De Nieuwe Taalgids. Jaargang 63
(1970)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 93]
| |||||||||||||
Statistisch onderzoek van de Nederlandse zinsbouwAan de Leuvense universiteit is sedert enkele jaren een onderzoek aan de gang van de Nederlandse zinsbouw. De tot dusver bereikte resultaten konden, ten gevolge van allerlei omstandigheden, nog niet worden bewerkt voor publikatie. Hoe jammer zulks is moge blijken uit de gegevens die ik in dit artikel zal meedelen. De bedoeling hiervan is slechts een zeer beknopt vergelijkend overzicht te geven van enkele bevindingen van vier studenten in de Germaanse filologie, die op ongeveer parallelle wijze bepaalde aspecten van de Nederlandse zinsbouw onder de loep namen. Mej. Aline Dereere en de heer Remi Van Assche onderzochten de taal van de literatuur in Noord- en Zuid-Nederland in de eerste helft van de 20e eeuw. Ze kozen elk 5 Noord- en 5 Zuidnederlandse bekende auteurs, van wie ze telkens 300 blz. proza lazen (3 × 100 blz. in 3 verschillende boeken). A.D. koos de volgende auteurs: J. Daisne, A. Demedts, M. Gijsen, F. Timmermans, G. Walschap; G. Bomans, F. Bordewijk, A. de Vries, A. van der Leeuw, A. van Duinkerken. R.V.A. nam voor zijn rekening: S. Streuvels, H. Teirlinck, W. Elsschot, M. Roelants, H. Lampo; L. Couperus, A. van Schendel, A. Coolen, A. den Doolaard, J. de Hartog. Mej. Reinhilde Haest behandelde de Noordnederlandse krantetaalGa naar voetnoot1. Van 6 kranten, nl. het Algemeen Handelsblad, de Tijd, de Volkskrant, het Algemeen Dagblad, de Nieuwe Rotterdamse Courant en de Telegraaf, nam zij telkens drie verschillende nummers (1963-1965). In elk nr. las zij een aantal artikelen, in doorlopende tekst, die samen overeenstemden met 100 blz. tekst in literaire werken. Ten slotte onderzocht de heer Frits Swinnen in hoever het 17e-eeuwse proza overeenstemt met dat van de literatoren in de 20e eeuw. Hij las 100 blz. van 30 werken geschreven door Boetius a Bolswert, Joannes a Castro, Franciscus Cauwe, Arnout Geulinckx, Cornelius Hazart, Peeter Mallants, Maria Petyt, Adrianus Poirters; Willem Y. Bontekoe, Geeraardt Brandt, Jacob Cats, J. de Brune de Jonge, Pieter C. Hooft, Johan van Heemskerck, Joost van den Vondel, dus 8 Zuid- en 7 Noordnederlandse auteursGa naar voetnoot2. | |||||||||||||
A. 1. Werkw. groep met PV + 2(3) inf. in de bijzin
Type i wordt algemeen gebruikt. Uitzonderingen: type ii éénmaal bij Streuvels (die 30 × type i schrijft) en 7 × bij Demedts (die 64 × type i gebruikt. In de Noordnederlandse kranten, evenals in de 17e-eeuwse teksten komt uitsluitend type i voor. | |||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||
Ook 3 inf. staan altijd na de PV. Het geval is vrij zeldzaam: D (12), V.A. (13), H. (8), S. (12). Hier staan we dus voor een zeer duidelijk geval. Als echter in deze werkw. groep te voor een inf. staat krijgen we allerlei constructies. Meestal is slechts één plaatsing mogelijk, b.v.... die weldra bleek te moeten behoren..., dat het bedrijfsleven zich zal weten aan te passen. In sommige gevallen kunnen twee constructies voorkomen:
Type i is vrij gewoon bij de Zuidnederlanders; bij de Noordnederlanders komt haast uitsluitend type ii voor. | |||||||||||||
2. Reeks infin. in de hoofdzin met PV hulpwerkwoordType: Dina zal wel niet veel hebben moeten kopen. Dit type is algemeen. Alleen Demedts gebruikt 5 × de constructie: Hij zou aan Irène willen zeggen hebben. Geen uitzonderingen in de krantetaal. Eén uitz. in de 17e eeuw: ‘... andersins en soude hyse de Joden niet durven voorstellen hebben...’ (Hazart, Z.-N.). | |||||||||||||
B. Werkw. groep met PV + inf. + volt. deelw. in de bijzin
In dit geval zijn de resultaten zo verschillend dat we het nuttig achten de cijfers van Dereere en Van Assche afzonderlijk mee te delen.
