| |
| |
| |
Maat en vergelijking I: De struktuur van de positief en de comparatief
Dit artikel behoorde uitsluitend over de superlatief te handelen. Het was dat onderdeel van de trappen van vergelijking dat ik maar ten dele in mijn proefschrift ‘Over comparatief- en vergelijkingszinnen’ (1971) aandacht had kunnen geven. Ik was daar in de veronderstelling, dat de superlatief een duidelijk van de comparatief afwijkende structuur vertoont en eigenlijk niet als een vorm van vergelijking beschouwd kan worden. Een nadere bestudering van het verzamelde materiaal dwong me echter tot een andere opvatting: de superlatief kan beschreven worden als een comparatief. Het gevolg was, dat ik niet meer over de superlatief kon schrijven zonder niet tevens opnieuw de structuur van de comparatief in beschouwing te nemen. Bovendien bleek het nodig, duidelijker te zijn over de structuur van de positief, duidelijker dan ik in mijn proefschrift was geweest. Deze taak werd me vergemakkelijkt, omdat intussen het proefschrift van W.G. Klooster was verschenen met nieuwe observaties over de positief. Het onderhavige artikel handelt daarom over de drie trappen van vergelijking, maar met nadruk op de superlatief.
| |
O. Inleiding
Adjectieven kunnen verdeeld worden in absolute en relatieve adjectieven (Dezaire 1964, blz. 180; Dik 1969, blz. 5; Van Calcar 1971, blz. 99). De groep relatieve adjectieven kan verdeeld worden in subjectieve en objectieve adjectieven (Klooster 1971, blz. 51; Van Calcar 1971, blz. 301).
Het adjectief dood wordt een absoluut adjectief genoemd, omdat het een kwaliteit betekent die niet in een mate wordt toegekend: men is niet een beetje of erg dood, maar dood of niet. Daarentegen kan iemand wel vervelend, een beetje vervelend en erg vervelend zijn. Het adjectief vervelend wordt daarom een relatief adjectief genoemd. Het adjectief vervelend is bovendien een subjectief adjectief, omdat een exacte maat waarmee de graad van verveling gemeten kan worden, ontbreekt. Daarnaast heet groot een objectief adjectief, aangezien in zo'n geval wel een maat beschikbaar is: ‘Hij is 1 meter groot’.
Relatieve adjectieven staan vergelijking toe, absolute adjectieven niet (Van Calcar 1971, blz. 100). Dus we zeggen niet: ‘Deze is doder dan die’, wel ‘Deze is mooier dan die’. Of liever: wanneer een Nederlands taalgebruiker zegt: ‘Deze is doder dan die’, dan neemt hij het adjectief dood als een relatief adjectief.
Vergelijkingen kunnen verdeeld worden in (stilistische) vergelijkingen en comparatieven, comparatieven in comparatieven van overeenkomst en van verschil (Van Calcar 1971, blz. 197). De zin ‘Jan is zo dapper als een leeuw’ heet een (stilistische) vergelijking: de categorie ‘leeuw’ is het symbool van dapperheid. De lezer krijgt als informatie, dat Jan dapper is. De zin ‘Jan is zo dapper als ik’ heet een comparatief van overeenkomst: zijn en mijn moed zijn gelijk, maar de máte van mijn moed is niet gegeven; de mate van zijn moed is dus evenmin bekend. De zin ‘Hij is moediger dan ik’ vormt een comparatief van verschil: hij overtreft mij in moed, maar opnieuw is de mate van mijn moed niet bekend, dus evenmin de mate van zijn moed.
Er zijn argumenten voor, de positief te beschouwen als een vorm van de comparatief van verschil; de zin ‘Hij is moedig’ kan namelijk geïnterpreteerd worden
| |
| |
als ‘Hij is moediger dan de norm’ (Dik 1969, blz. 15; Van Calcar 1971, blz. 233; 216). Met deze zin is er sprake van een verschil met een norm die niet bekend is, zodat evenmin de mate van zijn moed bekend is.
