| |
| |
| |
Functies en structuren van de reflexieve verbinding in het Nederlands
I. Inleiding
1. In de Nederlandse grammatica worden zinspotente verbindingen, waarin een inhaerent deel identiek is met het subject, reflexief of wederkerend genoemd. Formeel acht men die verbindingen kenbaar door de aanwezigheid van de pronominale vormen me en ons ten opzichte van de subjecten ik en wij, van je, u en zich ten opzichte van je, jullie en u in de subjectsfunctie, en van zich ook ten opzichte van de derde persoon als subject, aangeduid door de pronomina hij, zij, het of door een substantief; bij meervoudig subject van alle grammatische personen kan bovendien elkaar (elkander, mekaar) optreden als ‘wederkerig’ voornaamwoord. In bepaalde gevallen wordt zelf toegevoegd aan het reflexieve voornaamwoord.
In de volgende voorbeelden zijn dus de zinvormende groepen reflexief: Hij vergiste zich lelijk bij die gelegenheid. - Ik herinner me dat niet meer zo goed. - We hebben ons daar gruwelijk verveeld. - Je stelt je maar wat aan. - Ze realiseren zich heel goed, dat dit een gevaarlijke onderneming is. - Misschien wilt u zich eerst even wat opfrissen. - Jullie bemoeien je veel te veel met andermans zaken. - Waarom sta je jezelf zo in de spiegel te bekijken? - Ze hadden zich met geweld toegang verschaft tot de keuken. - Je doet jezelf onrecht aan. - Ze kan zichzelf zo moeilijk vergeten. - We hebben elkaar in geen tijd gezien. - Ze ontmoetten elkaar toevallig op die tentoonstelling. - U kent elkaar al lang?
Over het algemeen hebben schrijvers van nederlandse grammatica's weinig aandacht aan zulke reflexieve verbindingen besteed. Gewoonlijk worden ze summier te berde gebracht bij de indeling van werkwoorden of bij de categorie van het persoonlijk voornaamwoord.
Interessant waren op zichzelf reeds de aanwijzingen en onderscheidingen bij Den Hertog, ook in zijn beknopte ‘Practische Spraakkunst’ I, § 124-126. Ook Overdiep staat er bij zijn syntactische analyses in de eerste druk van zijn stilistische grammatica wel even aandachtiger bij stil, zonder evenwel op syntactisch-semantische en idiomatische vragen die hierbij onwillekeurig rijzen, in te gaan. Zijn onderscheiding van mediaal tegenover reflexief berust op het misverstand, als zou het criterium voor het medium daarin gelegen zijn, dat ‘het gebeuren hetwelk uitgaat van het onderwerp’ tevens ‘in het belang van het onderwerp is’, zodat het reflexieve element dan een soort datiefobject is (zie § 20, 57, 239). In verband hiermee is het zeker van belang, het gebruik van de gangbare termen ‘reflexief’ en ‘medium’ opnieuw te toetsen aan de te onderscheiden grammaticale begrippen, mede in samenhang met de termen en begrippen ‘activum’ en ‘passivum’, en dan ook ‘transitief’ en ‘intransitief’.
In zijn historisch-taalkundige studie op het oud-westgermaanse vlak, getiteld ‘Reflexive und Intransitive Verba’ (1952) heeft L. Hermodsson getracht orde te scheppen in de nogal variërende opvattingen van vroegere linguïsten. Dit is hem slechts ten dele gelukt. Ondanks zijn soms blijkende bedoeling, de geopperde kwesties syntactisch aan te vatten, vervalt hij met zijn voorgangers, zoals de titel van zijn boek trouwens reeds verraadt, toch telkens weer in de onderscheiding van werkwoorden in plaats van syntactische structuren. Gebruik makend van enkele door hem gegeven
| |
| |
onderscheidingen, gaan we daarom in deze studie op het gebied van het hedendaagse Nederlands, met alle reverentie opgedragen aan onze collega Van Haeringen, onze eigen syntactische weg, aansluitend bij hetgeen we reeds in de ‘Nederlandse syntaxis in klein bestek’ (1966) § 29 hebben opgemerkt. Ons onderzoek beweegt zich op de basis van de daarin ontworpen systematiek van de syntactische analyse der zinspotente groepen.
De vraag die zich dan opdringt is, welke plaats het reflexieve element in de structuur van de zinspotente groep inneemt, hoe het daarin fungeert en of door zijn aanwezigheid niet anders dan een variant van de grondtypen ontstaat, dan wel of door de betekenis van het gehele complex en door eigenaardigheden van de interne relaties een nieuw type tot stand komt met eigen syntactisch-semantisch karakter.
Wat anders gericht is de verwante vraag, of alle bekende grondstructuren en structuurvarianten zich reflexief laten toepassen, en nog meer toegespitst op het ‘werkwoord’ luidt de idiomatisch-syntactische vraag of alle werkwoorden zich in die reflexieve patronen laten hanteren.
De zo even gegeven voorbeelden vertonen al een grote verscheidenheid in structuur, zonder dat ernaar gestreefd is alle mogelijkheden bij voorbaat aan te geven. Voordat we meer systematisch zullen nagaan, welke syntactische patronen van de zinspotente groep de reflexieve vorm kunnen aannemen, is het gewenst enkele algemene principiële kenmerken of facetten onder de aandacht te brengen.
2. In het algemeen kan men zeggen, dat de aanwezigheid van het reflexieve element aanduidt, dat de handeling, het gebeuren of de toestand door het werkwoord van de zinspotente groep aangegeven, op een bijzondere wijze betrokken is op het grammatische subject: een handeling van het subject, een gebeuren of een toestand speelt zich af of bestaat in of aangaande het subject. In de grond van de zaak bedoelt deze formulering een ruime omschrijving voor wat in de klassieke grammatica de mediale relatie heet, nog wel te onderscheiden van de passieve relatie, waarin het grammatische subject een handeling van een ander (actief) subject ondergaat. Nuancen in de mediale verhouding ontstaan door de structuur die aan de gegeven reflexieve groep ten grondslag ligt en de rol die het reflexieve element daarin speelt. Aangezien een grammatische ‘definitie’ nooit een aan de taalwerkelijkheid adaequate formulering biedt, zullen we de eigenaardigheid van de mediale verhouding in reflexieve vormen met een aantal voorbeelden waarin de reflexief-mediale functie genuanceerd is, nader toelichten.
a. In een verbinding als ‘ze kleedde zich netjes aan voor het feest’ - is zich gemakkelijk als ‘object’ (A4) te herkennen: het subject past de handeling ‘kleden’ op zichzelf toe. Naast deze reflexieve verbinding staat in levend taalgebruik de normale transitieve verbinding: ze kleedde het kind netjes aan voor het feest. De betekenis van het werkwoord verandert in de grond van de zaak niet door de mediale toepassing in reflexieve vorm. Alleen is het substantief tweevoudig in die handeling betrokken: als grammatisch en actief subject maar ook als passief object.
Theoretisch zou men desnoods deze reflexieve verbinding met A4-object kunnen omzetten in een passieve constructie (ze werd door zichzelf aangekleed), maar dat is een geforceerde vorm die in de praktijk van het taalgebruik niet of althans zeer zelden
| |
| |
voorkomt. Dit markeert overigens tegenover de normale transitieve en passieve verbinding (het kind werd door de moeder netjes aangekleed voor het feest) wel het bijzondere karakter van de mediale verhouding.
b. Enigszins anders ligt de zaak in een verbinding als: Daarop zetten allen zich aan tafel. - of: ze zette zich rustig neer, in afwachting van wat hij zeggen zou. Wel kan men naast zulke reflexieve groepen gewone transitieve groepen met hetzelfde werkwoord plaatsen: Ze zette het dampende bord soep op tafel. - Hij zette de zware koffer even neer. Beide, reflexieve en niet-reflexieve, verbindingen kan men vangen onder de formule SVfA4 A7, waarin dus A4 het passieve object en A7 de inhaerente bepaling aanduidt: het reflexieve element neemt dan de plaats in van het A4; men kan het schematisch aangeven met A4 = r. Toch is het voor het contemporaine taalgevoel moeilijker hierin het zogenaamd passieve object te herkennen en op grond daarvan te beweren, dat ook hier het subject de handeling toepast op zichzelf. De combinatie ‘zich (neer)zetten’ is semantisch een veel nauwere eenheid geworden dan (neer)zetten + een willekeurig object, en daarmee is de semantische waarde van zetten verschoven tot louter mediaal handelen van het subject, dwz. ‘in zichzelf besloten handelen’: de naar de vorm reflexieve verbinding ‘zich neerzetten’ is synoniem met de niet-reflexieve verbinding ‘gaan zitten’; beide zijn naar de betekenis mediaal; maar alleen de eerste is als zodanig formeel gekenmerkt. De verbinding ‘ze zette zich rustig neer’ heeft, uiterlijk gezien, nog wel de syntactische structuur van het transitieve SVfA4 A7 - patroon, maar intern is de functionaliteit van het A4 verbleekt tot mediale aanduiding, dwz. het dient nog slechts om aan te geven dat de handeling van het subject zich in dat subject zelf voltrekt. Nog anders gezegd: het substantief is wel grammatisch en actief subject, maar kan semantisch niet meer als
passief object aangemerkt worden: een passieve constructie is hier dan ook te enen male uitgesloten.
De verbinding fungeert niet meer in de transitieve maar in de intransitieve voorstelling van zaken: SVfAr A7 is de passende formule.
c. Nog een stap verder af van de doorzichtige transitieve verbinding doen we bij het gebruik van de groep: De vrucht zet zich na het afvallen van de bloembladen (= begint zich te vormen, zwelt op, wordt dikker, groeit).