1. Dereere. In het Noorden komt type i in 27 % van de gevallen voor, type ii haalt 47 %; type iii 26 %. In het Zuiden krijgt type i 52 %, type ii 18 %, type iii 30 %. Onmiddellijk valt op dat het Noorden type ii verkiest, het Zuiden type i. Ook bij elke schrijver afzonderlijk treedt een voorkeur aan het licht: bij de Noordelijke schrijvers varieert het gebruik van type i van 0 (De Vries) tot 53 % (Bomans); type ii: 21 % (Bomans) tot 93 % (De Vries); type iii: 7 % (De Vries) tot 55 % (Bordewijk). Voor de Zuidelijke schrijvers zijn de cijfers: type i: 20 % (Daisne) tot 83 % (Wal- | |||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||
schap); type ii; 9 % (Daisne) tot 33 % (Timmermans); type iii: 0 (Timmermans)Ga naar voetnoot1 tot 70 % (Daisne). Daisne wordt algemeen beschouwd als een van de minst ‘zuidelijk’ schrijvende literatoren, maar in dit geval is hij ook de minst ‘noordelijke’! (Vgl. echter de krantetaal hieronder). De Vries en Timmermans verloochenen hun afkomst minst van al.
2. Van Assche. In het Noorden komt type i slechts in 3 % van de gevallen voor (alleen bij Couperus): type ii 80 %; type iii 17 %. In het Zuiden krijgt type i 47 %, type ii 29 %, type iii 23 %. Voor de schrijvers afzonderlijk zijn de percentages: in het Noorden: type i Couperus 17 %; type ii: van 50 % (Couperus) tot 97 % (Van Schendel); type iii: van 3 % (Van Schendel) tot 33 % (Couperus). In het Zuiden: type i: van 23 % (Elsschot) tot 93 % (Streuvels); type ii: van 0 (Streuvels) tot 71 % (Elsschot); type iii: van 0 (Streuvels) en 6 % (Elsschot) tot 57 % (Roelants). Opvallend is de stijging van het percentage van de ‘noordelijke’ vorm bij de 5 Noordned. auteurs samen tot 80 % (bij Dereere slechts 47 %!). Streuvels heeft slechts 15 gevallen (minst van allen na Timmermans met 6). Hij gebruikt 14 × de ‘zuidelijke’ constructie (type i), wijkt 1 × af en gebruikt dan type iv: ‘Het lied dat gezongen worden zal’, dat bij de 19 andere schrijvers nooit voorkomt. De krantetaalGa naar voetnoot2 geeft een heel ander beeld te zien. De behandelde werkw. groep kwam 628 maal voor: 175 keren als type ii (27,8 %), 450 keren als type iii (71,6 %). Dat betekent een totale ommekeer van de verhoudingen tussen type ii en type iii in de literaire taal! Type i (de ‘zuidelijke’ vorm) komt slechts tweemaal voor, telkens in De TijdGa naar voetnoot3, die daarenboven ook één geval heeft van type iv (vgl. Streuvels), nl. ‘... dat het Concilie... noch beïnvloed worden kan.’ Het historisch onderzoek zorgt voor een nieuwe verrassing. Van de behandelde groep werden 331 voorbeelden opgetekend uit de Zuidelijke, 184 uit de Noordelijke werken. De percentages voor het Noorden zijn: type i 43 %, type ii 48,3 %, type iii 8,7 %. Voor het Zuiden: type i 74,6 %, type ii 25,4 %, type iii 1 %. Type iv komt niet voor. Type iii komt slechts driemaal voor in het Zuiden (1 × bij 3 verschillende schrijvers), wordt ook nooit gebruikt door Vondel noch BontekoeGa naar voetnoot4, 1 × door Cats. Hier zien we dus hoe een constructie, in de 17e eeuw nog oppermachtig in het Zuiden en zeer gewoon in het Noorden, in de moderne tijd hoe langer hoe meer - zie de krantetaal! - wordt vervangen door een wending die pas 300 jaar geleden burgerrecht begon te krijgen.