Zoals de positief en comparatief vormt ook de superlatief een vergelijking-in-de-algemene-zin-van-het-woord: ‘Hij is het moedigst van de jongens’. Ik wil in dit artikel aantonen, dat de superlatief beschouwd kan worden, niet als een vorm van vergelijking naast de stilistische vergelijking en de comparatief, maar als een bijzondere vorm van de comparatief, evenals de positief: ‘Hij is het moedigst van de jongens’ is gelijk aan ‘Hij is moediger dan hen allen’. Dit zou betekenen, dat er in het geval van vergelijkingen twee grondvormen zijn: de stilistische vergelijking en de comparatief.
Voor de bewijsvoering is het artikel als volgt opgebouwd:
deel I |
1. |
beschouwing van de kenmerken van het relatief adjectief |
|
2. |
beschouwing van de kenmerken van de positief, comparatief en superlatief |
deel II |
1. |
beschouwing van de superlatief. |
Aangezien over de superlatief relatief het minst bekend is, neemt het tweede deel de meeste plaats in.
| |
1. Het kenmerk van relatieve adjectieven: maatstaf en maat
Relatieve adjectieven die objectief zijn, hebben als kenmerken, dat ze (1) verhouding, (2) graad, (3) normatieve beperking, (4) vergelijking of inexacte maat, vergezeld van (a) graad of (b) mate, en (5) specificatie of exacte maat toelaten; relatieve subjectieve adjectieven hebben alleen dat laatste kenmerk niet (Van Calcar 1973, hoofdstuk 4, blz. 33 e.v.).
1. | Hoe groter geest, hoe beter beest |
2. | Hij is erg groot. Hij is erg goed |
3. | Hij is (erg) groot voor zijn leeftijd. Hij is (erg) goed voor zijn doen |
4 |
a. | Hij is (veel) groter dan zij. Hij is (veel) beter dan zij |
b. | Hij is (precies) zo groot als zij. Hij is (precies) zo goed als zij |
c. | Hij is het (aller)grootst van hen. Hij is (verreweg) het best van hen. |
|
5. | Hij is 1 meter groot. |
De woorden tussen haakjes zijn of (a) bijwoorden van graad of (b) bijwoorden van mate, in verbinding met een verschil, resp. een overeenkomst: veel of erg in (2/3) en (4a) geeft een versterking van het verschil, precies in (4b) de mate van overeenkomst (Van Calcar 1971, blz. 278). - De keuze voor de term mate tegenover graad is wat willekeurig: ik wilde een term die een geval als precies vóór een overeenstemming onderscheidde van erg of veel vóór een verschil. Wat (4c) betreft: in dit artikel moet ik uitmaken, of er sprake is van een bijwoord van graad, dus van de versterking van een verschil.
De vijf gegeven kenmerken zijn niet onafhankelijk van elkaar. (1) Verhouding
| |
| |
is een bijzondere vorm van vergelijking: de mate waarin iemand beestachtig is, wordt gegeven in vergelijking met de mate waarin hij over geest beschikt. (2) Het optreden van graad is afhankelijk van het optreden van vergelijking. Deze vergelijking is impliciet in (2) en expliciet in (4). Zin (2) ‘Hij is erg groot’ betekent, dat zijn lengte vergeleken met wat normaal is, nogal in zijn voordeel uitvalt. Zin (4) ‘Hij is veel groter dan zij’ betekent dat de vergelijking tussen haar en zijn lengte wel bijzonder in haar nadeel uitvalt (Van Calcar 1971, blz. 301). (3) Normatieve beperking treedt uitsluitend op in geval van een vergelijking als (2) en (3): hij is groter dan normaal voor een dwerg, niet voor een doorsnee-mens; hij is beter dan normaal, voor een dictator, niet voor een christen. (4/5) Bij objectieve adjectieven neemt maat hetzij de vorm aan van een exacte maat zoals meter: (5), hetzij van een niet-exacte maat, van een vergelijking: (4). Bij subjectieve adjectieven neemt maat uitsluitend de vorm aan van een niet-exacte maat, van een vergelijking: (4).