Van belang is het, hierbij op te merken dat het subject in deze verbinding geen levend wezen is, zoals dat gewoonlijk bij ‘normale’ reflexieve verbindingen wel het geval is, wanneer namelijk het subject een activiteit ten opzichte van zichzelf verricht. Hier ‘verricht’ het ding-subject geen ‘handeling’, maar aan of in dat ding ‘voltrekt zich’ een gebeuren, dat met ‘plaatsen’ semantisch niet meer synoniem of zelfs verwant is, zonder dat men echter een of andere ‘actor’ van de handeling kan aanwijzen of onderstellen. De verbinding ‘de vrucht zet zich’ heeft ook niet een localiserende bepaling nodig, zoals wel vereist is in ‘zich aan tafel zetten’: de schematische formule is niet vierledig (SVfAr A7) maar drieledig (SVfAr). Het derde element in de structuur is niet meer herkenbaar als A4, het is louter mediale indicatie: de interne relatie is intransitief, met de bijzondere nuance, dat het grammatische subject semantisch nauwelijks als ‘actief subject’ kan worden begrepen: er vindt in dat subject een gebeuren plaats.
| |
| |
d. In een semantisch ander vlak liggen verbindingen als: ik verheug me daar bijzonder over. Hier hebben we namelijk niet te maken met een ‘verschuiving van de concrete betekenis’ naar ‘overdrachtelijk’ gebruik of een speciale toepassing die de ‘oorspronkelijke’ betekenis vervaagt.
De verbinding omschrijft wel een ‘intern’ gebeuren, maar dan psychisch ten opzichte van een levend wezen als grammatisch subject, een stemming of een gevoelsreactie, zodat men zelfs van een zekere psychische activiteit van het subject kan spreken. Daarnaast kan men het werkwoord ‘verheugen’ ook transitief hanteren met een ander substantief als object dan het subject: Dat verheugde hem zeer.
Het mediale en intransitieve karakter van de reflexieve verbinding ‘ik verheug me’ blijkt echter duidelijk bij omschrijving in de semantisch synonieme structuur (SVfA1): ‘ik ben of word daarover verheugd’, terwijl de transitieve groep ‘ik verheugde hem daarmee’ te omschrijven is met ik maakte hem daarmee verheugd (SVfA4 A6).
Opgemerkt dient hierbij te worden, dat de onmogelijkheid tot omzetting in de passieve constructie in dit geval geen criterium kan vormen, omdat ook de transitieve groep zelf (ik verheug hem) niet omzetbaar is in het passief; de verbinding ‘daardoor werd hij verheugd’ fungeert dan ook niet ‘passief’ maar als specimen van grondtype B (= verbinding met naamwoordelijk gezegde: SVfA1). De mediale structuur ‘ik verheug me daarover’ is aan te duiden met de formule: SVfAr A5.
e. In aansluiting op de vorige soort verbindingen, zijn dan te noemen die waarin het reflexieve element in het synchrone vlak niet is te vervangen door een andersoortig deel A, ook niet met verandering in de betekenis van het werkwoord: in alle syntactische toepassingen van het werkwoord is het reflexieve-mediale element vereist: Daarin vergis je je beslist. - Ik schaam me als ik voorbij schuif, zo snel ik kan. Fr. 9 -
De verbinding is stereotiep-reflexief; men noemt deze vorm ook wel ‘vast reflexief’. In het synchrone vlak is de verbinding intransitief; diachroon is het niet bij voorbaat uitgesloten dat zich in het Ar toch historisch een A4 verbergt. Maar omgekeerd is het zeker niet zo, dat alle stereotiepe reflexieve verbindingen teruggaan op variabele reflexieve-transitieve verbindingen: de mogelijkheid bestaat, dat ze van oudsher in reflexieve vorm werden gebruikt, dan wel in formeel niet gekenmerkte mediale, intransitieve toepassing voorkwamen. Deze historische kant van dit probleem laten we overigens in dit verband verder buiten opzettelijke beschouwing, al komen we er bij de reflexivering van het A-patroon wel weer mee in aanraking.
3. Intussen kan het reflexieve element ook in andere syntactische posities optreden dan in die van het A4-object. In beperkte mate komt daarvoor het indirecte object in aanmerking. In het reeds geciteerde voorbeeld: Ze hadden zich met geweld toegang verschaft tot de keuken - blijkt zich als A3 gekenmerkt te kunnen worden, wanneer we ter vergelijking een zin aanvoeren als: Men verschafte ons alles wat we nodig hadden. Onmiskenbaar is, zo gezien, de overeenkomst in de structuur die schematisch aangegeven kan worden met SVfA3 A4 (of reflexief: SVfA3 = r A4); onmiskenbaar is echter tevens dat met de mediale verhouding (in dit geval identiteit van S en A3 een semantische verschuiving in het werkwoord plaats grijpt en daarmee in de hele groep: ‘iemand iets verschaffen’ is synoniem met ‘iemand iets geven’, maar
| |
| |
‘zich toegang verschaffen’ betekent ‘ergens binnendringen’. Die betekenisverandering hangt in dit geval uiteraard ook samen met de omstandigheid dat in de stereotipering het A4-object begrepen is.
Naast gevallen waarin het reflexieve element door substitutie herkenbaar is als A3 zijn ook gevallen aan te wijzen waarin dit niet of moeilijk opgaat. Gemakkelijk is naast ‘hij gunde zich geen rust’ de niet-reflexieve parallel op te roepen: hij gunde zijn tegenstander geen rust. Maar de verbinding ‘hij herinnerde het zich niet goed meer’ vindt geen directe syntactische parallel in een niet-reflexieve gestalte door eenvoudige substitutie van A3 = r door een normaal A3. Wel bestaat de verbinding ‘hij herinnerde mij aan die kwestie’, maar formeel en semantisch zijn die twee zinvormende groepen niet identiek: de reflexieve groep heeft de SVfA3 A4 structuur, de niet-reflexieve groep is gebouwd naar het SVfA4 A5 patroon; bovendien betekent ‘zich iets herinneren’ zoveel als ‘heugenis aan iets hebben’, terwijl ‘iemand aan iets herinneren’ te omschrijven valt met ‘iemand de heugenis aan iets teruggeven’. De syntactische parallellie die in een vroeger taalstadium wel heeft bestaan (ik herinner hem zijn plichten), is merkwaardigerwijze opgeheven; de vervanging door het SVf A4 A5-patroon gaat gepaard met een verschuiving in de interne geleding wat de positie van het oorspronkelijke A3 betreft (A3 > A4); zodat het SVfA3 A4-patroon met herinneren als werkwoord alleen mediaal-reflexief is te gebruiken. Dat toch voor het taalgevoel daarin het Ar te herkennen valt als A3, zit in de aanwezigheid van een A4.
Nog even anders ligt de verhouding in: Ze realiseerden zich dat heel goed. Ook hier is een A4 aanwezig en op grond daarvan laat de structuur zich herkennen als SVfA3 = r A4. Maar het A3 = r is niet te substitueren door een normaal A3, het is louter Ar of mediale indicatie. Daar staat tegenover dat een niet-reflexieve maar transitieve verbinding met ‘realiseren’ heel wel mogelijk is, namelijk in het drieledige patroon SVfA4: Ze realiseerden daarmee het plan, dat ze lang tevoren hadden voorbereid. Het semantisch verschil is duidelijk: de SVfA4-groep betekent ‘een object (plan) tot werkelijkheid maken, m.a.w. tot uitvoering brengen’, de reflexieve groep betekent ‘zich iets bewust zijn’. We kunnen dus zeggen dat ‘zich iets realiseren’ een stereotiepe of vast-reflexieve mediale verbinding met A3 is, maar dat deze reflexieve SVfA3 = r A4 groep niet de reflexivering is van de genoemde SVfA4 groep door invoeging van een reflexief A3. Evenmin is het de reflexivering van een daarnaast bestaande of vroeger bestaan hebbende niet-reflexieve groep SVfA3 A4. Onjuist zou het voorts zijn, zoals we reeds in § 1 hebben opgemerkt, deze verbinding mediaal te noemen alleen vanwege het A3-karakter van het Ar: de verbinding is functioneel mediaal, omdat de handeling met inbegrip van het A4-object zich voltrekt ‘in’ het grammatisch subject.
4. Een veel uitgebreider en genuanceerder toepassing van de mediale functie vindt men in verbindingen waarin het reflexieve element door middel van een praepositie is ingevoegd. Zo kan men ‘iets vóór zich houden’, ‘iemand tot zich lokken’, ‘van zich af spreken’, ‘tot zichzelf komen’, ‘voor zichzelf zorgen’, enz.
De vraag is dan hier in het bijzonder, welke syntactisch-semantische rol de reflexieve voorzetselbepaling in het geheel van de zinvormende groep speelt: is zij herkenbaar als inhaerente adverbiale bepaling of als object, of is de verbinding van
| |
| |
werkwoord + reflexieve bepaling tot een nieuwe semantische eenheid gestereotipeerd; speelt de reflexieve bepaling nog mee in de grondstructuur van de zinspotente groep of is zij louter mediale indicatie geworden?
Typerend kan worden genoemd dat de reflexieve voorzetselbepaling nooit secundair maar altijd inhaerent deel is van de zinspotente groep. Overigens vinden ook hier bij stereotipering van de reflexieve verbinding verschuivingen plaats in de semantische waarde van het werkwoord. Enkele voorbeelden kunnen een en ander toelichten.
a. In vele verbindingen met een voorzetselvoorwerp, zoals de combinatie ‘op iemand vertrouwen’, kan men als variabel object ook een reflexief element opnemen; de substantivische grootheid die als subject fungeert, is semantisch dan tevens het object: hij vertrouwt alleen op zichzelf (vgl. het substantief: zelfvertrouwen).
Op de noodzakelijke toevoeging van zelf in dit verband komen we in een volgende paragraaf terug. Curieus is wel dat in dit grensgebied tussen de objectief transitieve en de subjectief mediale verbinding de mediale variant met (z'n) eigen als attribuut in de praepositiebepaling mogelijk is: hij vertrouwt alleen op z'n eigen krachten. In populaire hollandse taal in gesubstantiveerde vorm: hij vertrouwt alleen op z'n eige.
b. Anders ligt de interne relatie in verbindingen als ‘iemand tot zich lokken’, niet alleen omdat de voorzetselbepaling eigenlijk localiserende of richtingaangevende betekenis heeft, maar vooral omdat ‘tot zich’ in feite niet veel anders beoogt dan de mediale betekenis van de verbinding te accentueren. Immers, ‘iemand lokken’ zonder localiserende bepaling betekent op zichzelf reeds ‘iemand ertoe verleiden zich naar het subject van lokken te begeven’; maar naast andere, niet mediale verbindingen met lokken, zoals ‘iemand in de val lokken’ of ‘iemand ergens heen lokken’ fungeert ‘iemand tot zich, naar zich toe lokken’ als expressieve mediale variant.