Werkw. groepen met PV + 2 inf. + volt. deelw. in de bijzin zijn zeldzaam. Meestal | |||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||
vinden we in zulke opeenhoping van werkw. elementen een lijdende vorm met worden in een samengestelde tijd. Mogelijke constructies:
Bij D. en V.A. samen komen slechts 15 gevallen voor: 7 × type i, 6 × type ii, 2 × type iii. Het aantal is te klein om conclusies te trekken. In de krantetaal vinden we meer voorbeelden, nl. 49: type i komt eenmaal voor = 2 %; type ii 38,7 %, type iii 59,1 %. We krijgen dus ongeveer de omgekeerde verhouding van het gebruik in de literaire taal. In de werken uit de 17e eeuw vond S. 16 × deze groep in de Zuidelijke, 4 × in de Noordelijke teksten. In 18 gevallen werd type i gebruikt, in 2 gevallen (1 N., 1 Z.) type ii. De verschuiving van type i naar type iii verloopt helemaal parallel met de evolutie van de groep met 1 infinitief. | |||||||||||||
C. Hoofdzinnen met volt. deelw. + infinitief1. Volt. deelw. + 1 inf.
In de literaire taal is i het normale type: 71 % voor het Zuiden, 81 % voor het Noorden. Slechts twee schrijvers vertonen een lichte voorkeur voor type ii: Roelants (58 %) en Couperus (57 %). In de krantetaal is het net andersom. Van de 660 gevallen vertonen er 504 type ii (76,4 %), 156 type i (23,6 %). De 17e eeuw kent nog haast uitsluitend type i. Van de 160 voorbeelden (89 uit het Zuiden, 71 uit het Noorden) vertonen er 157 type i (98 %), slechts 3 type ii (2 %). Hier zouden we de opmerking van de vorige bladzijde over de vervanging van een oude door een nieuwe wending met nog meer reden kunnen herhalen. | |||||||||||||
2. Volt. deelw. + 2 inf.
De literaire taal leverde slechts 22 voorbeelden op van deze groep: 14 van type i, 5 van type ii, 3 van type iii. In de krantetaal (80 gevallen) vinden we 25 × type i (31,2 %) en 55 × type iii (68,7 %); type ii komt niet voorGa naar voetnoot1. S. bracht 14 voorb. | |||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||
bijeen uit de 17e eeuw: ze vertonen 13 × type ii, 1 × type i (Noorden); type iii komt niet voor!! | |||||||||||||