Verhouding, graad en beperking zijn dus te definiëren met behulp van vergelijking; vergelijking zelf is te definiëren in termen van maat, maar niet omgekeerd: vergelijking geeft een inexacte maat; maat is óf een vergelijking óf een specificatie, een exacte maat. Ik neem daarom maat als onafhankelijk en algemeen kenmerk van relatieve adjectieven. Het is dit kenmerk dat het onderscheid vormt tussen relatieve adjectieven als groot en absolute adjectieven als (on)gelijk, (on)eindig, dood, blind, leeg, vol(maakt), enig, rond, naakt enz. Vergelijk de zinnen (6) met de zinnen (7) hieronder. Absolute adjectieven verwijzen naar kwaliteiten die een alles of niets vertegenwoordigen: je deelt niet in een bepaalde hoeveelheid van ze, je hebt ze niet in een mate, maar je bent naakt of niet, dood of niet, leeg of niet. Dat betekent: naakt enz. zijn relatieve adjectieven in de mate waarin de zinnen (7) en de parafrases (7a) als goed Nederlands aanvaard worden; of: de zinnen (7) impliceren de betekenis die is vastgelegd in (7a), indien naakt enz. als relatieve adjectieven beschouwd worden.
6. | Hij is in een mate groot, goed, levendig |
6a. | Hij is met grootte, goedheid, levendigheid |
| Hij heeft een zekere grootte, goedheid, levendigheid (Vgl. Givón 1970, blz. 820) |
7. | Hij is in een mate naakt, dood, leeg, levend |
7a. | Hij heeft een zekere naaktheid, doodheid, leegte, leven. |
De termen ‘relatief’ en ‘maat’ staan voor hetzelfde semantische kenmerk, namelijk dat een adjectief een kwaliteit betekent die in een bepaalde mate wordt toegekend, welke mate vergeleken kan worden met een andere mate van dezelfde kwaliteit, zodat een bepaalde verhouding kan worden vastgesteld, de graad van het verschil of de mate van overeenkomst. Naar dit semantisch kenmerk, in de literatuur ‘relativiteit’ genoemd (Van Calcar 1971, blz. 364), zal ik in het vervolg verwijzen met behulp van de semantische categorie MAAT. Deze categorie kan syntactisch verschillende vormen aannemen:
1. | een maat, zoals 1 meter (groot) |
2. | een bijwoord van graad, zoals erg (groot) |
| een bijwoord van graad of maat, zoals veel, resp. 1 meter (groter) |
| een bijwoord van mate, zoals precies (zo groot). |
| |
| |
Wanneer het nodig is (1) te onderscheiden van (2), dan schrijf ik (1) MAAT en (2) MATE: de mate van een maat.
Volgens het model van de generatieve semantiek abstraheer ik dus in het geval van maat, mate en graad van de syntactische verscheidenheid en beschouw wat semantisch gemeenschappelijk is. Dit gemeenschappelijke wordt semantisch gerepresenteerd als MAAT, in kapitalen, ter onderscheiding van het gewone woord in zijn gewone betekenis. Zie Gruber 1967, McCawley 1968, Givón 1970, Klooster 1971.
| |
1.1 Een bijkomend kenmerk van relatieve adjectieven: neutraliteit
Ik beschouw opnieuw de zinnen (1) t/m (5), die ik voor de overzichtelijkheid nu als volgt geef:
1. | Hoe groter geest, hoe beter beest |
2/3. | Hij is (erg) groot of goed (voor zijn leeftijd of doen) |
4. | Hij is veel groter of beter dan zij. Hij is het grootst of best van van hen |
5. | Hij is 1 meter groot. |
In de (gewone) positief (2/3) is sprake van een vergelijking met een norm: hij is groter of beter dan zijn leeftijdgenoten. In (5) die ik in onderscheid met (2/3) een maatpositief zal noemen, oordeelt Klooster 1971, blz. 44 groot neutraal. De vorm groot staat in deze zin namelijk niet tegenover klein en kan evenmin daardoor vervangen worden. Van Calcar 1971, blz. 335 noemt echter ook groot en goed in (1) en (4) neutraal, omdat anders dan met (2/3) met deze zinnen niet wordt gezegd, dat iemand inderdaad groot of goed is: degene van wie sprake is kan best klein of slecht zijn.
