De Nieuwe Taalgids. Jaargang 67
(1974)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 50]
| |
Revius, astrologus exactusHet Eerste Boeck van de Over-ysselsche Sangen en Dichten van ReviusGa naar voetnoot1 bevat de gedichten die geïnspireerd zijn op het Oude Testament, en gerangschikt naar de chronologische volgorde in de oudtestamentische visie. De eerste bladzijden zijn dan ook gevuld met verzen betreffende God en Zijn schepping. Kosmische fenomenen krijgen aandacht in een veertiental gedichten, van ‘Werelt Ront’ tot en met ‘Melck-wech’Ga naar voetnoot2. Zes van die veertien gedichten zijn hier, naar Revius' eigen aanwijzingen uit het Atheneum-exemplaar van de 1630-editie, door de editeur Smit ingevoegd, toen hij als eerste het complete werk van de Deventer dichter uitgafGa naar voetnoot3. Tot dat zestal hoort ‘Mane ende Sterren’. Het luidt in zijn geheel: Mane ende Sterren
De mane, die de drift des hemels roert van verre
Meer aerselt op den cloot als enich ander sterre:
De siele die van God na 't aertsche wesen daelt
Ist wonder datse van sijn rechte wegen dwaelt?
De annotatie van Smit beperkt zich tot het volgende: die de drift des hemels roert van verre: die verre staat van de hemelsche kudde (de sterren) Bij het tweede van de gesignaleerde reeks ‘astronomische’ gedichten merkt Smit op: ‘In dit en de volgende verzen gaat Revius uit van de oude opvatting dat de aarde het onbeweeglijk middelpunt is van een daaromheen wentelend heelal.’ M.a.w. Revius gebruikt het zgn. ptolemeïsche wereldbeeld. En dat doet hij, naar het mij voorkomt, tot in details verantwoord. Hij weet dat morgen- en avondster één en dezelfde ster is; hij kent de plaats van de zon, tussen drie planeten ‘boven aent gewelf’ en drie beneden haar. En hij schrijft nauwgezet over de maan, in het geciteerde vierregelig gedichtje. ‘De mane (...) aerselt’. De oorspronkelijke betekenis van ‘aerselen’ is: achteruit gaan, terugwijken. Valt, zo vraagt men zich af, hier met deze betekenis niet te werken? Is het nodig om, met Smit, te parafraseren: onzeker gaan? ‘De mane, die de drift (...) roert van verre’. Is ‘die’ hier subject, zoals Smit wil; betekent dus ‘de drift (...) van verre’, ‘verre van de kudde’, is de keuze van ‘kudde’ als betekenis van ‘drift’ hier de beste; en ligt het voor de hand ‘roert’ als ‘staat’ te interpreteren? Al deze vragen verdwijnen naar mijn mening bij een andere interpretatie van de eerste twee regels, die steunt op het ptolemeïsche wereldbeeld. De kosmos is, in die visie, een ‘nest’ van binnen elkaar bewegende bollenGa naar voetnoot4. De buitenste bol | |
[pagina 51]
| |
heet (o.a.) Primum mobile, d.w.z. datgene wat het eerst beweegt, bewogen als ze wordt door de Primum Movens immobile, i.e. God, die ‘in’ het daar ‘buiten’ zich ‘uitstrekkende’ tijd- en ruimteloze Empyreum is. Naar het midden van het ‘nest’ toe, waar de aarde zich onbeweeglijk bevindt, volgen: de bol met eraan vastgehecht alle vaste sterren, en de bollen waaraan vastzitten alle planeten, aan elke bol één: resp. Saturnus, Jupiter, Mars, Zon, Venus, Mercurius, en de Maan. Het Primum mobile drijft de bol der vaste sterren rondom de as die door de beide hemelpolen loopt, in een, van de aarde af gezien, oost-west-beweging voort. De drijkracht deelt zich mede aan alle bollen, maar in mindere mate naargelang ze op een lagere bol inwerkt. De laagste bol, de maansfeer, draait dus wel in oost-west-richting, maar het