Een verschil met het onder a genoemde voorbeeld schuilt verder daarin, dat lokken gewoonlijk en ook in de reflexief-mediale verbindingen bovendien verbonden is met een A4-object. In ‘hij vertrouwt op zich zelf’ is het reflexieve element het derde element in de zinspotente groep (SVfA5 = r); in ‘hij lokte het diertje voorzichtig naar zich toe’ is het reflexieve element het vierde deel van de groep SVfA4 A7 = r.
c. Interessant is naast de vorige verbinding de zinspotente groep waarin het reflexieve element feitelijk als het derde, maar het directe object (A4) als het vierde element kan worden beschouwd: hij hield het geld bij zich - zij hield de spiegel vóór zich. Het betreft hier combinaties van werkwoorden van beweging of rust met een gereflexiveerde localiserende bepaling. Merkwaardig is nu met accentverspringing van praepositie naar reflexief voornaamwoord de niet meer localiserende, maar louter mediale toepassing in: ze hield het geld voor zích (= ze behield het geld, of: ze hield het geld voor zichzèlf, ze hield het geld zélf). Maar in een heel andere semantische toepassing, als men wil met ‘overdrachtelijke’ toepassing van de localiserende bepaling, is de verbinding met hetzelfde werkwoord reflexief gebruikt in de zin: ze hield die gedachte vóór zich (nu weer met het accent op het voorzetsel!), d.w.z. ze hield die gedachte geheim, ze verzweeg die gedachte.
Men ziet hieruit, hoe subtiel met dezelfde woorden gespeeld kan worden in het mediale semantische taalvlak. Moeilijk valt het nu, de onderscheiding ‘vast’ en
| |
| |
‘variabel’ reflexief door te voeren ten opzichte van het werkwoord houden: alles hangt af van een bepaalde semantische toepassing en van de aard van het opgenomen object (A4).
In ‘ze hield de spiegel vóór zich’ is de verbinding variabel reflexief-mediaal in concrete toepassing (vgl.: ze hield de spiegel voor mijn gezicht).
De, hoewel vrijwel concreet-localiserende, verbinding ‘hij hield het geld bíj zich’ is in die speciale toepassing typisch mediaal en vast reflexief; maar ook de verbinding ‘ze hield die gedachte vóór zich’ is in z'n abstracte toepassing vast reflexief-mediaal: SVfA4 A7 = r Of SVfA4 Ar. Daarentegen zou men de verbinding ‘ze hield het geld voor zích’ (= voor zichzelf) eerder variabel reflexief kunnen noemen (= SVf A4 A5 = r). Duidelijk blijkt echter de relatieve waarde van deze terminologische onderscheidingen.
d. Een treffend voorbeeld van noodzakelijke aanwezigheid van de eigenlijk ook localiserende, d.w.z. richtingaangevende bepaling met reflexief pronomen is de verbinding: hij sprak flink van zich af. Van belang is het in eerste instantie de syntactische positie van het adverbium in deze verbinding te bepalen. Eigenlijk bestaat hier niet zonder meer een directe relatie tussen af en het werkwoord spreken. Want ‘afspreken’ als ‘scheidbare’ samenstelling zonder mediaal reflexieve bepaling betekent heel wat anders, of liever gezegd, is semantisch en syntactisch een heel ander werkwoord: afspreken betekent dan ‘een afspraak maken’ en verlangt als zodanig een A4-object én een inhaerente voorzetselbepaling: iets met iemand afspreken.
Maar ‘van zich af spreken’, zonder A4-object, betekent ‘zich met woorden verdedigen’ en in die betekenis is de verbinding altijd reflexief. Men kan betwijfelen of men in de verbinding ‘je moet es wat meer van je afspreken’ wel te maken heeft met een werkwoord ‘afspreken’ als scheidbare samenstelling. Maar wanneer men het zo zou willen stellen, dan moet men toch op grond van de syntactische toepasbaarheid concluderen, dat er dan twee verschillende werkwoorden afspreken bestaan: het eerste als gewoonlijk transitief gebruikt werkwoord dat eventueel in reflexief gebruik wederkerig kan worden toegepast: we moeten dat nog even met elkaar afspreken - én een intransitief vast-reflexief-mediaal te gebruiken werkwoord (van zich) afspreken. In het laatste geval is af als localiserend adverbium dubbelzijdig verbonden: met werkwoord én voorzetselbepaling; in het eerste geval werkt het perfectiverend en transitiverend en staat het als zodanig in rechtstreekse eenzijdige relatie tot het werkwoord.
e. Nog weer een wat andere mogelijkheid van mediale reflex biedt een verbinding als: Na enkele ogenblikken kwam hij weer tot zichzelf. De reflexieve bepaling is hier niet meer herkenbaar als localiserende bepaling, in eigenlijke zin; evenmin is zij als voorzetselvoorwerp te karakteriseren. De hele verbinding is overdrachtelijk gebruikt en in die gestereotipeerde mediale toepassing is dan ook de groep ‘vast’ reflexief, synoniem met ‘bijkomen, tot bewustzijn terugkeren, weer meester over zichzelf worden’: de voorzetselbepaling met reflexief voornaamwoord heeft structureel syntactisch alleen nog mediale functie (SVfA7 is geworden SVfAr).
Uit de gegeven voorbeelden blijkt tevens, en in het bijzonder die onder d en e, dat niet alleen in het C-type (= verbindingen met een object), maar ook in het A-type
| |
| |
(objectloze verbindingen) reflexivering ten behoeve van de mediale functie kan optreden.
5. Uit de vorige paragrafen is af te lezen, dat het reflexieve voornaamwoord verschillende, maar niet alle syntactische posities kan innemen: het reflexieve pronomen kan in een objectsrelatie (A3, A4, A5) tot het subject staan; het kan in de zinspotente groep ook een inhaerente adverbiale functie vervullen (A7); niet, zoals we reeds gezegd hebben, een secundaire functie als bepaling van tijd, modaliteit, aspect. Ook kan het zelden als praedicatief-attribuut (bepaling van gesteldheid: ik voel me weer helemaal mezelf. - een verbinding die feitelijk ‘dubbel’ reflexief is: SVfA4 = r A6 = r) fungeren. Voor een groot deel hangt dit laatste samen met het feit dat de bepaling van gesteldheid meestal een adjectief is, terwijl het reflexieve pronomen substantivisch van aard is, maar ook in de meeste verbindingen waarin een substantivisch praedicatief attribuut kan worden gehanteerd, is toepassing van een reflexief pronomen in die positie uitgesloten; reflexivering van de hele zinspotente groep (SVfA4 A6) vindt dan eventueel plaats in het A4: hij vond zichzelf de aangewezen man voor die opdracht.
Er blijft dan nog over de mogelijkheid als A1: ik was al spoedig weer helemaal mezelf. En in andere positie in het B-type: Daarvan is hij zich volkomen bewust. - Je bent, geloof ik, nogal trots op jezelf, hè? - Ik ben boos op mezelf. - Ze zijn erg lief voor elkaar.
6. Afzonderlijk moeten we nog even terugkomen op een onderscheiding die we in voorafgaande paragrafen reeds enkele malen zijdelings hebben gemaakt, namelijk die tussen variabel en vast reflexief. Onder variabel reflexief verstaan we de reflexief-mediale toepassing van een gangbaar (niet reflexief) type van verbinding, waarbij het reflexieve element dan verschillende syntactische posities kan innemen (A1, A3, A4, A5, A7). Daarnaast komen echter ook ettelijke verbindingen voor, waarin het reflexieve element niet, of heel moeilijk, of ‘niet meer’ als zo'n semantisch-syntactisch onderscheidbare component van de verbinding is te herkennen: het is dan louter mediale aanduiding; de verbinding is dan ‘vast’ reflexief, hetzij in alle syntactische toepassingen van het werkwoord, bv. zich vergissen, zich schamen, of in een bepaalde betekenis van het werkwoord, bv.: Je stelt je maar wat aan. - Ik verbaas me over die gang van zaken.
De grens tussen die twee categorieën is in de praktijk echter niet altijd scherp te trekken - vooral niet bij het gebruik van werkwoorden die alleen in een bepaalde betekenis mediaal-reflexief worden gebruikt of slechts in die betekenis als zodanig toepasbaar zijn. Een criterium ter onderscheiding levert echter in vele gevallen de toepassing of de toepassingsmogelijkheid van het pronominale woord zelf.
Toevoeging van zelf helpt meermalen de eigenlijke geleding van de groep te herkennen, al kan ook hier weer niet van een feilloos criterium gesproken worden. Fungeert bijvoorbeeld het reflexieve element in de mediale verhouding tevens nog duidelijk als object, dan is toevoeging van zelf met nadrukkelijke en in het verband vaak tegenstellende functie mogelijk; in bepaalde gevallen is die toevoeging zelfs noodzakelijk. Naast een ‘normale’ objectief-transitieve verbinding als ‘ik ken hem als een goed organisator’ staat de reflexieve toepassing in een tekst van Van Peursen: In deze cultuur, in dat toevoegen en omvormen van het natuurlijk voorhandene, kent de mens
| |
| |
zichzelf als een wezen der oneindige mogelijkheden (structuur: SVfA4 = r A6). Deze verbinding is dus variabel reflexief en toepassing van zelf is hier, zoals altijd wanneer kennen reflexief gebruikt wordt, zelfs noodzakelijk. Vergelijk daarmee: Door die opmerking verraadt hij zijn bedoelingen en daarmee zichzelf. De tegenstelling in het verband, gepaard met beknopte vorm in de coördinatie, maakt ook in dit geval toevoeging van zelf noodzakelijk, hoewel overigens ‘zich verraden’ ook zonder dit antithetische zelf gebruikt wordt, bv.: Hij verried zich door die zijdelingse opmerking.