De zinnen (1) t/m (4) hebben gemeen dat er sprake is van een maatstaf: deze is in (1) de grootte van geest, in (2/3) een norm, in (4) de grootte of goedheid van een of ander persoon en in (5) een maateenheid. Het grote verschil is echter, dat in (2/3) de maatstaf NIET bekend is: de norm waarnaar impliciet verwezen wordt, blijft onbekend; je weet alleen dat er een norm is, niet welke deze is. Daarentegen wordt ook met b.v. ‘Hij is groter’ verwezen naar een bepaalde, bekend veronderstelde maatstaf, namelijk een in context of situatie gegeven persoon of zaak. In (4) is de maatstaf gegeven: zij, zoals in (1): zijn geest, en in (5): 1 meter. Het bijzondere van de maatpositief (5) is dan, dat hier maat en maatstaf samenvallen: de maatstaf geeft meteen de maat aan.
Wanneer bovenstaande analyse juist is, dan kan ik zeggen, dat er sprake is van neutraliteit in geval van een gegeven of bekend veronderstelde maatstaf.
Naar de neutrale betekenis van b.v. groot (of klein) en goed (of slecht) zal ik in het vervolg verwijzen met behulp van de semantische categorieën LENGTE en GOEDHEID. Dat wil zeggen, ik neem een semantische categorie aan, zodanig dat noch in positieve noch in negatieve zin een uitspraak wordt gedaan, of er sprake is van groot of klein, goed of slecht. Ik ga er dus vanuit, dat iemand een kwaliteit kan worden toegekend die ofwel negatief uitvalt (weinig goed, slecht) of positief (tamelijk goed, erg goed). - Dit staat overigens niet ver van het gewone spraakgebruik. Zo vragen we, heel neutraal, welke lengte iemand heeft of hoe hoog zijn intelligentie is;
| |
| |
en een gezegde luidt: in elk mens zit wel iets goeds, al is hij nog zo slecht (= weinig goed). Zie ook de eerder gegeven zinnen (6).
Een andere, algemenere notatie-wijze zal zijn: ±AD, waar AD staat voor adjectief of adverbium in hun neutrale betekenis, het plusteken voor b.v. goed en het minteken voor b.v. slecht, zodanig dat het plusteken verwijst naar de kwaliteit onder een positief aspect, het minteken naar de kwaliteit onder een negatief aspect: hij is beter dan zij, zodat zij slechter is dan hij.
De formule ‘Hij is MAAT AD’ betekent dan b.v.: ‘Hij heeft een zekere lengte’ of ‘Hij heeft een zekere goedheid’, dus zonder dat nog uitspraak wordt gedaan, of de kwaliteit toegekend wordt onder een negatief of positief aspect. Dat laatste is wel het geval met b.v. ‘Hij is MAAT + AD’.
| |
2. Het kenmerk van vergelijkingen: maatstaf en maat
Na de inleidende opmerkingen van paragraaf 1 ben ik in staat het semantisch grondprobleem te formuleren dat de superlatief, comparatief en positief stellen. Ik geef het probleem in drieën: (a) t/m (c).