langzaamst van alle. Behalve deze oost-west-beweging bezitten de planeetsferen elk nog een eigen beweging ‘die (...) gewisse komplizierte und einander ungleiche Ortsveränderungen bewerkstelligen, die aber alle im Vergleich zu der allgemeinen Bewegung nach den ostwärts gelegenen Teilen (des Himmelgewölbes) gerichtet sind, welche hinter den Sternen, die ihre gegenseitigen Abstände beibehalten und gewissermaszen von einer einzigen Sphäre herumgeleitet werden, zurückbleiben’ (mijn cursivering, P.V.)Ga naar voetnoot5. D.w.z. dat de planeten ten opzichte van de vaste sterren zowel door de hierboven als eerste genoemde beweging - een oostwestverplaatsing, van de aarde uit gezien, die langzamer is dan de oostwestbeweging van de sfeer der vaste sterren, d.w.z. van de vaste-sterren-sfeer uit gezien een westoostbeweging - als door de tweede, de ‘eigen’ beweging, achterblijven, achteruitgaan, terugwijken, in west-oost-richting langs het hemelgewelf trekken. Over een langere tijd dan een etmaal gezien, bewegen de meeste planeten zich merkbaar in west-oost-richting. De maan is bij uitstek het voorbeeld daarvan. Wie het maansikkeltje vlak na Nieuwe Maan aan de wéstelijke (avond)hemel ontdekt heeft, kan de maan in Eerste Kwartier-staat, als de halve maan, op hetzelfde tijdstip van de dag, ongeveer een week later, niet meer aan de wéstelijke horizon, maar hoger boven de zuídelijke horizon zien staan. In ruim vier weken, een maand ongeveer, heeft de maan haar rondgang in west-oostrichting langs de sterren volbracht. De zon doet over diezelfde tocht 12 maanden; Saturnus, hier de traagstel, 29 jaar. De maan blijft dus het sterkst bij de oostwestbeweging der sterren en der planeten achter, anders gezegd: zij loopt het snelst in west-oost-richting. Noemen we de oostwestbeweging, de normale, vóórwaartse beweging, dan loopt de maan het snelst àchterwaarts: zij ‘aerselt meer als enich ander sterre’. En dat komt o.a. doordat de drijfkracht van het Primum mobile op haar het zwakst inwerkt, omdat zij van alle sterren (vaste sterren èn planeten) het verst van dat Primum mobile verwijderd is. Het Primum mobile drijft haar, brengt haar van ver in beweging: ‘de drift des hemels roert van verre’ haar, de maan. In de regels drie en vier trekt Revius nu een parallel tussen de zielsbeweging hier op aarde en de maanbeweging in het heelal, die hij zojuist heeft beschreven. De ziel, uit God naar het ‘aertsche wesen’ gedaald, is hier op aarde nog | |
[pagina 52]
| |
verder van de Primum Movens immobile verwijderd als de maan (bóven de aarde) van het Primum mobile (benéden het Empyreum waar God ‘in’ is). Geen wonder dan, deelt de retorische vraag van regel vier mee, dat die ziel niet Zijn rechte wegen volgt, zoals wèl de vaste sterren in regelmatige beweging langs altijd dezelfde banen in oostwestrichting, maar ‘dwaelt’, zoals de maan (en ook de andere planeten), een πλανήτηζ, een dwaalster. Mag men Revius' exactheid misschien opmerkelijk noemen, het kwatrijn zelf is zeker merkwaardig. Het demonstreert de onmogelijkheid de mensbeschouwing van de Christen uit te beelden in zo'n strikte parallellie met de kosmografie ‘van’ Ptolemeus. De consequentie zou zijn dat de mensenziel buiten eigen schuld geen andere dan dwaalwegen volgen zou. Zó worden astrologus exactus, de nauwgezette astronoom (niet: astroloog) en orthodoxe Christen onverenigbaar in één persoon.
Haren (Gr.), Achterberghof 3 P.E.L. Verkuyl |
|