Ook in andere syntactische posities dan die van het A4-object fungeert het oppositionele zelf, bv. bij het reflexieve A3-object in: Hij gunde mij geen rust, maar evenmin zichzelf. Daarnaast zonder die tegenstelling en daarom zonder zelf: Hij gunde zich nooit voldoende rust. Noodzakelijk is zelf vaak in reflexieve voorzetselbepalingen: Hij vertrouwt op zichzelf. - Altijd dacht ze aan zichzelf. - Waarom moet ik altijd voor mezelf opkomen. - Je moet wat beter voor jezelf zorgen.
Het is misschien niet geheel duidelijk te maken, waarom in het ene geval zelf kán en in andere gevallen móet worden toegevoegd, zoals bleek uit verschillende gedragsmogelijkheden van zich(zelf) verraden tegenover zichzelf kennen. In sommige gevallen lijkt toevoeging van zelf op ritmische gronden te berusten, zoals in beknopte structuren en vooral als het reflexieve element het enige deel is dat met subject en verbum finitum is gecombineerd tot zinspotente groep: Ze bekeek zichzelf. - Ze bekeek zich in de spiegel.
Maar hoe het zij, de noodzaak of de mogelijkheid van toevoeging van zelf markeert vaak de variabel reflexieve verbinding tegenover de vast reflexieve verbinding. Typerend is wellicht de onmogelijkheid van toevoeging van zelf aan het reflexieve pronomen in: ik herinner me dat niet zo goed meer - tegenover: ik herinnerde mezelf eraan, dat ik het hem indertijd beloofd had. Niet toepasbaar is zelf dan ook in reeds besproken ‘vast’ reflexieve groepen met speciale betekenis; in praepositiebepalingen: Hij sprak flink van zich af. - Die gedachte hield ze vóór zich. - Hij lokte het diertje tot zich.
Er is zelfs betekenisverschil tussen ‘iets vóór zich houden’ (= verzwijgen) en ‘iets vóór zichzelf houden’ (bv. ze hield de spiegel vóór zichzelf) en ‘iets voor zichzélf houden’ (= iets bestemmen voor zichzelf).
Evenmin kan zelf worden toegepast in vast reflexieve verbindingen waarin het reflexieve element het enige A-deel is: Hij vergiste zich. - Voor bedelen schaam ik me. - Die verschijnselen doen zich herhaaldelijk voor.
Interessant zijn nu juist verbindingen met werkwoorden die alleen in een bepaalde betekenis vast reflexief zijn, maar in een andere betekenis variabel reflexief kunnen worden gebruikt. In de verbinding ‘je stelt je maar wat aan’ is invoeging van zelf als versterking van de mediale relatie tussen subject en Ar uitgesloten. Maar in een heel andere betekenis is stellen wel te reflexiveren met een mediaal object, eventueel versterkt door zelf: Hij stelde zichzelf aan tot directeur van de onderneming (= benoemen). Vergelijk ook: Ik verbaas me erover, dat hij zo lang wegblijft (zelf is uitgesloten) - tegenover de niet mediale verbinding met wel het antithetische zelf: Die dingen hebben niet alleen hem maar ook onszelf verbaasd.
Nu moet, om misverstand te voorkomen, hieraan nog één opmerking worden toegevoegd. Enigszins verwarrend werkt namelijk de mogelijkheid, dat zelf wel antithetisch ten opzichte van andere personen wordt gebruikt, ook in reflexieve ver- | |
| |
bindingen, maar in het interne relatieschema niet reflexief of ter versterking van het mediale karakter van de verbinding fungeert. De zin ‘hij heeft het zelf gedaan’ berust dan ook niet op een reflexief-mediale structuur (SVfA4 Sʹ) wel daarentegen: hij heeft het zichzelf aangedaan (SVfA4 A3 = r). Maar nu kan men het louter tegenstellende of liever louter extern fungerende zelf ook wel opnemen in een op zichzelf reflexieve, intern mediaal fungerende verbinding. Vergelijk: Stel je niet zo aan - reactie: Je stelt je zélf aan. In deze laatste zin is zelf echter niet gecombineerd met het reflexieve je (achter stelt) maar heeft het rechtstreekse relatie met je als actief subject en fungeert het als zodanig tegenstellend in externe zin. Zo kan men ook zeggen: Vergis jij je zelf maar niet, vriendje, wat semantisch gelijk staat met: vergis jijzelf je maar niet. Men kan tenslotte zelf ook antithetisch en identificerend toepassen op het object in een niet-reflexieve zin: ik heb hemzelf gesproken. Merkwaardigerwijs is de woordcombinatie ‘ik heb hem zelf gesproken’ buiten het spreekverband en zonder de intonatie in rekening te brengen voor tweeërlei uitleg vatbaar: ikzelf heb hem gesproken - en: ik heb hemzelf (niet bv. zijn vrouw) gesproken. Dit alles echter speelt zich af buiten de reflexieve verbinding. In verbindingen, waarin dezelfde substantivische grootheid echter zowel actief subject als passief object is, is het gezien die identificatie niet van belang of zelf nu op het subject dan wel op het object betrekking heeft; vandaar naast: ik réd me wel -
ook: ik red me zélf wel (= ikzelf red mezelf wel). De accentuatie speelt wel mee ter aanwijzing van de interne relatie. Vergelijk zo ook: Hij helpt zich zelf wel. - Ik bedien me zélf wel even. - Bedien je maar goed van die heerlijke schotel. - Wil je je zelf even bedienen? - Bedien je zelf eerst maar es even.
Maar ook bij overcompensatie van de mediale functie in de vast reflexieve verbinding: Jij vergíst je zèlf, vriend. - Ik scháamde me zèlf verschrikkelijk!
7. Bij de definiëring van de mediale relatie in § 2 hebben we even ter zijde een punt van overeenkomst met de passieve verbinding aangeraakt, waarop we thans nog wat uitvoeriger moeten ingaan. Die semantische overeenkomst bestaat specifiek tussen de passieve constructie zonder actief subject en de mediale verbinding, die omschrijft dat een gebeuren zich aan of in het grammatisch subject voltrekt, zonder dat iemand of iets kan worden aangewezen waardoor de handeling tot stand komt. Reeds Den Hertog noemde een zin als ‘het gordijn beweegt zich’ in betekenis nagenoeg gelijk aan ‘het gordijn wordt bewogen’. Hij wil zelfs in zulke gevallen spreken van ‘lijdendwederkerende werkwoorden’. Andere voorbeelden ziet hij o.a. in: De stad breidt zich naar alle kanten uit (= wordt uitgebreid). De gelegenheid biedt zich aan (= wordt aangeboden). Het gerucht bevestigt zich (= wordt bevestigd). De ongeregeldheden hebben zich niet herhaald (= zijn niet herhaald). De suiker lost zich op onder het roeren. De zuurstof verbindt zich met de stikstof, enz. Uiteraard verwijst men dan naar gebruikswijzen in andere talen, speciaal in het frans, waar inderdaad de reflexieve vorm meermalen passieve betekenis heeft. Voor het nederlands moet men hier echter wel voorzichtig zijn. Toegegeven kan worden dat de beide constructies elkaar in het semantische vlak naderen, maar een syntactische synonimiek als in het frans, is in het nederlands niet ontstaan. Er blijft tussen de mediale en de passieve verbinding in het nederlands een merkbaar semantisch en vooral stilistisch verschil. Bij het gebruik van een passieve vorm blijft namelijk, ook bij het verzwijgen of niet kunnen noemen van het actieve subject, het besef levend, dat er eigenlijk wel een ‘actief subject’ be- | |
| |
staat. De zin ‘het gordijn werd bewogen’ roept onmiddellijk de suggestie van het eigenlijk wel bestaan van zo'n ongenoemd actief subject op,
dat de spreker echter om de een of andere reden niet noemen wil of kan. In ‘het gordijn beweegt zich’ wordt veeleer het grammatisch subject ‘geactiveerd’ al is het dan ook een dood ding; en daardoor werkt stilistisch die structuur des te geheimzinniger. Ook verbindingen als ‘die verschijnselen hebben zich niet herhaald’ doen niet denken aan een of ander verzwegen actief subject of aan ‘passiviteit’ van het grammatisch subject. In de zin ‘de suiker lost zich op bij het roeren’ is van een passieve voorstelling geen sprake, maar van een eigenschap van het subject die kenbaar wordt (‘zich manifesteert’) in het natuurkundig proces. Die voorstelling is zuiver mediaal, maar niet passief. Deze mediaal-reflexieve verbinding staat zo dicht bij de niet formeel gekenmerkte intransitieve verbinding, dat het reflexieve vormkenmerk kan weggelaten worden: suiker lost op in heet water. Omgekeerd kan men natuurlijk zeggen, dat de passieve constructie zonder actief subject semantisch de mediale intransitieve voorstelling benadert. Daarvan is ‘hij werd op 10 oktober 1917 geboren’ een extreem, gestereotipeerd voorbeeld. Maar de semantische verwantschap met de reflexieve verbindingen als ‘hij vertoonde zich, openbaarde zich’ schuilt niet in de passiviteit van het grammatische subject maar in de mediale functie. Daarom is de term ‘lijdend-wederkerend’ niet aanbevelenswaardig. Ook is het gebruik van de reflexieve vorm voor de passieve functie in het nederlands niet in het syntactisch ‘systeem’ opgenomen.
8. Tenslotte passen in deze inleidende beschouwingen enkele opmerkingen over de woordschikking in de reflexieve verbinding, speciaal met het oog op de plaatsing van het reflexieve element. Die plaatsing is aan enkele duidelijke regels gebonden, afhankelijk van de toepassing van de zinspotente groep als zin of als zinsdeel. In de als zin (= spreekeenheid) gerealiseerde zinspotente groep, staat het reflexieve element in de posities van A-object bij rechte woordschikking normaliter onmiddellijk achter het verbum finitum, ongeacht of dit het dominante werkwoord dan wel een hulpwerkwoord is, behalve wanneer het reflexieve element in een praepositiebepaling staat of door zelf wordt verzwaard. Normaal is dus de volgorde SVfAr..., bv.: Hij vergiste zich lelijk bij die gelegenheid. - Ze heeft zich eerst netjes aangekleed. - Ze zullen zich daarover nog verbazen. - Met reflexieve praepositiebepaling: Hij vertrouwde maar liever geheel op zichzelf. -
Met zelf verzwaard kan naar omstandigheden het reflexieve object verschoven worden: Ze kleedde eerst netjes zichzelf aan, daarna zorgde ze voor het kind. - Daarmee is dus wel een formeel verschil tussen de ‘vast’ reflexieve verbinding en de variabel reflexieve verbinding aangegeven: het vast-reflexieve element laat zich niet verschuiven, het variabel reflexieve wel, mits verzwaard door zelf.