D. Werkw. groep: te + infin. + volt. deelw.
In de literaire taal is type i de normale vorm: zijn percentages bedragen 72 % voor het Zuiden, 73 % voor het Noorden. Slechts drie schrijvers verkiezen type ii: Teirlinck (67 %), Roelants (79 %) en Coolen (83 %) In de krantetaal krijgen we weer het omgekeerde beeld: van de 194 gevallen 57 × type i (29,3 %), 137 × type ii (70,6 %). In de 17e eeuw komt deze werkw. groep opvallend vaak voor. S. noteerde 195 gevallen voor het Zuiden, 232 voor het Noorden, alle geconstrueerd volgens type i! Er zijn slechts twee uitzonderingen, waarin de plaatsing van het deelw. na de inf. door toevoegsels bij het deelw. wordt veroorzaakt: ‘... de yver om te zien Godt gedient ende geeert’ (M. Petyt); ‘... my te sien soo ghewondt met syne liefde’ (Hooft). | |||||||||||||
E. Plaats van het scheidbare deel van samengestelde werkw.1. PV + inf. van samengesteld werkw. in de bijzin
De door Dereere onderzochte schrijvers vertonen een duidelijke voorkeur voor type i, de Zuidelijke met 88 %, de Noordelijke met 75 %. Timmermans gebruikt nooit type ii, Bordewijk eenmaal (op 31). De hoogte percentages voor type ii zien we bij Demedts (34,6 %), Van Duinkerken (33,3 %) en De Vries (31,1 %). De cijfers van Van Assche liggen meer uiteen: het Zuiden heeft 93 % voor type i, het Noorden slechts 54 %. Hij heeft namelijk drie auteurs onderzocht met voorkeur voor type ii. Van Schendel (61 %), Den Doolaard (56 %) en De Hartog (53 %). De krantetaal lijkt in dit geval niet progressistisch. De globale percentages voor het Noorden zijn, in de literaire taal, type i 64,6 %, type ii 35,4 %. In de krantetaal (363 gevallen) komt H. tot 87,3 % voor type i en slechts tot 12,6 % voor type ii: Het historisch materiaal toont aan dat type ii reeds in de 17e eeuw sporadisch optrad bij de meeste onderzochte schrijvers. De resultaten voor het Zuiden en het | |||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||
Noorden lopen verrassend parallel: in het Z. (179) vinden we 166 × type i (92,7 %), 13 × type ii (7,3 %); in het N. (193)178 × type i (92,2 %), 15 × type ii (7,8 %). Alleen bij Cauwe, Hazart, M. Petyt; Cats en Van Heemskerck komt type ii geen enkele keer voor. | |||||||||||||
1.a. PV + te + inf. in de bijzin
Dereere trof 3 × deze groep aan in het Zuiden (telkens type i), 25 × in het Noorden: hier komt type i in 64 % van de gevallen voor. De overblijvende 36 % staan uitsluitend op naam van Van der Leeuw met 7 en van Van Duinkerken met 2 gevallen van type ii. Van Assche noteerde 31 gevallen voor het Zuiden: altijd type i, behalve 1 × type ii bij Lampo; 25 gevallen voor het Noorden: 22 × type i (88 %), 3 × type ii. In de krantetaal vond H. 38 maal deze constructie: 36 × type i, 2 × type ii (1 × in het a.h. ‘toen ik los probeerde te komen...’ en 1 × in de n.r.c. ‘... omdat de politie de burgers tegen wist te houden’Ga naar voetnoot2. In de 17e eeuw gebruikten de onderzochte Zuidelijke schrijvers 20 × deze groep, de Noordelijke 51 ×. De 71 genoteerde voorbeelden vertonen alle type i. | |||||||||||||
1. b. PV + 2 inf. in de bijzin
Dereere noteerde 31 gevallen van deze constructie in het Zuiden, waarvan 30 (97 %) met type i (1 × type ii bij Demedts); 19 voor het Noorden, waarvan 13 (68 %) met type i (4 van de 6 gevallen van type ii bij Van der Leeuw). Bij Van Assche zijn de cijfers: 39 gevallen voor het Zuiden, 100 % type i; 43 gevallen voor het Noorden, 74 % type i. In de krantetaal kwam de constructie 89 keren voor: 82 volgens type i (92 %), 7 × volgens type ii (7,8 %). Uit de 17e-eeuwse teksten bracht S. 71 voorbeelden bij elkaar, alle met de type i-constructie. | |||||||||||||