a. Reeds een positief kan een vergelijking inhouden. De (gewone) positief (3) omschrijf ik als (3a):
3. | Hij is (erg) goed voor zijn doen |
3a. | Hij is (veel) beter dan de norm die er voor hem bestaat |
| Hij is (veel) beter dan normaal |
| Hij is (veel) beter dan hij gemiddeld is. |
Volgens de omschrijving (3a) wordt de uitspraak dat iemand goed is, pas gerechtvaardigd, als er sprake is van een verschil met een norm of gemiddelde (Van Calcar 1971, blz. 298 e.v.). Het kenmerkende is, dat deze norm niet gegeven wordt, niet gegeven kan worden: zij is subjectief. Een comparatief daarentegen, in welk geval de maatstaf of norm wel gegeven is of gegeven kan worden, zegt niet, of iemand goed dan wel slecht is: de betekenis is neutraal. Datzelfde geldt voor de maatpositief en de superlatief. Zie hiervóór, blz. 35.
b. Een positief wordt gegeven als geldig binnen een verzameling van gelijksoortige zaken: hij is goed voor zijn doen, oud voor zijn leeftijd, mooi voor een man en slecht voor een leerling van deze school. Met een comparatief kan deze beperking opgeheven worden, kunnen de grenzen van een bepaalde verzameling overschreden worden: hij is mooier dan zij, mooier dan zijn zoon en mooier dan zijn hond. Ook in het geval van de superlatief kan sprake zijn van een verzameling van ongelijksoortige zaken zoals de volgende die biedt: Jan, een aap, een vrouw, een boer, een vis: Jan is het grootst van hen. In het geval van de maatpositief echter is het begrip ‘beperking’ totaal niet relevant: 1 meter groot = 1 meter groot, zowel voor een mens, een hond als een stuk steen.
c. In (3) ‘Hij is (erg) goed’ geeft erg de mate van het verschil, waarvan ik onder (a) sprak. Dit gebeurt eveneens door veel in de comparatief (4) ‘Hij is (veel) beter dan zij’. In de comparatief (4) ‘Hij is (precies) zo groot als zij’ geeft precies daarentegen de mate van overeenkomst. Wel hebben de positief, vergrotende en verge- | |
| |
lijkende trap gemeen, dat er sprake is van een vergelijking van twee maten. En de superlatief? In de superlatief ‘Hij is verreweg het best van hen’ vormt verreweg een bijwoord van graad, naar de traditie aanneemt (Van Calcar 1971, blz. 42). Maar is er ook sprake van verschil, van een vergelijking van twee maten? Als ik afga op tot nog toe gepubliceerde gegevens (o.c., blz. 60 e.v.), moet ik zeggen: er zijn nog geen overtuigende gronden dit aan te nemen. In het geval van een maatpositief als (5) ‘Hij is 1 meter groot’ is in elk geval geen sprake van een mate van verschil of overeenkomst, (dus) evenmin van vergelijking, en omgekeerd.
Op grond van deze onder (a) t/m (c) genoemde observaties stel ik als onderliggende structuur voor een maatpositief (A) voor, voor de (gewone) positief en de comparatief (A1, A2), voor de superlatief tenslotte één van dit paar, zeg: (A1).
A. | Hij is MAAT AD |
A1. | Hij is MAAT ±AD |
A2. | Zij is MAAT ±AD |
In het geval van de maatpositief is er sprake van één exacte maat. (Klooster 1971 heeft daarvan de structuur beschreven, waarvan (A) afwijkt, maar - omwille van de presentatie - slechts notationeel.) Zodra er sprake is van een exacte maat, zoals 1 meter, kan er geen sprake zijn van een negatieve of positieve voorstelling van zaken: de kwaliteit valt als het ware met de maat samen. Hieruit volgt, dat een plus- of minteken niet opgenomen moet worden: Hij is MAAT AD.
