De Nieuwe Taalgids. Jaargang 67
(1974)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 24]
| |
Vervaging als literaire techniek in Arthur van Schendels Een zwerver verliefdEen zwerver verliefd, de roman die Arthur van Schendel in 1904 publiceerde, is herhaaldelijk een vaag verhaal genoemdGa naar voetnoot1. De meeste commentatoren interpreteren die vaagheid als het weglaten van gegevens: Tamalones leeftijd, geboorteland, bron van inkomsten enz.Ga naar voetnoot2. Al deze dingen worden niet meegedeeld en daardoor zou het verhaal vaag zijn. Maar hoe kan er iets verzwegen worden, als er buiten wat er beschreven wordt niets bestaat? Ook deze roman is toch een ‘wereld in woorden’? Er ligt toch geen werkelijkheid aan ten grondslag, waarvan dit verhaal een verslag zou zijn? Er wordt ons niet verteld hoe Tamalones moeder heette, niet hoe oud Mevena en Rogier zijn, niet hoe Rogier aan geld komt om zijn troepen te betalen. Niemand echter heeft om het ontbreken van deze gegevens het verhaal vaag genoemd. Men zou kunnen opmerken, dat in de eerste reeks de weglatingen de logische gang van het verhaal verstoren en ons daardoor opvallen. Maar dit is niet het geval. De conclusie moet zijn, dat de auteur soms weet te suggereren, dat er meer is dan er beschreven wordt. Hoe hij dat doet, wil ik hier onderzoeken. Ik ga daartoe zeven gevallen na, die in artikelen en studies over Een zwerver verliefd genoemd worden.
1. Tamalones leeftijd. Hierover maken Scharten, Pulinckx en Stuiveling een opmerkingGa naar voetnoot3. De laatste laat zich het stelligst uit; volgens hem is de monnik leeftijdloos. Een merkwaardig misverstand. In feite wordt ons op pagina 26Ga naar voetnoot4 zijn leeftijd verteld: ‘... hij was toen omtrent dertig jaren.’ Nergens komt de tekst met deze mededeling in strijd. 2. Tamalones geboorteland. Stuiveling merkt op: ‘... waar Tamalones geboorteplaats ligt, in Zuid-Frankrijk of Zuid-Duitsland blijft onduidelijk’Ga naar voetnoot5. En Van Heerikhuizen: ‘Dat het eerste gedeelte in Frankrijk speelt (...) weten we eigenlijk pas goed door een uitdrukkelijke mededeling in Een zwerver verdwaald’Ga naar voetnoot6. Ziehier de gegevens. Eén van de kloosterbroeders blijkt Simon te heten (p. 19). Op pagina 22 wordt hij genoemd: ‘... broeder Simon, zijn vriend die in Pisa woonde.’ Tamalone heeft Mevena naar Pisa gebracht, naar het huisje bij de | |
[pagina 25]
| |
rivier. Daar zaten ‘...drie mannen aan een tafel te spelen, landgenoten’ (p. 89). Op bladzijde 99 tenslotte vinden we: ‘Simon had thans een winkel in scheepsproviand, zijn broeder Josse en dien zoon waren pasteibakkers. Zij hadden hun land verlaten wegens de ketterijen, in den tijd toen ook Tamalone Frankrijk verliet.’ En zij benijden Tamalone ‘[...] wanneer hij somwijlen op zijn reizen was terug geweest in het vaderland.’ De conclusie kan niet anders luiden dan: Tamalone is in Frankrijk geboren. 3. Tamalones bron(nen) van inkomsten. Scharten en PulinckxGa naar voetnoot7 hebben zich verbaasd over het feit, dat de monnik plotseling over zó veel geld beschikt, dat hij zich rijk uitdossen kan. Dat raadsel wordt opgelost als we de volgende mededelingen bij elkaar zetten. a. ‘Zij [Tamalone en Lugina] bleven geruimen tijd binnen alleen waar geen dienaar hen hoorde’ (p. 56). b. ‘Den nacht ook van hun vlucht had hij zich duidelijk herinnerd en de gouden kronen, die haar vader hem gegeven had.’ (p. 104). c. ‘...zijn belofte om Rogier te vermoorden was hij nooit voornemens geweest te houden’ (p. 136). d. ‘Dan, in de stad, zag hij Lugina terug, den sluwen grijsaard in zijn fraaien mantel, die hem geld gaf om zijn vijand te doden’ (p. 155). De toedracht is duidelijk, de conclusie ligt voor de hand: Tamalone beschikte sinds de dag, dat hij Mevena uit Bologna ontvoerde, over een grote som geld. Stuiveling heeft dat ook gezienGa naar voetnoot8. Hij zegt echter: ‘Wie zich de vraag stelt, hoe deze weggelopen monnik jaar in jaar uit aan kost en kleren komt, vindt geen antwoord.’ Ook deze constatering is onjuist. Weliswaar kennen de drie mannen in Pisa (p. 103) de waarheid niet, maar voor de lezer hoeft een en ander zo raadselachtig niet te zijn. Er wordt herhaaldelijk gezegd, dat het een tijd is van sluipmoordenaars en verraders. ‘[...] er dwaalden sluipmoordenaars door het ganse land’ (p. 74). ‘[...] gij zoudt immers nooit vrede hebben in dit land van verraders’ (p. 71). Tamalone schijnt tot dit soort figuren te behoren. Het is zelfs wel te achterhalen aan welke kant hij staat: Lugina is sinds jaren zijn vriend, Montefeltre zoekt hem allang om hem op te hangen. Ze vertegenwoordigen a.h.w. de twee kampen: paus en keizer. In het algemeen wordt er eveneens over gesproken. ‘Ook in het huis van Lugina werd hij als een bijzondere vriend ontvangen, want ondanks de boze geruchten was hij overal door edelen geëerd [...] de vriendschap ontstaan door diensten, die hij in het geheim had bewezen’ (p. 54). Maar aan de andere kant is hij bang om naar Capraia te gaan omdat ‘in het leger van den keizer grote heren waren, die zijn gezicht zeer goed kenden en lachen zouden als hij aan een boomtak hing’ (p. 112). En later: ‘[...] wat kon hij zelf nu doen, die vervolgd werd door de hatelijke edelen in het leger?’ (p. 138). Op zijn relaties wordt soms ook gezinspeeld. In een klooster buiten Bologna is een monnik ‘op wie hij rekenen kan’ (p. 57) en die hij aanroept in het frans! Ook lezen we, dat hij weet, dat hij ‘die niets te verliezen heeft dan het licht der zon, de macht heeft vele mensen te dwingen ten eigen baat’ en hij weet dat ‘uit sluwe ondervinding’ (p. 80). Er zijn nog wel meer gegevens, maar de hier ge- | |
[pagina 26]
| |
noemde punten wettigen m.i. de conclusie: Tamalone voorzag in zijn onderhoud d.m.v. spionagewerk ten behoeve van de pauselijken. 4. Tijd. Van Heerikhuizen vindt het tijdskader onduidelijkGa naar voetnoot9. Gaan we na, waarin die vaagheid schuilt. In het boek zijn een 13-tal tijdsblokkenGa naar voetnoot10. Onder een tijdsblok versta ik het relaas van een aantal gebeurtenissen, waarbij het verstrijken van de tijd voortdurend wordt aangegeven; in ons geval d.m.v. aanduidingen als: morgen, middag, avond, nacht. Tussen deze blokken bevindt zich een tijdsverloop (een korte samenvatting van vrijwel eendere gebeurtenissen gedurende een zekere tijd), of een tijdshiaat (een periode, waarvan niets verteld wordt). Tweemaal bevinden zich tussen twee tijdsblokken een tijdsverloop en een tijdshiaat samen. De lengte van tijdsverloop en tijdshiaat wordt nergens aangegeven, maar hun belangrijkheid is veel minder dan die van de tijdsblokken. (De blokken beslaan 128 pagina's, de tijdsverlopen 12). Een gevolg ervan is echter, dat de blokken moeilijk dateeerbaar zijn: dáárin schuilt de vaagheid van het tijdskader. Nauwkeurig toezien brengt ons iets verder. Tijdsblok 9 (Mevena bezoekt Rogier bij Capraia) ligt min of meer vast: ‘omtrent paas’ (p. 111). Laten we zeggen: midden april. Tussen tijdsblok 8 (de geboorte van het kind) en 9 liggen: a. tijdshiaat ‘na een poos’ (p. 110) en b. tijdsverloop ‘de dagen’ (p. 111). Het kind werd geboren tijdens ‘een koude nacht’ (p. 109). Maar Kerstmis is al geweest. We kunnen stellen, dat de geboorte plaats vond tussen eind januari en eind februari. De laatste suggestie heeft de vooreur: na de geboorte begint Mevena weer sterk naar Rogier te verlangen, zij zal niet te lang gewacht hebben met naar hem toe te gaan. Dat betekent, dat het kind eind mei verwekt is. En dát houdt in, dat blok 1 (verovering van de stad) begin mei en blok 3 (Mevena bezoekt de gewonde Rogier in het kamp) eind mei