1. c. 2 inf. zonder PV
| |||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||
Opgaven van Dereere: Zuiden 109 gevallen: 98 × type i (90 %); Noorden 52 gevallen: 34 × type i (65,4 %). Cijfers voor Van Assche: Zuiden 45 gevallen; slechts 1 × type ii. Noorden 62 gevallen, 42 × type i (67,7 %). In de krantetaal 118 gevallen: 107 × type i (90,6 %). In de 17e eeuw: 29 gevallen in het Zuiden, 23 in het Noorden, altijd type i, behalve 1 × bij Boetius: ‘ende u met schande van boven neder doen vallen’ en 1 × bij Cats: ‘waarom sullen wy ons dan voor laten staen dat...’ | |||||||||||||
1. d. te + 2 inf. zonder PV
Deze groep is minder frequent. Cijfers van Dereere: voor het Zuiden 24 gevallen, 19 × type i (79 %); voor het Noorden 23 gevallen, 13 × type i (56,5 %). Gijsen, Timmermans (slechts 1 geval) en Bomans gebruiken nooit type ii, Walschap 1 × (op 9 gevallen). Cijfers van Van Assche: voor het Zuiden 46 gevallen, 41 × type i (89 %); voor het Noorden 21 gevallen, 12 × type i (57 %). In de krantetaal: 68 gevallen, waarvan 58 met type i (85,2 %). In de 17e eeuw: 16 gevallen voor het Zuiden, waarvan 11 met type i (68,8 %). Petyt en Poirters schrijven elk 2 × type i en 2 × type ii; - 39 gevallen voor het Noorden, waarvan 32 met type i (82 %). Bij Vondel komt deze groep niet voor, bij Bontekoe 1 × (type i), bij Cats 2 × (1 type i, 1 type ii). | |||||||||||||
2. PV + volt. deelw. van samengest. werkw. in de bijzin
Dereere tekende 318 keren deze groep op bij de Zuidelijken, 354 × bij de Noordelijken. Type i komt tot 97,8 % in het Zuiden (311 gevallen), tot 89,6 % in het Noorden (317 gevallen). Type ii wordt bijna uitsluitend vertegenwoordigd door 2 schrijvers: Daisne in het Zuiden (5 gevallen tegenover 2 voor de 4 andere auteurs samen!), Van der Leeuw in het Noorden (33 gevallen tegenover 4 voor de andere 4!). Toch gebruiken ook deze schrijvers nog overwegend type i (Daisne 69 ×, Van der Leeuw 103 ×). - Van Assche geeft, spijtig genoeg, geen percentages op. Bij zijn onderzoek bleek onmiddellijk dat in de regel type i gebruikt werd, zodat hij nog slechts de uitzonderingen optekende. Hij vond slechts 3 gevallen van type ii in het Zuiden, 15 in het Noorden, dus nog niet de helft van Dereere. | |||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||
De krantetaal blijkt hier nog conservatiever dan in de groep E. 1. (PV + inf. in de bijzin). Op een totaal van 851 gevallen komt type ii slechts 16 × voor (1,8 %). In de N.R.C. (145 voorbeelden) ontbreekt type ii totaal. In de 17e-eeuwse teksten tekende S. 216 voorbeelden op voor het Zuiden (1 × type ii), 289 voor het Noorden (5 × type ii). Onder de 6 gevallen van type ii zijn er slechts 3 die ons als gescheiden samenstellingen opvallen, o.a. ‘tot dat hy... in het diepe der aerden neder wert gelaten’ (Cats). De andere 3 (‘die... te weeg zijn gebraght’, ‘dat sy die doodt hadden gesmeten’, ‘die doodt worden gheslagen’ zijn minder overtuigend. Uit deze onderzoekingen blijkt dat het voltooid deelwoord van een samengesteld werkwoord minder gemakkelijk als afstandscompositum wordt gebruikt dan de infinitief. In de vier weken waaruit hier enkele uittreksels zijn meegedeeld, zijn nog uitvoerige statistische gegevens voorhanden over de verschillende voornaamwoordelijke bijwoorden als contact- en afstandscomposita en over de graad van scheidbaarheid van de delen van allerlei werkwoordelijke groepen. Wij hopen het beschikbare materiaal te kunnen aanvullen met onderzoekingen over de taal van de wetenschap en de toneeltaal. j.l. pauwels |
|