In het geval van de comparatief is er sprake van een vergelijking van twee maten van een gegeven kwaliteit: ‘Hij heeft een zekere lengte’ en ‘Zij heeft een zekere lengte’. Ongeacht de uitkomst van de vergelijking kan deze kwaliteit positief of negatief gegeven worden: groot (+), resp. klein (-). Dus, ik kan zeggen zowel ‘Hij is zo groot als zij’ als ‘Hij is zo klein als zij’; of ‘Hij is groter dan zij’ en ‘Zij is kleiner dan hij’. De aanwezigheid van het plus- of minteken in verbinding met AD is bovendien noodzakelijk, aangezien het tweemaal optreden van AD vereist dat aangegeven wordt, dat AD identiek blijft: 2 × groot b.v. of 2 × klein, en niet 1 × groot en 1 × klein. Aldus: Hij is MAAT + AD, Zij is MAAT + AD; of: Hij is MAAT -AD, Zij is MAAT -AD.
De (gewone) positief verklaar ik als verschijnend uit de comparatief dankzij een deletie- of weglatingsproces: alles wat in een comparatiefstructuur aan een expliciete vergelijking gegeven is, wordt gedeleerd, weggelaten, dus (A2) hierboven. Dat betekent, dat na zo'n deletie aan AD in (A1) geen andere AD meer beantwoordt, dus aan +AD geen ander +AD, aan -AD geen ander -AD. Hieruit verklaar ik het, dat AD in de positief als niet-neutraal verschijnt (blz. 35 hiervóór). Dat is: het plus- of minteken vertegenwoordigt hier een eigen waarde en wordt niet meer gegeven in relatie tot een andere waarde die nog kan verschijnen. Ik kan het ook zo formuleren: je geeft wat je uit een vergelijking aan informatie gewonnen hebt, in quasi-absoluut positieve of quasi-absoluut negatieve zin: ‘Hij is groot’, resp. ‘Hij is klein’. Je doet dit, alsof een kwaliteit zonder meer kan worden toegekend, zonder dat er sprake is van een vergelijking met een andere maat van dezelfde kwaliteit onder een positief, resp. negatief aspect.
In het geval van de (gewone) positief is er sprake van een verschil; in het geval
| |
| |
van de comparatief is er sprake óf van een verschil óf van een overeenkomst. Het verschil, resp. de overeenkomst kan versterkt worden door een bijwoord van graad of mate, te representeren door de semantische categorie MATE (blz. 35 hiervóór). In mijn proefschrift, hoofdstuk vijf, heb ik geprobeerd aan te tonen, dat de structuur van de comparatief (van overeenkomst) gevormd wordt door de conjunctie van twee positieve zinnen, b.v. (Z1) ‘Hij is in die mate groot’ en (Z2) ‘Zij is in die mate groot’. Eveneens heb ik geprobeerd aan te tonen, dat de comparatief van verschil verantwoord kan worden door in de structuur van de comparatief (van overeenkomst) een negatie-element op te nemen. Afhankelijk van het optreden van negatie in de comparatiefstructuur verschijnt dan de comparatief van verschil: meer of minder dan en niet zo-als, hetzij de comparatief van overeenkomst: zo-als. Afhankelijk van de plaats van de negatie, in het eerste of in het tweede deel van de comparatiefstructuur (Z1, resp. Z2), verschijnt óf de vergrotende trap (meer-dan) of de trap van verkleining (minder-dan, niet zo-als).
Schematisch kan ik nu de structuur van de comparatief (van overeenkomst) als in fig. 1 geven; en de structuur van de positief en comparatief van verschil als in fig. 2. (De driehoekjes geven aan, dat de voor het betoog irrelevante bijzonderheden niet zijn uitgewerkt. Bovendien is alleen datgene in beeld gebracht, wat wezenlijk is voor de comparatiefstructuur.)
In fig. 1 lees ik, dat een Z(in), b.v. ‘Hij is precies zo groot als ik’, uiteengelegd wordt in ‘Het is precies het geval’ en een Z', b.v. ‘Hij is zo groot als zij’. Deze Z' wordt weer uiteengelegd in twee andere zinnen: (Z1), ‘Hij heeft in een mate die kwaliteit’, en (Z2), ‘Zij heeft in een mate die kwaliteit’. In fig. 2 lees ik niet, dat het precies het geval is, maar dat het niet het geval is, en wel in een zekere mate niet het geval.