In de aanloop is de onverzwaarde reflexieve vorm uitgesloten, vgl.: Zichzelf heeft hij nooit bevoordeeld, wel z'n vrienden.
Bij inversie, ook in de vragende zin, staat het reflexieve element direct achter het subject: Vergis je je niet? - Zou hij zich niet vergist hebben? - Toen schaamde hij zich daarover. - Het variabel reflexieve element kan, wanneer het door zelf verzwaard is, weer verder weg geschoven worden: Wast hij niet altijd eerst zichzelf? - Heeft hij niet altijd eerst zichzelf geholpen?
De combinatie met zelf kan echter in bepaalde omstandigheden gesplitst worden,
| |
| |
waarbij het reflexieve voornaamwoord op zijn ‘eigen’ plaats blijft; dat geldt ook voor de rechte woordschikking: Waarom bediende hij zich niet eerst zelf? - Hij heeft zich eerst zelf bediend. Wellicht wordt deze schikking echter vooral toegepast wanneer zelf niet exclusief op het object slaat, maar meer direct betrekking heeft op het subject. Vergelijk: Het wachten duurde hem te lang; daarom heeft hij zich toen maar zelf bediend. - Tafelmanieren kent hij niet; bij het passeren van die schotel bediende hij dan ook eerst zichzelf, daarna pas dacht hij aan zijn tafelgenote.
Het reflexieve element in de A3-functie volgt geheel de bekende regels voor de plaatsing van het gewone indirecte object. Normaliter staat het dus vóór het A4-object, behalve wanneer dit de vorm aanneemt van het onbeklemtoonde pronomen het: Hij herinnerde zich dat gesprek heel scherp. - Hij herinnerde het zich heel goed. - We realiseerden ons dat toen nog niet. - We realiseren het ons nu des te beter. - Je doet jezelf onrecht. - Je hebt het jezelf aangedaan. - Bij gescheiden opstelling van reflexief pronomen en zelf slaat dit laatste element vooral op het subject, m.a.w. het met zelf verzwaarde reflexieve A3-object kan niet gesplitst worden. Je hebt je die moeilijkheden zelf op de hals gehaald - tegenover: Je hoeft jezelf geen verwijt te maken.
In de geïncorporeerde groep plaatst men doorgaans het reflexieve element direct achter het subject: Ik geloof, dat hij zich ditmaal lelijk heeft vergist. - Ze vertelde me, dat ze zich eerst had aangekleed en toen naar beneden was gegaan. - Het variabele reflexieve element met zelf verzwaard is ook hier verschuifbaar: Ze vertelde me, dat ze toen eerst nog even zichzelf had aangekleed, voor ze naar beneden was gegaan. - Met gescheiden opstelling: Ze vertelde dat ze zich toen weer voor het eerst zelf had aangekleed.
| |
II. Reflexivering van het grondtype c
9. In dit en volgende hoofdstukken zullen we, in aansluiting op de algemene beschouwingen in de inleiding, meer systematisch nagaan in hoeverre de drie grondtypen van zinspotente groepvorming en hun varianten zich lenen voor de reflexief-mediale toepassing. Daarbij wijst de term reflexief specifiek op de formele omstandigheid, dat in de groep een reflexief voornaamwoord aanwezig is, maar de term mediaal op de eigenaardigheid in de interne structuur dat de handeling of het gebeuren zich voltrekt in of aan het subject, of dat de toestand zich concentreert in het subject. De term mediaal-reflexief of reflexief-mediaal duidt dan dus aan, dat het reflexieve element als inhaerent deel van de zinspotente groep semantisch identiek is met het subject. Alle reflexieve verbindingen zijn wel mediaal, maar niet alle semantisch mediale verbindingen zijn reflexief.
Een van de moeilijkste kanten van ons onderzoek is de grensscheiding tussen het reflexieve A-type (zonder object) en het reflexieve C-type (met object), omdat in het tussengebied vanuit beide richtingen vast reflexieve verbindingen zijn ontstaan, die in het synchrone vlak ondoorzichtig zijn geworden.
Volgens de systematische lijn van de syntaxis zouden we met het onderzoek van het structuurtype A moeten beginnen, maar in dit geval is het praktischer aan te vangen met het structuurtype C, en dan in de eerste plaats met het grondtype in zijn eenvoudigste samenstelling, de drieledige vorm SVfA4=r, omdat in vele gevallen de
| |
| |
SVfAr-structuur zich diachroon heeft ontwikkeld uit die met een A4-object. We komen hierbij dan onvermijdelijk telkens in het raakvlak met het reflexieve A-type, waarmee we vooruitgrijpen op het volgende hoofdstuk, dat van dit grondtype uitgaat.
| |
10. De drieledige verbinding: SVfA4 → SVfAr
De vraag naar de reflexiveringsmogelijkheden van het SVfA4-type kan men aldus stellen: in hoeverre is het mogelijk de semantische varianten van de drieledige C-groep mediaal-reflexief toe te passen? Uitgaande van het werkwoord kan men het ook zo formuleren: kunnen alle werkwoorden die normaal hanteerbaar zijn in de transitieve verbinding met een A4-object ook worden gereflexiveerd?
Ongetwijfeld belanden we hiermee op idiomatisch terrein. De semantische waarde van het werkwoord speelt daarbij een belangrijke rol, maar annex daarmee de combinatiemogelijkheden met substantieven in de zinspotente groep, m.a.w. de aard en betekenis van de substantieven die met het onderhavige werkwoord verbonden kunnen worden in de syntactische posities van subject en object.
De gestelde vraag is in haar algemeenheid bijzonder moeilijk definitief te beantwoorden. In de eerste plaats omdat het al ondoenlijk is alle werkwoorden bijeen te garen die steeds of in een bepaalde betekenis normaliter met een A4-object worden gecombineerd. Hier is de grammaticale regel ontoereikend; het taalgebruik mag door gewoonte idiomatisch gebonden zijn, toch blijft er, steeds wisselend, ruimte voor subjectieve taalhantering. Wanneer men namelijk het op zichzelf aardige spelletje van de reflexivering der SVfA4-structuren gaat proberen, komt men al spoedig tot de ontdekking dat niet alle transitieve verbindingen in reflexieve zijn om te zetten, maar ook dat in vele gevallen waarin die omzetting theoretisch wel denkbaar zou zijn, in het taalgebruik die reflexieve vorm toch maar weinig voorkomt. In de door mij in eerste instantie geanalyseerde taalvoorraad, ontleend aan een tiental aaneengesloten brokken proza uit betogende, epische en dramatische teksten van de laatste tijd, heb ik over het geheel maar weinig reflexieve verbindingen aangetroffen. Om een beter inzicht in de taalmogelijkheden op dit terrein te krijgen heb ik het materiaal moeten uitbreiden met gegevens uit het nederlandse woordenboek (Van Dale-Kruyskamp), waarvan ik alle lemmata van werkwoorden op reflexieve verbindingen heb uitgekamd. Ook daarmee heb ik zeker nog lang niet alle ‘mogelijkheden’ gevangen. Als aanvulling heb ik dan ook in verscheidene gevallen eenvoudig ‘geprobeerd’ of men een gegeven werkwoord in een reflexieve verbinding zou kunnen toepassen. Dat is zonder tijfel een subjectieve en dus geen definitief uitsluitsel gevende methode. Men kan daarmee echter wel bij voorbaat vaststellen dat wij ten opzichte van de mediaal-reflexieve verbinding in hoge mate te maken hebben met subjectief taalgebruik. Dat geldt niet voor de vast reflexieve verbindingen in engere zin, die immers behoren tot het gefixeerde taalgebruik, en als zodanig
een specifiek mediaal-reflexief type van zinspotente groepvorming vertegenwoordigen, en dus in het grammaticaal-syntactische systeem een eigen plaats innemen. Moeilijker ligt het wat dit betreft met de idiomatisch gefixeerde verbindingen, waarin werkwoorden alleen in een bepaalde betekenis gereflexiveerd kunnen worden, of liever gereflexiveerd zíjn en dus zó alléén reflexief gebruikt worden.
Het meest open zijn dan de volledig variabele verbindingen, waarin ‘willekeurig’
| |
| |
door de taalgebruiker in de positie van het A4-object een reflexief element kan worden ingezet. Hiervoor zijn geen grammaticale regels te geven, en feitelijk ook geen semantische. En toch stuit men op gevallen waarin reflexivering ‘eigenlijk’ of ‘logisch’ niet mogelijk is. Alleen is het zo moeilijk en wellicht ondoenlijk vast te stellen waarom het wel of niet kan, en dus te zeggen waar en hoe de semantische grenzen lopen. Laten we met enkele voorbeelden deze moeilijkheid nader toelichten. In het algemeen kan men beweren, dat bepaalde werkwoorden als bouwen, schrijven, (d.w.z. het object voortbrengen); bezitten, hebben, ontvangen, missen, ontberen (d.w.z. het object hebben, krijgen, verliezen); brengen, halen (d.w.z. het object van plaats doen veranderen); lezen, eten, drinken, maken, doen (d.w.z. verbindingen met een ‘intern’ object) niet in het A4 gereflexiveerd kunnen worden. Maar toch is in bijbelse, zij het wat archaieke taal gangbaar: Bouw uzelf in het geloof. Waarom zou bij voorbaat een ‘romanzinnetje’ als: Ze staarde in de spiegel en las zichzelf in de ogen tegenover zich - uitgesloten moeten worden geacht? Of in antithetisch verband een zin als: Nadat hij alles en allen verloren had, bezat (had) hij alleen nog zichzelf, zijn eigen krachten, zijn eigen innerlijke wil tot herstel en tot herovering van zijn bestaan. Al is dan soms de drieledige structuur (SVfA4=r) niet goed mogelijk, wel kan met een zelfde werkwoord meermalen een vierledige door toevoeging van een A7 of een A5 gevormd worden: Ik waag me niet op glad ijs. - Daarmee heb je jezelf (nl. te pakken). - Hij vrat (niet at!) zich op van ergernis. - Hij at zich vol. - Hij schreef zich volledig uit in dat boek. - Altijd schoof hij zichzelf naar voren. - Ze bracht zichzelf tot ontwikkeling.