ligt. Een en ander wordt bevestigd door de twee mededelingen in de roman. Rogier, stadhouder geworden, bepeinst, dat het pas een jaar geleden is, dat zij hem het wonderlijkst geluk heeft geschonken (p. 127). Dat moet in juni zijn geweest en terugslaan op het tijdsverloop (‘de dagen kwamen en gingen’ (p. 74)) na tijdsblok 3. Niet zoveel later vertelt Walid Tamalone, dat het meer dan een jaar geleden is, dat hij (= Rogier) haar had ontmoet (p. 142). Dat slaat terug op tijdsblok 1, begin mei. Het subtiele verschil: ‘pas een jaar geleden’ en ‘meer dan een jaar geleden’, toont m.i. aan, dat de auteur vanuit een precies sluitend tijdsschema werkte. Het verhaal beslaat dus anderhalf jaar. Het loopt van begin mei via herfst, winter, nieuwe zomer tot een volgende herfst. Het laatste blok zal in oktober liggen. St. Michiel (29 september) is geweest: voor die dag zou Rogier terug komen. Mevena zal niet lang gewacht hebben. Om volledig te zijn nog dit: het verhaal heeft een drietal ‘overlappingen’, nodig, omdat de hoofdpersonen zich gedurende een zekere tijd niet op dezelfde plaats bevinden. Maar dit zijn zeer simpele verwikkelingen, - indien mij deze contradictio in terminis is toegestaan, - de lezer plaatst ze ogenblikkelijk. In de volgorde van de tijdsblokken schuilt de vaagheid dus niet; zij schuilt, zoals al eerder is geconstateerd, in hun dateerbaarheid. | |
[pagina 27]
| |
5. Ruimte. Over de vaagheid van de ruimte, waarin het verhaal zich afspeelt, laten zowel Stuiveling als Van Heerikhuizen zich uitGa naar voetnoot11. Het gaat hier om twee zaken: het noemen van de plaatsen waar de dingen gebeuren èn de beschrijving van die plaatsen. De gebeurtenissen spelen zich op tien verschillende plaatsen af. Vier daarvan worden met name genoemd (Bologna, Pisa, Lucca en Capraia). Eén stad wordt niet bij name genoemd, maar kan geïdentificeerd worden als LivornoGa naar voetnoot12. Twee maal is er sprake van een kamp: a. het kamp, waar Rogier ziek ligt: de ligging daarvan is wel zo ongeveer vast te stellenGa naar voetnoot13; b. het kamp, waar Tamalone Rogier vermoordt: de ligging daarvan is niet te achterhalen. Dat de ligging van kampen onduidelijk blijft, is geen opvallende zaak. Dat de naam van de stad, die Rogier in het begin van het verhaal verovert, wordt verzwegen, wijst op opzettelijke vervaging. Zo wordt de lezer ook de naam van het kasteel, dat Rogier later belegert en inneemt, onthouden. Tenslotte worden twee gehuchten waar Tamalone overnacht, als hij rondzwerft na Mevena verlaten te hebben, niet nader aangeduid. De vervaging blijkt mee te vallen: de streek waar het verhaal zich afspeelt, is zonder twijfel het noorden van Toscane. Het merendeel der plaatsen is met volledige, of met grote zekerheid op een kaart in te tekenen. De beschrijving van de streek is summier. Van de stad uit het begin van het verhaal wordt een versluierde beschrijving gegeven: de samenhorende gegevens liggen in de tekst verspreid; een zelfde manier van vervagen als we bij de aanduiding van Tamalones vaderland aantroffen. De omgeving van de winkel van Simon in Pisa wordt nauwkeurig beschreven: het beeld is voorzover ik kan nagaan, niet authentiek. Verder treft men alleen landschapsbeschrijvingen aan; deze dient, het is reeds door velen opgemerkt, voornamelijk om het verhaal een bepaalde sfeer te verlenen. Maar in welke roman is dat niet het geval? Dat ze niet tevens het verhaal een zekere couleur locale geeft en de ruimte daardoor a.h.w. stoffeert, zie ik niet in. 6. Historische achtergrond. Velen hebben zich hierover uitgelaten: de historische achtergrond zou zo goed als onbepaalbaar zijnGa naar voetnoot14. Ze is dat niet, ze is slechts summier aangeduid. Maar de weinige gegevens stemmen dan ook precies met de historische werkelijkheid overeen. In het eerste hoofdstuk wordt gesproken over het nieuwe klooster van St. Franciscus (p. 17) en over de ketterij van de Catharisten (p. 19). Dit ver- | |
