van Chandeliers tekst kan werpen. Een deel van de Schetse is namelijk het verslag van een toeristisch ommetje in het centrum van Venetië. Dat kan het eenvoudigst blijken als we Six op de voet volgen. Het beginpunt van zijn tocht ligt op de Piazza San Marco, nauwkeuriger, op de Campanile, de klokketoren voor de westelijke façade van de San Marco. Six geeft uiting aan zijn vreugde over het zien, vanaf ‘Sint Markus Heemelleer,/Syn tooren’ (2-3), van de Alpen en van de vele eilanden in het water rondom de stad. Nadat hij is afgedaald, begeeft hij zich naar de Piazzetta tussen de Librerìa Vecchia en het Palazzo Ducale, welk pleintje aan het water grenst. Hij vermeldt een van de twee zuilen op de Molo, de aanlegplaats voor gondels, en de drie vlaggemasten met de vlaggen van Venetië's overzeese gebiedsdelen. Het dogepaleis noemt hij ‘dat marmre Raadshuis (...)/Langs heen beschuimt van louter zee’ (26-27). Dan doet hij als zovelen voor en na hem: hij neemt een gondel, waarmee hij ‘de groote waaterstraat’ (29), dat is het Canal Grande opvaart. Hij vaart langs de vele palazzi aan beide zijden ervan, die men met hem noemen kan ‘een konst, en kostelijk Heerenbouw’ (32), en duidelijk in westelijke richting. Immers, na de beschrijving van de vele zwarte gondels op en in de stille steegjes zonder het lawaai van rijdend verkeer langs het water, vertelt hij hoe hij, op zijn verzoek en na betaling, wordt afgezet ‘waar dat men dichst ter beurs kan gaan’ (52). Dat blijkt een aanleplaats in het zicht van ‘die wonderbaare brugh/Rialto, die syn krommen rugh,/Van eenen wydgespannen boogh,/Met swaare winkels tilt om hoogh.’ (57-60). Hij gaat die brug over en komt ‘Ontrent den dorpel, die men gaf/Sint Bartels naam, recht oover 't huis/Des Duitsch’ (66-68). Hij staat nu klaarblijkelijk op de oostelijke oever van het Canal Grande, bij de Fondego dei Tedeschi, het 12e-eeuwse entrepot voor de Noordeuropese, in casu Duitse kooplieden. Dit Fondego werd in 1505 door Scarpagnino in renaissancistische stijl her- | |
[pagina 48]
| |
bouwd op de plaats waar men nu het hoofdpostkantoor van Venetië aantreftGa naar voetnoot7. De oostelijke gevel hiervan staat aan de Campo S. Bartolomeo. Aan de straat langs de zuidgevel bevindt zich een kerk. Juist als Six daar is aangekomen, gaat de Mis uit en nodigt hij ons te kijken naar een vrouw ‘van Chams geslacht’ (70) die daar aankomt. Over haar maakt hij zich met een ‘Borger, die voor by quam gaan’ (79) vrolijk. Na de conclusie dat ‘elk landschap schept behaagen in/De wysen, naa haar eigen sin’ (87-88), kuiert Six verder, naar huis, blijkens de opdracht de woning van Jan van AalstGa naar voetnoot8. Daartoe begeeft hij zich in het ‘dringen, en gedruis/Van menschen, in de Kraamestaat’ (90-91), ongetwfeld het gedrang van het ook thans nog drukke Mercerìe dat het zuideinde van de Campo S. Bartolomeo en de Chiesa S. Salvador voert naar de noordelijke hoek van Piazza San Marco, waar op de Torre dell'Orologio de beroemde Moren, thans als toen, de uren slaanGa naar voetnoot9. Praktisch gesproken is Six aldus op zijn uitgangspunt teruggekeerd, heeft hij zijn ommetje voltooid. In wat volgt kunnen we hem niet meer zo op de voet volgen. Dan immers geeft hij eerst weer wat hij zich van de vorige dag herinnert. Hij noemt het Arsenale, ‘Het waapen eiland van natuur,/Met soute grachten in syn muur’ (119-120). Dit laatste detail is alleen begrijpelijk voor wie weet dat het arsenaal ten dele een zogenaamd nat scheepsdok isGa naar voetnoot10, het dus binnen zijn muren gedeelten bevat die in open verbinding staan met de zoute Adriatische zee. Vervolgens wijdt hij een tiental verzen aan het glasblazerseiland Murano en zijn produkten. Daarna komt hij, via een algemene lofprijzing van de stad, te spreken over verschillende Venetiaanse festiviteiten. De volgorde daarvan is kennelijk die van belangrijkheid. Voorop immers staat wat thans het Festa della Sensa (d.i. het feest van 's Heren hemelvaartGa naar voetnoot11) heet. Op die dag is het dat ‘dat schip van goud/Neptunus ringh aan Thetis trouwt’ (180-181), het telkenjare weer gevierde huwelijk van de stad met de zee. En ook in Six' dagen ging dat feest gepaard met de fiera in PiazzaGa naar voetnoot12, de ‘gekraamde kerkmis van sint Mark’ (187). Dan volgen meer dan 100 verzen met de beschrijving van festiviteiten tussen Kerstmis en de Vastentijd. Die beginnen met de viering van de jaarwisseling. Deze toch zal Six wel op het oog hebben als hij het heeft over het vieren van ‘de Vaader van Jupyn’ (190), dat is Chronos, en ‘die van allerhande wyn’ (191), te weten Bacchus. Men dost zich uit in de kleding van andere standen, van de andere sexe, men verkleedt zich als dieren, en neemt niet zelden aldus ongezien wraak. Opnieuw komt de kraamstraat, de 3 Vie Mercerìe ter sprake, waarin de winkeliers nu het beste van hun waren op de straat etaleren. Daar worden ook de geschenken gekocht die de liefde en de min van verschillende minnaars en minnaressen, met Horatiaane namenGa naar voetnoot13, doen blijken, | |
[pagina 49]
| |
of verraden. Na een korte vermelding van kermisvermaak met krachtpatserij buitens- en toneelactiviteiten binnenshuis, volgt het laatste gedeelte over wat Six gezien en waarover hij heeft horen vertellen. Dat is het nachtleven van Venetië. Daar leest men: ‘De Son gaat onder op Ridot,/De dobbelschool werd saam gerot’ (254-255). Deze regels krijgen pas een geheel doorzichtige zin als men weet dat Il Ridotto het casino van Venetië was vanaf 1638 tot 1774Ga naar voetnoot14; toen Six in Venetië was, dus nog maar een twaalftal jaren in gebruik. Men begrijpt dan dat niet zozeer de zon op Ridot ondergaat, als wel ‘de dobbelschool’ er op het uur van zonsondergang samenkomt. De avonturen met Trijntje en Wijntje krijgen vluchtig aandacht; evenzo de eetfestijnen die men er ‘in vastelavends langh gebras’ (295) aanricht. Van de inkt voor de beschrijving ervan wil Six zich onthouden, om tot serieuzer zaken te geraken. Serieuzer, en die hem persoonlijk meer (moeten) aangaan; hij is immers handelaar. Zo komt hij tot de belofte ‘van handelingh het oovrigh blad’ te vullen (305). In dat ‘blad’ heb ik geen plaatsen meer aangetroffen die verduidelijkt kunnen worden met de hierboven vermelde hulpmiddelen: plattegrond, reisgids en encyclopedie. Mijn opmerkingen vinden daarom hier hun natuurlijk einde. Haren (Gr.), Achterberghof 3 P.E.L. Verkuyl |
|