Hoewel dan een absolute scheiding van reflexiveerbare en niet-reflexiveerbare werkwoorden of verbindingen niet door te voeren is, toch blijft het mogelijk sommige semantische tendenties aan te geven, waardoor in zekere mate reflexivering van bepaalde verbindingen of voor de hand liggende mogelijkheid daartoe begrijpelijk is te maken. Vanzelfsprekend komen we dan daarbij telkens weer uit op het attraperen van vast reflexieve verbindingen en variabel reflexieve mogelijkheden zonder dat in het tweede geval alle mogelijkheden in subjectief taalgebruik achterhaalbaar zijn.
11. Gemakkelijk kan een levend subject allerlei concrete handelingen in lichamelijke zin op zichzelf toepassen. Uit die mogelijkheid ontstaan allerlei variabel reflexieve verbindingen; naar omstandigheden kan dan zelf antithetisch of nadrukkelijk worden toegevoegd. Gewoonlijk verschilt het werkwoord semantisch weinig met het gebruik in niet-reflexieve verbindingen.
Vergelijk: Heb je je al gewassen, geschoren en gekamd? - Hij moet zich nog even grimeren. - Ze gaat zich vast (aan)kleden voor het diner. - Waarom poeder je je toch zo zwaar? - Hij had zich wat gewarmd en verkwikt. - Ze bekeek zichzelf. Bl. 47 (naast: ze bekeek zich in de spiegel). - Au, daar stak ik me met die lelijke speld! - Heb je je erg bezeerd? - Wees maar niet bang, hij zal zich heus niet doden, verdrinken, vergeven, vergiftigen, verzuipen. - Zo zijn ook mediaal-reflexieve verbindingen te vormen met: zich omkransen, verschonen, voeden (spijzen), verzaden (verzadigen), bevredigen, kruisigen, vermoorden, verfrissen, wapenen.
In de niet gereflexiveerde verbindingen met genoemde werkwoorden is het A4-object gewoonlijk een levend wezen. In andere gevallen is echter ook naast transitieve verbindingen met een concreet (levenloos) object een reflexieve verbinding met een levend wezen als subject mogelijk; dan valt echter die reflexivering vaak meer op:
| |
| |
Ze schrobde zich met een haast en een heftigheid alsof ze zich moest reinigen van vuil van jaren. Bl. 47 - Je hebt je helemaal bemorst, bevlekt, bevuild. - Verf jij je ook al? - Ze heeft zich erg gebrand aan die hete kachel (vgl.: ze heeft haar vinger gebrand). -
Slechts zelden zijn zulke verbindingen als reflexieve verbinding gestereotipeerd of vast reflexief: toevoeging van het antithetische zelf is in de meeste gevallen wel mogelijk, maar zelden noodzakelijk. Uitsluitend reflexief is het overigens weinig gebruikelijke en dan nog alleen overdrachtelijke ‘zich harnassen’: Je benadert hem niet gauw, hij heeft zich zwaar geharnast (gepantserd, ingekapseld). - In een speciale betekenis: Au, daar heb ik me lelijk geklemd. (naast: z'n vinger klemmen) - Heel de dag heeft ze zich gezond (gekoesterd in de zon). - Vast reflexief in gespecialiseerde betekenis is wel: Tegenwoordig kan hij zich aardig bedruipen; toch vaak met zelf: Hij kan zichzelf best bedruipen.
Opmerkenswaard zijn naast zulke concrete ‘lichamelijk’ gereflexiveerde verbindingen die, waarin een lichaamsdeel van het subject het object vormt. Formeel zijn ze niet reflexief te noemen, semantisch staan ze wel heel dicht bij de mediale verbindingen: Kam je haren eens wat netter. - Heb je je handen al gewassen? - Hij heeft z'n voeten gewarmd bij de open haard. - Ik heb mijn vinger gebrand. De aanwezigheid van het bezittelijke voornaamwoord, dat van dezelfde grammatische persoon is als het subject, wijst in de mediale richting. Nog wat verder daarvan af bewegen zich de verbindingen waarin een kledingstuk van het subject het object is: Ik trok m'n jas aan en zette m'n hoed op. - Hij stak z'n handen in z'n zakken en zette z'n kraag op. - Geen wonder dat in zulke mediaal-possessieve verhoudingen het mediale aspect versterkt kan worden door toevoeging van eigen, bij het A4-object of in een praepositiebepaling: Droog je eigen handen af. - Steek je handen maar in je eigen zakken. De reflexivering kan ook plaats vinden door het reflexieve pronomen in de positie van A3: Ze heeft zich de haren verzengd. - Maar deze verbinding komt bij de vierledige structuur SVfA3=r A4 ter sprake.
12. Niet alleen kan het subject een concrete handeling op eigen lichamelijk bestaan toepassen, het subject is ook zelf meermalen object van eigen psychische of geestelijke activiteit. Bij sommige werkwoorden is het niet-reflexieve object steeds een persoon; andere kunnen ook met concrete en abstracte objecten worden verbonden. Wat de toevoeging van zelf betreft zouden we, zonder de grenzen al te scherp te trekken, drie tendenties kunnen onderscheiden.
In de eerste plaats zijn er ettelijke verbindingen waarin vrijwel steeds, dus normaliter of noodzakelijkerwijze zelf wordt toegevoegd, zonder dat dit in het gegeven verband rechtstreeks of aanwijsbaar antithetisch hoeft te werken; m.a.w. zonder zelf is de verbinding nauwelijks of niet reflexief te gebruiken. Vergelijk: Daarmee heb je jezelf bedrogen. - Door zo onbekookt op te treden heb je alleen jezelf benadeeld. - Op die manier misleid je jezelf. - Dit college vult altijd zichzelf aan. - Je kunt jezelf feliciteren met zo'n succes! - Daarmee ontrief je jezelf. - Met die prestatie overtrof hij zichzelf. - Wie zichzelf overwint, is sterker dan wie een stad inneemt. - Ze moest zichzelf wat meer ontzien (sparen) door ook eens wat aan anderen over te laten. - Kun je jezelf dan nooit eens vergeten? - Ik kon mezelf wel verwensen, toen ik dat had gezegd. - Als jij jezelf dan niet wilt verwennen, zal ik het wel eens doen. - Je hoeft
| |
| |
jezelf heus niet altijd weg te cijferen. - Ken u zelf. - Help je zelf dan heb je niemand nodig. - Geneesmeester genees u zelf. -
In verschillende van deze gevallen is het betwistbaar of zelf rechtstreeks op het subject betrekking heeft, dan wel op het object (vgl. § 6).
In de tweede plaats zijn er allerlei verbindingen die naar omstandigheden zowel met als zonder zelf kunnen worden gehanteerd. Vergelijk: Hij bediende zich goed van die lekkere schotel. - Hij bediende zichzelf en zijn tafelbuur. - Ieder beproeve zich(zelf) of hij schuldig is. - Dagelijks moet de kloosterling zich(zelf) onderzoeken of hij gezondigd heeft. - Daardoor heeft hij zich(zelf) voorgoed gecompromitteerd. - Je moest je (zelf) wat beter ontzien. - Het is niet prettig om jezelf te moeten recommanderen (aanbevelen). - Ik beveel me aan in uw gunst. - Door deze uiteenzetting heeft hij zich volkomen gerehabiliteerd. - Hij rehabiliteerde daarmee zichzelf en al zijn medewerkers. - Zijn vader heeft zich(zelf) en zijn hele familie geruïneerd met dat gewaagde speculeren. - Wie zich(zelf) verhoogt, zal vernederd worden. - Door dit kunstwerk heeft hij zich (zelf) vereeuwigd. - Met die opmerking heeft hij zich (zelf) duidelijk verraden. - De man kan zich (zelf) niet verkopen, hij is een onhandig spreker en veel te rechtlijnig. - O, ik red me (zelf) wel, hoor. - Hij verdedigde zich (zelf) met vuur.
Ten derde worden er vele verbindingen mediaal-reflexief gebruikt, waarin zelf ongewoon is, al kan het nu en dan in bijzondere omstandigheden wel worden toegevoegd. Vergelijk: Excuseer me, ik beheers me slecht, dat is mijn fout. Fr. 20 - Mag ik me excuseren? - Je hoeft je heus niet te verontschuldigen. - Steeds wist hij zich op ongedwongen wijze te handhaven. - God openbaart zich in al zijn werken. - Ze presenteerde zich keurig en bescheiden. - Je mag je wel eens wat beter verzorgen.