[pagina 28]
| |
plaatst ons naar de eerste helft van de dertiende eeuw. De keizer over wie gesproken wordt, zou dan Frederik II van Hohenstaufen zijn. Dit eerste vermoeden wordt al snel bevestigd. Op pagina 75 leest men een samenvatting van een brief van de keizer. Daarin staat o.a.: ‘...de Florentijnen hadden zich met de vorst verbonden.’ Deze mededeling is van belang. Immers, slechts éénmaal is Florence voor korte tijd bondgenoot van de keizer geweest. In december 1247 kiest Frederik van Antiochië Prato tot zijn hoofdkwartier. Deze Frederik is de bastaardzoon van Frederik II, hij is koning van Toscane. In die tijd ligt de keizer zelf met zijn leger voor Parma, dat 12 juni 1247 was afgevallen. Daar had hij de beroemde houten stad gebouwd, die hij, wat voorbarig, Victoria had genoemd. Begin 1248 volgen de gebeurtenissen elkaar snel op: 31 januari rukt Frederik van Antiochië Florence binnen. Een ware uittocht van Welfen volgt. 18 februari komt de grote tegenslag voor de keizerlijken: die van Parma nemen bij een uitval de houten burcht in; de keizer was toen juist op jacht. Twee maal wordt in de roman gesproken over de troepen van Bologna. a. ‘[...] een vreselijke slag gewonnen en die van Bologna met een machtig leger onder hun overheer en den kardinaal geen twintig mijlen van de stad [...]’ (p. 39); b. ‘[...] de talrijke troepen van Bologna, die zegevierend door het land trokken, steden en kastelen winnend voor de Kerk’ (p. 45). Zijn we op het goede spoor, dan is de hier genoemde kardinaal Ottaviano degli Ubaldini, die in mei 1244 door Innocentius IV tot kardinaal verheven was. ‘Die Zeitgenossen wie die moderne Forschung rechnen Ottaviano zu den glänzendsten Gestalten des Dugento’Ga naar voetnoot15. Het is dus begrijpelijk, dat de verteller hem in ons verhaal apart naast de overheer noemt. De zegevierende tocht, waarvan gesproken wordt, was in mei 1248. ‘Ohne von Friedrich oder Enzio (de derde zoon van Frederik II, P.K.) einen Angriff im Rücken befürchten zu müssen (na Frederiks nederlaag voor Parma, P.K.), konnte Kardinal Ottaviano mit fünf hundert Bologneser Reitern und dem Fussvolk zweier Quartiere Mitte Mai vor Imola ziehen. Während dort die Infanterie zurückblieb, rückte Ubaldini, Faenza umgehend, nach dem Osten und gewann ohne Mühe [...] erst Forli, dann Cesena, Rimini und Forlimpopoli’Ga naar voetnoot16. De keizer gaat naar Cremona, brengt daar de winter door. Hij ziet zijn rijk instorten, waagt nog een laatste krachtsinspanning. Veel Florentijnse edelen waren na de inname van hun stad gevlucht naar het kasteel Capraia, dat aan de Arno lag en welks heer, Rudolf van Capraia, de kezeir afvallig geworden was. Het kasteel versperde ‘die Strasse von Pisa nach Florenz am Eingang der Flussenge Gonfolina’Ga naar voetnoot17 en was dus ook van strategisch belang. In februari slaat Frederik van Antiochië het beleg voor het kasteel. In maart verlaat de keizer Cremona, de versterking waarmee hij komt, beslist het lot van de burcht: ze kan nu helemaal ingesloten worden. 25 april volgt de overgave. | |
[pagina 29]
| |
Men ziet hoe het tijdsschema van het verschil precies in dit historische schema past. In mei 1248 wordt Rogier door zegevierende troepen van Bologna verslagen; omtrent Pasen 1249 gaat Mevena naar Capraia, enige dagen later wordt het kasteel ingenomen. Er blijken ook nog een aantal historische personen in de roman voor te komen. Theodoro (p. 46 en p. 120) was een Levantijnse occultistGa naar voetnoot18. Boso Dovera en Uberto Pelavicino (p. 75) waren bekende aanvoerdersGa naar voetnoot19. Deze drie worden in de roman alleen maar genoemd. De aanvoerder Romano wordt min of meer gekarakteriseerd: hij is meer geducht dan de keizer zelf (p. 121) en hij is een vreselijk man (p. 128). Een summiere, maar historisch correcte tekening van de man, over wie Burckhardt al schreef: ‘Keiner der späteren hat den Ezzelino an Kolossalität des Verbrechens irgendwie erreicht, auch Cesare Borgia nicht’Ga naar voetnoot20. En de keizer zelf. Mevena noemt hem in gedachten: de heidenkeizer. Hélène Nolthenius noemt hem ‘een cynische leek’Ga naar voetnoot21. In de passage op p. 120-122 treedt hij zelf op. Afgezien van zijn grijze baard (Frederik was baardeloos), is ieder detail van de beschrijving van zijn optreden historisch verantwoord. 7. De positie van Rogier. Scharten heeft zich over de figuur van Rogier verbaasdGa naar voetnoot22. Vijf edelen moeten boeten voor zijn verwondingen; de koning drukt hem de hand; hij wordt stadhouder. ‘En toch heeft een heer van Romano over zijn huwelijk te zeggen; en zelfs een eenvoudig edelman, Montefeltre, kan Tamalone blijven vervolgen, nadat hij vernomen heeft dat deze een vriend van Rogier is.’ Maar volgens de tekst is Montefeltre geen eenvoudige, doch een aanzienlijke edelman (p. 115; vgl. p. 118). En men hoeft de historische achtergrond niet te kennen om te weten hoe machtig Romano is, want de schrijver zelf vertelt ons, dat hij meer geducht is dan de keizer (p. 121). Hoe is nu de positie van Rogier? Hij is een eenvoudige edelman. Zijn huis is niet veel bijzonders (p. 128). Hij is een leenman van Romano (p. 121), aan wie hij verwant is (p. 127). Waarom dan al dat eerbetoon? Men, d.w.z. de koning eerst, de keizer later, is er kennelijk op gebrand hem in het leger te houden. En waarom dát? Ook hierop vinden we het antwoord. ‘Wijl de vreemde soldaten vooral op hem vertrouwden’ (p. 94). De bende van Rogier bestaat vooral uit Duitsers en Saracenen, o.l.v. respectievelijk Carolus en Walid. Beiden zijn Rogier onvoorwaardelijk trouw, het hele boek is vol met aanwijzingen in die richting. En op de vaderlijke genegenheid van deze twee berust de bijzondere positie van Rogier. | |
Conclusies.De vraag, die we ons stelden, was: hoe suggereert de auteur, dat er meer is dan er beschreven wordt? Uitgaande van de interpretatie in de inleiding (vaagheid is weglating) zou ik n.a.v. wat we gevonden hebben, een onderscheid willen | |
[pagina 30]
| |
maken tussen echte vaagheid (gegevens worden weggelaten) en schijnbare vaagheid (gegevens worden verdoezeld). A. Echte vaagheid. 1. Deze ontstaat allereerst als de auctoriële verteller kiest voor een beperkt perspectief. Het point of view ligt voor een moment bij een romanfiguur, vanuit diens standpunt zijn sommige verschijnselen raadselachtig. De auctoriële verteller, verdergaand met zijn verhaal, lost dat raadsel niet op. Van deze manier van suggereren wordt in Een zwerver verliefd slechts twee maal, - en dan nog op een bijzondere wijze, - gebruik gemaakt. Op pagina 21 wordt gezegd, dat sommigen hem een eerzame broeder, anderen hem echter een sluwerd en een dief vonden. De verteller geeft geen uitsluitsel. Op pagina 103 vinden de gebroeders hem een wonderlijke man; ook hier gaat het om zijn inkomsten. We hebben gezien, dat de oplossing van dit raadsel, zij het op een wijze die zelf ook weer vervagend werkt, de lezer gegeven wordt. 2. Ook door contrastering kan gesuggereerd worden, dat er gegevens worden achter gehouden. Wanneer de lezer in het ene geval nauwkeurig wordt ingelicht, verwacht hij dat ook in een ander (soortgelijk) geval. Daarom werkt de ruimtebehandeling vervagend: soms wordt de naam van een stad genoemd, soms niet. Het kasteel Capraia wordt bij name genoemd, van een ander kasteel wordt de naam verzwegen. Nu eens is er omgevingsbeschrijving. dan weer niet. Ook de tijdsbehandeling werkt vervagend door contrastering: het verstrijken van de tijd wordt binnen de tijdsblokken steeds nauwkeurig aangegeven, daardoor valt de onduidelijke datering op. Tegenover de vage manier waarop de moord op Rogier beschreven wordt, staat de ‘realistische’ beschrijving van de dood van de monnik uit het begin van het verhaal. B. Schijnbare vaagheid. 