Deze verbeelding van de structuur kan ik verbaliseren als: ‘Het is precies het geval dat hij lengte heeft in een mate waarin zij lengte heeft’. Deze structuur verantwoordt de volgende twee zinnen: ‘Hij is precies zo groot als zij’, ‘Hij is precies zo klein als zij’, waarin de verschijning van groot, resp. klein afhankelijk is van de keuze van 2 × +AD of 2 × -AD.
| |
| |
Deze verbeelding van de structuur kan ik verbaliseren als: ‘Het is (in een mate) niet het geval, dat hij lengte heeft in een mate waarin zij lengte heeft’. Deze structuur verantwoordt de volgende zinnen:
i. | Hij is niet zo groot, resp. klein als zij |
ii. | Hij is wat minder groot, resp. klein dan zij |
iii. | Hij is wat groter, resp. kleiner dan zij |
iv. | Hij is wat groot, resp. klein |
waarin de verschijning van groot, resp. klein afhankelijk is van de keuze van 2 × +AD of 2 × -AD. Wat (iv) betreft, wijs ik erop, dat deze het resultaat is van een deletie van de meest rechtse Z in fig. 2, dus (Z2), zodat AD wordt gegeven als +AD of -AD, zonder dat er een relatie blijft bestaan met een corresponderend +AD of -AD (blz. 36 hiervóór).
Aan een (gewone) positief en de comparatief ligt dus de structuur van twee nevengeschikte zinnen ten grondslag. Aan de superlatief zou daarentegen slechts één structuur ten grondslag liggen. Als structuur voor de superlatief heb ik namelijk op grond van tot nu toe gedane analyses (blz. 37 hiervóór) voorgesteld: Hij is MAAT ±AD. Tegen dit voorstel zijn echter bezwaren aan te voeren.
a. Traditioneel vormt de superlatief een van de trappen van vergelijking. Volgens de hierboven geschetste opvatting ligt aan een vergelijking de structuur van twee zinnen ten grondslag. De superlatief zou daarop een uitzondering zijn tenzij de superlatief niet als een vorm van vergelijking wordt beschouwd.
b. Het adjectief in een superlatief heeft een neutrale betekenis (blz 35 hiervóór), maar binnen de hierboven gegeven opvatting verschijnt deze neutrale waade als het gevolg van het optreden van twee plus- of mintekens, dus van het 2 × voorkomen van AD (blz. 37 hiervóór).
| |
| |
c. Traditioneel heten aller- en verreweg bijwoorden van graad; een bijwoord van graad versterkt een verschil tussen (twéé) maten. Is dat bij een superlatief nu niet het geval of zijn de gegeven bijwoorden ten onrechte als bijwoorden van graad beschouwd?
In het tweede deel van dit artikel wil ik nagaan, in hoeverre deze bezwaren ons noodzaken voor de superlatief een andere structuur voor te stellen. Met name wil ik nagaan, of de structuur van de comparatief niet dezelfde is als die voor de superlatief, iets wat De Vooys suggereert: ‘Bij nadere beschouwing blijkt dat de comparatief niet altijd een hogere graad dan de positief, de superlatief niet altijd dan de comparatief, maar veeleer een bepaald soort van comparatief is.... Vandaar ook dat de superlatieve vorm in verschillende talen verloren is gegaan, en dat b.v. in het Frans het lidwoord het superlatieve begrip uitdrukt (le plus grand). In het Middelnederlands wordt een comparatief soms omschreven door middel van een positief ..., een superlatief begrip begrip omschreven door een comparatief, ... Bij een vergelijking tussen twee personen of zaken paste oorspronkelijk de comparatief, maar in tegenstelling met andere talen gebruikt men nu meestal de superlatief: ...’ (blz. 67).
Amstelveen, Schepenenlaan 13
W. VAN CALCAR
Mei 1972 |
|