Zo ontstaan allerlei ‘vaste’ reflexieve verbindingen, die dikwijls een innerlijk, psychisch gebeuren omschrijven, een stemming, gevoelsreactie of overweging. Wel kan in enkele gevallen ook een niet-reflexief object met hetzelfde werkwoord verbonden worden, maar in de reflexieve verbinding ontstaat een speciale semantische nuance waarin het mediale facet overheerst. Vergelijk: Hij vermaakte zich kostelijk (= plezier hebben) - tegenover: Hij vermaakte ons met z'n grappen (= plezier geven). - Alleen amuseer ik me niet gauw. - Iedereen verwonderde zich. - Ik verveel me niet. v.L. 35. - Je hoeft je niet zo te ergeren. - Ik schaam me als ik voorbij schuif. Fr. 9. - Hij vertrouwt zich niet meer alleen. - Ze uit zich heel moeilijk. - In dit vermogen uit zich de speciale macht van de heilige. v.B. 145. - Verklaar je nader. - We mogen ons nog wel eens bedenken. - Bezin je, eer je begint. - Zonder zich te verbazen beloofde deze het en verdween weer, een doffe geur in de portiek achterlatend. - Typisch Bertha, die ging al weer twijfelen, die ging zich alweer te veel voelen. - Dit was aanleiding voor hem zich grondig te bekeren. - Hoe kon ik me zo vergeten (vgl. zichzelf vergeten in de eerste categorie). - Hij ontzag zich niet, de meest liederlijke taal uit te slaan (de verbinding is in feite vierledig, zie § 19 en vgl. zichzelf ontzien in de eerste categorie). Zie verder: zich verweren (verdedigen) - zich (goed) weren - zich oefenen, trainen - zich haasten - zich (in weelde) baden - zich hervatten (v.e. redenaar) - zich herstellen - zich verbeteren (= zich een betere positie verwerven) - zich onderscheiden.
Sommige vast reflexieve groepen kunnen een ding of abstract begrip als subject hebben, waardoor de mediale betekenis van ‘een gebeuren dat zich aan het subject voltrekt’ nog wordt verscherpt: De geschiedenis herhaalt zich. - Die toestand heeft zich gaandeweg bestendigd. - Meedogenloos voltrok zich het noodlottig gebeuren. -
| |
| |
Op de hoek van de straat vormde zich een grote oploop. - De toestand herstelde zich langzaam.
13. Een derde semantische nuance waarvoor de mediaal-reflexieve verbinding dikwijls wordt toegepast, is die van beweging. Hoewel het werkwoord overigens vaak in transitieve verbindingen wordt gebruikt, meestal met concrete objecten, gaat toch in de reflexieve verbinding de objectsrelatie verloren vanwege het dominerend mediale karakter van de verbinding: de beweging wordt niet toegepast op het subject, maar het subject verandert zelf van plaats of houding. Zelden wordt dan ook in deze gevallen het verzwarende pronomen zelf gebruikt; zodra dat gebeurt, herkrijgt het werkwoord z'n normale transitieve betekenis en is Ar slechts variant van A4. Vergelijk: Maar Osewoudt verroerde zich niet. H. 130 - Verplaatste hij zich, dan verplaatste zij zich mee, ongeveer zoals eekhoorns doen, die langs een boomstam in dezelfde richting draaien als waarin de belager zich beweegt. V. 27 - Winkeljuffrouwen... bewogen zich bedrijvig achter de toonbanken. M. 73 - De klimop slingerde zich om de oude eik. - De beek kronkelt zich door het bos. - Bomen rijden zich langs de weg. - Snel verspreidde zich het gerucht door de hele stad. - Hij verschool zich achter een bosje. - De berg verhief zich in de nevelige verte. - Langzaam verwijderde zich het vehikel. - Hier vertakt de rivier zich. - Het beest rekte zich uit. - Hij boog zich diep, bukte zich, kromde zich. - De troepen legerden zich in het open veld. - Hij strekte zich (uit) op het mos. - Hij vlijde zich (neer) tegen de duinhelling. - Ik wil niet iemand, die zich met z'n pijnen als een dier verstopt. Bl. 48
Soortgelijke verbindingen zijn te vormen met: zich verbreiden, verstrooien, verbergen, versteken, verdelen, splitsen, roeren, absenteren, zetten, retireren, ophangen, terugtrekken. Hierbij kan men ook rekenen: zich vertonen (= verschijnen).
Met noodzakelijke toevoeging van zelf: Die bloemen zaaien zich zelf. - waarin zelf meer het subject dan het object betreft.
De meeste van zulke verbindingen zijn in hun specifiek mediale betekenis als vast-reflexieve groepen te beschouwen. In sommige kan het reflexieve element ook wegblijven: Hij boog diep. - Ze bukte. - Het dier bewoog heel even. - Dat bewijst hoe zeer de objectsrelatie is verbleekt, zodat de mediale verbinding eigenlijk eerder als intransitief dan als transitief kan worden aangemerkt. Met bukken kan trouwens geen A4 verbonden worden: dan heeft toevoeging van zich in feite de functie van versterking van het mediale facet. Evenzo: retireren, absenteren, vertakken, kronkelen; bij verschuilen kan echter zich niet gemist worden.
14. Behalve op de semantische waarde van het werkwoord en daarmee te verbinden substantieven, kunnen we letten op de vorming van bepaalde werkwoorden die zich daardoor gemakkelijk laten reflexiveren. Zonder dat we het verder aangeven ziet men in de voorbeelden telkens de aangeduide semantische nuancen in mediale zin opduiken: beweging, psychische actie, lichamelijke actie.
Vele reflexieve verbindingen kunnen gevormd worden met werkwoorden die afgeleid zijn van een adjectief of een substantief en die in transitieve hantering betekenen ‘(iets) maken tot wat het grondwoord aanduidt’ maar in mediaal-reflexief gebruik ‘worden tot...’, m.a.w. de verbinding duidt aan dat er in het subject een verandering plaats grijpt (inchoatief aspect). Het subject kan zowel abstract als concreet of een
| |
| |
persoon zijn. Groot is vooral het aantal werkwoorden met het praefix ver-. Zo kan men een kledingstuk vernauwen = nauwer maken. Maar mediaal is: Hier vernauwt zich de rijweg tot slechts enkele meters. - Waar de eindeloze laan, met zoveel enthousiasme betreden, zich had versmald tot een geasfalteerde bedding tussen al het steen van het centrum, begon de vermoeidheid uit zijn enkels op te stijgen naar zijn knieën en verder. - Men kan iets vereenvoudigen, vertienvoudigen, of vermenigvuldigen, maar een aanvankelijk ingewikkelde toestand kan zich vereenvoudigen. Een geslacht, een volksstam, een diersoort kan zich vermenigvuldigen, vertienvoudigen, etc. Een mens moet zich niet verhovaardigen, maar liever zich verdeemoedigen, zich vernederen. Men kan zich veranderen, verbeteren, vernieuwen, vermommen, vermannen, verkloeken, verpozen, verkleden, versterken, vermeerderen, verminderen, verontrusten, vermurwen. Een vlinder verpopt zich voor de winter, een stroom versnelt zich bij groter niveauverschil; de rivier verbreedt of verwijdt zich in de vlakte; dromen verwezenlijken zich zelden.
Uiteraard is in deze verbindingen het gebruik van zelf zeldzaam. Sommige van zulke verbindingen worden in drieledige groepvorm alleen reflexief gebruikt zoals: zich vermannen, verkloeken, verbeestelijken, verpozen, verpoppen, d.w.z. dat deze werkwoorden nooit met een ander object worden verbonden; wel kunnen enkele zonder reflexief element intransitief voorkomen: de man verdierlijkte (verbeestelijkte) steeds meer in die erbarmelijke omstandigheden. De verbinding ‘ik moet mij verminderen’ heeft een speciale betekenis: ik moet mijn uitgaven beperken.
In enkele combinaties spreekt nog meer de objectsrelatie, zoals: zich vermoeien (= zich moe maken), zich verrijken ten koste van anderen, zich verbeteren (in de betekenis ‘zich beter maken’: wie de wereld wil verbeteren, moet beginnen met zichzelf te verbeteren - maar intransitief: ik heb me verbeterd: ik ben er (financieel) beter van geworden, nl. bij wisseling van betrekking. Duidelijk is de objectsrelatie in: zich verfrissen (= zich opfrissen, frismaken) en zich versterken.
Semantisch soortgelijk, maar op andere wijze van adjectieven gevormd zijn: zich beteren, zich matigen, zich beijveren, zich bevlijtigen, zich benaarstigen, zich schakeren: vele kleuren schakeerden zich tot een bont geheel.
15. Een belangrijke groep wordt gevormd door werkwoorden met het (in ‘normale’ gevallen transitiverende) praefix be-, ten dele ook afgeleid van adjectieven en substantieven, ten dele van werkwoorden. Voor een deel zijn de reflexieve verbindingen nog ‘transitief’, d.w.z. in het reflexieve element is het A4-object herkenbaar. Vergelijk: Je gaat je toch niet in dat achterafdorp begraven? - Hij heeft zich radicaal bekeerd. - Waarom beklaagt hij zich zo? - Lang had ze zich daarop voorbereid. - Als ik me niet bedrieg, heeft hij het gedaan. - We konden ons niet meer bedwingen. - En verder zijn reflexief-transitieve verbindingen te vormen met: zich bekleden, bekwamen, bemorsen, bevuilen, bezoedelen, besmeuren, besprenkelen, bevredigen, benadelen, bemoedigen, bedwelmen, belijden, bekennen, beroven (van), beschutten, beschermen (tegen). Toevoeging van zelf is niet bepaald uitgesloten in nadrukkelijk tegenstellende gebruikswijzen, maar overigens weinig gebruikelijk.
Vast reflexief en daardoor overgaand tot intransitieve betekenis, louter mediaal dus, zijn verbindingen als: Hij begaf zich naar het stadhuis. - We moeten ons wel wat bezuinigen (zuinig aandoen), bekrimpen. - Waar bevond hij zich toen? - Laten ze
| |
| |
zich nog eens bedenken, beraden, bezinnen. - Bezondig je toch niet! - We kunnen ons wel bedwingen. - Verder: zich bezuipen, bezatten, bedrinken, zich bedoen (in bet. v. ‘zich bevuilen’ en ‘zich bedruipen’). In populaire taal: we hebben ons bescheurd (van het lachen).
Met een voorzetselvoorwerp: zich bedroeven over, bekommeren, bekreunen om, bemoeien met, beijveren voor, benaarstigen voor, beroemen op, bepalen tot. Slechts zelden staan naast zulke vast-reflexieve verbindingen in gespecialiseerde betekenis, ook transitieve groepen in andere of verwante betekenis, zoals zich bedroeven over - iemand bedroeven door; zich bedenken (= nadenken) - iemand bedenken (= aan iem. denken) of iets bedenken (= uitdenken); zich beperken: men moet zich weten te beperken (= niet te ver gaan) of met een niet levend subject: de contrôle beperkte zich tot een oppervlakkig onderzoek - naast: We hebben zijn opdracht beperkt tot enkele gemakkelijk uit te voeren werkzaamheden.