1. De auteur noemt bijzaken, de lezer moet concluderen. Het meest opvallende voorbeeld is hier natuurlijk de historische achtergrond. De namen van historisch minder belangrijke personen worden genoemd, de belangrijke namen (paus, keizer) worden verzwegen. Maar er zijn meer voorbeelden te noemen. De moord op Mevena en Tamalones vlucht voor Montefeltre zijn er twee van. 2. De auteur verspreidt bij elkaar behorende gegevens over het verhaal, de lezer moet combineren. Dit is een belangrijke vervagingstechniek. Drie van de zeven hierboven behandelde gevallen behoren er toe (nl. 2, 3 en 7). Andere voorbeelden zijn: Tamalones verhouding tot Mevena voor hij verliefd op haar wordt; de beschrijving van de stad uit het begin van het verhaal; het vaststellen van de dader van de moord op de broer van Mevena en Tamalones verhouding tot Lugina. Blok maakt verschil tussen lezer en persoon-van-de-lezerGa naar voetnoot23. Maatje neemt in zijn boek die onderscheiding overGa naar voetnoot24. Het praktische nut ervan is duidelijk: details die door een onderzoek naar voren komen, kunnen nu niet afgedaan worden met een ‘dat-merkt-de-gewone-lezer-toch-niet-op’. Het onderscheid moet dus het ondelde lezer een onbegonnen werk en is het ook daarom veel beter te werken met | |
[pagina 31]
| |
delde lezer een onbegonnen werk en is het ook daarom veel beter te werken met (en vanuit) een ‘ideale’ lezer, die natuurlijk net zo goed alleen in theorie bestaat, maar die toch meer benaderbaar is, alleen al, omdat we ons in deze materie van het ‘ideale’ een betere voorstelling kunnen maken dan van het ‘gemiddelde’. Dit alles neemt niet weg dat niemand van ons een ‘ideale’ lezer is en dat we dus rekening moeten houden met het feit; dat er literaire technieken zouden kunnen bestaan die juist daarop gericht zijn. Het behoeft geen betoog, dat we bij het spreiden van gegevens met zo'n techniek te maken hebben. Spelend met de lezer (persoon-van-de-lezer bij Blok) heeft de auteur de vaagheid in de roman aangebracht. Bestonden er uitsluitend ideale lezers, hij had zijn boek niet op deze manier kunnen vervagen. Hoe suggereert men, dat er meer is dan er is, daar waar (als in de romankunst) niets is buiten wat er is? Door de lezer alle gegevens toe te spelen, maar zo, dat hij ze nauwelijks kan overzien. Daarmee maakt men het meegedeelde vaag, niet goed zichtbaar. De lezer constateert die vaagheid, maar interpreteert ze anders: voor hem zijn bepaalde gegevens niet meegedeeld. Maar hij kan alleen op die gedachte komen juist doordat ze hem wel zijn meegedeeld. Waardoor zou de afwezigheid hem anders opvallen? Immers, - ik heb er in het begin al op gewezen, - er zijn veel zaken, die niet meegedeeld worden. Doch niemand, die dat ook maar opmerkt. Vanzelfsprekend, want wat niet genoemd is, bestaat niet. Het gaat derhalve niet om de dingen, die niet genoemd worden, maar om de dingen, die verborgen worden. Deze manier van vervagen is een techniek vergelijkbaar met die van de detectiveroman: de ‘ideale’ lezer kent de dader, alle gegevens zijn hem immers verstrekt? De charme van het detectiveboek is echter juist, dat het ons als ‘gewone’ lezers om de tuin leidt: we kunnen het weten, maar we weten het nietGa naar voetnoot25. C. Een laatste opmerking. Er is zoiets als een sneeuwbaleffect: constateert de lezer vervaging, dan ziet hij ze overal, ook daar waar ze niet is. Alleen op deze manier lijkt me een geval als de zogenaamde leeftijdloosheid van Tamalone verklaarbaar.
Hoogland, Zandkamp 36 p. kralt |
|