16. Merkwaardig is voorts het gedrag van sommige werkwoorden die afgeleid zijn van een adjectief, of een substantief, of soms ook van een werkwoord door middel van het voorvoegsel ont-.
In sommige gevallen is de objectsrelatie nog duidelijk of achterhaalbaar: Ze ontsluierde zich. - Met moeite ontschoeide hij zich. - Naast zich ontbloten: het hoofd ontbloten; ook zich ontwapenen naast iemand ontwapenen. Maar in verschillende andere gevallen is de verbinding intransitief-mediaal met inchoatief aspect: De bloem ontvouwde zich (ging open - ondanks de mogelijke combinatie: hij ontvouwde zijn plan). - Zijn karakter ontplooide zich harmonisch. - De toestand ontwikkelde zich gunstig. - Een nieuwe gelukkige toekomst ontsloot zich voor hem (= ging open). - Hij ontstelde zich (= schrok hevig). - Allen ontzetten zich bij dat bericht. - Weldra ontpopte hij zich als een brutale egoïst. - De passagiers ontscheepten zich. - Verontrust u zich maar niet. - Hier kunt u zich ongedwongen ontspannen. -
Dit wil niet zeggen dat alle werkwoorden met ont- neiging vertonen tot reflexivering; bij vele transitieve zowel als intransitieve is het niet mogelijk, bv.: ontwaken, ontslippen, ontsnappen, ontsporen, ontstijgen, ontsteken, ontvangen, enz.
17. Tenslotte is er een interessante groep werkwoorden, die met het praefix ver- van andere werkwoorden zijn gevormd en aanduiden dat het subject de handeling van het grondwoord op een verkeerde manier uitvoert of daarmee tot een verkeerd of voor hem nadelig resultaat komt. Meestal is het grondwerkwoord op zichzelf intransitief en de vast reflexieve verbinding duidelijk mediaal: toevoeging van zelf is vrijwel uitgesloten.
Zo kan men door een verkeerde richting te kiezen zich verlopen, of ook met een of ander verkeersmiddel zich verrijden, zich verfietsen.
Begrijpelijk in dit verband wordt zo ‘zich vergissen’ als ‘verkeerd gissen tot nadeel van zichzelf’. Men kan zich vergalopperen, ook in figuurlijke zin van een fout begaan (zich vergissen). Zich verrekenen of zich vertellen (= verkeerd tellen) strekt ook tot eigen nadeel; zich verspringen kan schadelijke gevolgen hebben, om maar te zwijgen van ‘zich verrekken’. Afkeurenswaardig is het, als men zich verspreekt, zich verpraat, zich verklapt of zich verraadt, of zelfs als men zich verschrijft. Het is maar lastig, dat ze zich iedere morgen verslaapt. Naast ‘hij zat zich te verkniezen’ staat
| |
| |
overigens de binnenpret van: wij zaten ons te verkneukelen, te verkneuteren en te verknijpen van het lachen.
Sommige van de genoemde werkwoorden kunnen een andere meer transitieve betekenis ontwikkelen, zoals ‘zich verfietsen’: door fietsen zich oververmoeid maken; daarmee blijft de verbinding echter vast reflexief.
Een ander object is dus niet bij deze betekenis van het werkwoord mogelijk; dat is wel het geval met: zich verstrooien (zijn gedachten verstrooien); zich verrekken (een spier verrekken); zich verraden (iemand of iets verraden of verklappen); zich vergooien (zijn toekomst vergooien).
Nog een ander transitief gebruik van werkwoorden als verfietsen is: Hij heeft al zijn tijd verfietst - vergelijk: verdoen (met fietsen). Misschien is toch daaruit de reflexieve toepassing ‘zich vermoeien door fietsen’ begrijpelijk.
Merkwaardigerwijze is het intransitieve verdwalen niet gereflexiveerd.
Enkele andere combinaties met soortgelijke pejoratieve betekenis zijn gevormd met het voorvoegsel mis- : Hij heeft zich schandelijk misdragen (naast zich gedragen). - Daarin heb je je misrekend. - Daarmee heeft hij zich misgaan.
Als Zuidnederlands vermeldt het Wdb. ook: zich mislópen, zich miszien. Dit zijn dus onscheidbare samenstellingen in onderscheiding van mísgrijpen; hoewel niet alle onscheidbare combinaties met mis- reflexiveerbaar zijn, zoals: misbruiken, misdóen, misgunnen, mishagen, mishandelen, enz. In dit verband zijn ook afleidingen met het praefix over- te noemen, waarbij het reflexieve element soms nog duidelijk in de objectsrelatie staat maar de overgang naar de louter mediale functie aanwijsbaar is. Vergelijk: Hij heeft zich de laatste tijd overwerkt. - Je moet je niet overspannen. - In de chaotische vergadering heeft hij zich totaal overschreeuwd. - Waarom zouden we ons zo overhaasten (overijlen)? - Men kan zich ook overeten; niet overdrinken: vgl. daarvoor zich bedrinken, bezuipen, verzuipen; daarentegen betekent zich verdrinken alleen ‘in het water omkomen door zelfmoord’.
18. Uit de gegevens en beschouwingen in de voorafgaande paragrafen zijn twee algemene conclusies te trekken, die door het hierna volgend onderzoek herhaaldelijk zullen worden bevestigd, maar reeds nu om formulering vragen.
In de eerste plaats is het duidelijk geworden, dat de oude grammaticale indeling van actieve, passieve en mediale vormen als een oppositioneel verbaal systeem, of dit nu op morfologische kenmerken bij de vervoeging van werkwoorden in het indogermaanse taalstadium berust, dan wel op daarvoor in jongere perioden in de plaats gekomen syntactische structuren, tot een onjuiste functionele tegenstelling voert. Zij moet vervangen worden door de werkelijk functionele oppositie van de intransitieve, de transitieve en de mediale verbindingen. De laatstgenoemde staan tussen de beide andere in, eventueel in een soort driehoeksverhouding:
| |
| |
De reflexief-mediale verbinding heeft naar beide zijden haar raakpunten, zodat men aan de ene kant spreken kan van intransitief-mediale verbinding, en aan de andere kant van transitief-mediale verbinding: er vindt dan via de ‘vast-reflexieve’ verbinding overgang plaats van de transitief mediale naar de intransitief mediale verbinding.
De passieve structuur neemt een andere plaats in tegenover de intransitieve en de transitieve verbinding: ook deze heeft naar beide zijden raakpunten. De totale visuele voorstelling zou er dan zo uit kunnen zien:
De tweede conclusie is van idiomatische aard: zij betreft het gedrag van de werkwoorden in de eerstgenoemde drie opponerende structuren van syntactische aard.
Op grond van hun bruikbaarheid in deze drie verbindingen, d.w.z. hun syntactische potentie, kan men de werkwoorden op zichzelf genomen in de volgende categorieën indelen:
a. Er zijn werkwoorden die in alle drie structuren hanteerbaar zijn. Zo bijvoorbeeld het werkwoord herstellen:
1. | intransitief: de zieke herstelde spoedig (= genas, werd beter). |
2. | transitief: hij herstelde zijn fout (= verbeterde). |
3. | reflexief-mediaal: na die blunder herstelde hij zich onmiddellijk (= hervond zijn zelfbeheersing) - de toestand herstelde zich spoedig (= werd weer normaal). |
Hierbij is te constateren, dat de reflexief mediale structuur ‘hij herstelde zich’ afleid- | |
| |
baar is uit de transitieve verbinding; het overdrachtelijke gebruik in ‘de toestand herstelde zich’ is verder verschoven naar de kant van de intransitieve verbinding.
De eerste zou men nog met zeker recht ‘transitief-mediaal’ mogen noemen, hoewel zelf niet kan worden toegevoegd; de tweede kan men aanduiden als intransitief-mediaal, hoewel de herkomst uit de transitieve sfeer aanwijsbaar is.
Vergelijk ook:
1. | intransitief: de lakei boog hoffelijk. |
2. | transitief: hij boog de taaie tak tot een hoepel. |
3. | mediaalreflexief: hij boog zich diep voor de koning - de weg boog (zich) naar rechts (> intransitief). |
b. Werkwoorden die alleen transitief en reflexief mediaal voorkomen, bv. verwijderen en onderwerpen.
Ook hier blijft een gradueel verschil mogelijk t.a.v. de ontwikkeling in intransitieve richting: verwijderen is in dat opzicht verder gegaan dan onderwerpen.
Vergelijk:
1. | transitief: hij onderwierp het hele land - hij verwijderde het deksel. |
2. | transitief mediaal: hij onderwierp zich aan de koning.
> intransitief mediaal: snel verwijderde hij zich - de boot verwijderde zich van de kust. |
c. Werkwoorden die alleen intransitief en reflexief-mediaal toepasbaar zijn, bv. bukken:
1. | intransitief: snel bukte hij om buiten schot te blijven. |
2. | intransitief-mediaal: snel bukte hij zich, zodat hij niet getroffen werd. |
Het reflexieve element fungeert alleen als versterking van de mediale nuance in de structuur.
d. Werkwoorden die alleen reflexief-mediaal voorkomen: zich vergissen, zich schamen.
e. Werkwoorden die niet reflexief-mediaal voorkomen, bv. slapen, lopen, kopen. Hierbij kan men dan uiteraard gaan onderscheiden of die werkwoorden alleen in intransitieve of transitieve verbindingen toegepast worden, dan wel in beide.
Bovendien kan in sommige gevallen een werkwoord gereflexiveerd worden door vormverandering, bv. slapen - zich verslapen, of door toevoeging van andere elementen in de syntactische structuur, waarover in de volgende uiteenzettingen gesproken wordt, bv. heffen is niet te reflexiveren in de drieledige verbinding (SVfA4: hij heft belasting), wel in de vierledige verbindingen: langzaam hief hij zich op - hij hief zich in het zadel (SVfA4=r A7) - en in de vorm met voorvoegsel ver- : zich verheffen.
Groningen
g.a. van es
|
|