De Nieuwe Taalgids. Jaargang 63
(1970)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 441]
| |
De morfologische valentie van -esk1. InleidingM.C. van den Toorn constateert in Produktiviteit van het suffix -esk, NTg. 61 (1968), pp. 322-328, een toenemend gebruik in het huidige Nederlands van adjectiva met -esk en licht dit toe met een interessante materiaalverzameling. Hij concludeert dat -esk op weg is een produktief suffix te worden. ‘De bovenvermelde nieuwvormingen (...) vormen voldoende materiaal om er enige conclusies betreffende hun morfologie uit te trekken’, schrijft hij op p. 326. De verwachtingen worden echter niet geheel vervuld, want Van den Toorn beperkt zich tot het opstellen van morfonologische regels voor deze formaties en poogt tevens de lexicale waarde van het suffix vast te stellen. Terecht spreekt hij dan ook van een ‘summiere poging tot taalbeschrijving’ (p. 328). Zijn beschouwing wordt vervolgens aangevuld door S. de Vriendt, Nogmaals -esk, NTg. 63 (1970), pp. 39-42 en door G. Geerts, Een noteske bij ‘Produktiviteit van het suffix -esk’, NTg. 63, pp. 138-142. De Vriendt annoteert de door Van den Toorn opgestelde morfonologische regel voor de afleidingen van grondwoorden met een vokaalauslaut, hij tabelliseert de fonemen die onmiddellijk aan het suffix voorafgaan, hij tracht de lexicale waarde van het suffix te preciseren en trekt tenslotte de produktiviteit van het suffix in het Zuidnederlands in twijfel. Geerts stelt zich vragen naar aanleiding van een door hem aangetroffen formatie blotesken, hij tracht het model te vinden dat aan de produktiviteit ten grondslag ligt, hij constateert een lexicologisch kenmerk van de grondwoorden en wekt tenslotte morfologen op tot onderzoek van de morfologische valentie van de eigennaam. Hoewel wij Geerts dankbaar kunnen zijn voor deze nuttige suggestie vraagt het suffix -esk zelf nog steeds om een meer volledige en meer adekwate beschrijving. Dat is het uitgangspunt geweest voor dit artikel, dat met name de condities voor de suffigering met -esk wil formuleren. | |
2. Overzicht van het materiaalEen morfologisch adekwate indeling van de formaties met het woordmoment -esk of -eske in de auslaut luidt als volgt:
a. morfologisch bijzonder van struktuur zijn 13 formaties: apinesk, arabesk, arabesk(e), bloteske, burlesk, burleske, grotesk, groteske, humoreske, laudesk, moresk, pittoresk en urbanesk;
b. van het type clownesk, adjectieven op basis van een substantief dat geen eigennaam is, zijn 22 formaties: balladesk, cabaretesk, carnavalesk, cartoonesk, charlatanesk, chevaleresk, clownesk, dandyesk, faunesk, gigantesk, humoresk, kardinalesk, kolonesk, miniaturesk, muzikantesk, picaresk, regentesk, romanesk 1, romanesk 2, scooteresk, soldatesk en sultanesk; | |
[pagina 442]
| |
c. van het type dantesk, adjectieven op basis van een eigennaam, zijn 29 formaties: andresk, avifaunesk, bernesk, caravaggesk, cézannesk, chaplinesk, dantesk, donjuanesk, donquichotesk, gargantuesk, giottesk, goyesk, hofmannesk, joyske, junoësk, kafkaësk, luciferesk, michelangelesk, michelesk, napoleontesk, pantagruelesk, pinteresk, pirandellesk, pléiadesk, reinardesk, rembrandtesk, rubenesk, schumannesk en ubuësk.
Van deze 64 formaties treft men er 20 aan in Van Dale8 (1961), 25 bij Van den Toorn, a.w., en 2 bij Geerts, a.w. Van de overige 17 volgen hier de vindplaatsen, citaten of informanten:
ad a) alpinesk: ‘Maar dan is de voor de hand liggende psychische reactie (...): de persoonlijke gedrevenheid toch maar op talentvolle wijze weg te moffelen achter bergen (Alpen) van waanzin. Vandaar de alpineske uitweidingen, de afleidende manoeuvres, de gekke verhalen en situaties rondom de doorleefde en meegeleefde roman van Lucie en Anna.’ Th. Govaart, Lezen en Leven. Vingerwijzingen en handreikingen, Utrecht 1957, p. 77. (Over Vestdijks Een Alpenroman.) Dit ambigu aandoende woord kan een versterking zijn van het adj. alpien ‘van, betrekking hebbend op, zoals voorkomt in de Alpen’ (Van Dale), met mogelijk als connotatie ‘reusachtig’ en/of ‘buitensporig, dwaas’ - urbanesk: mondelinge informatie mej. M. Wessels, kand., 6-7-'70, zonder bewijsplaats. Qua betekenis zou het overeenkomen met het adj. urbaan ‘betr. hebbend op of behorend tot het stadsleven, de stadscultuur’ (Van Dale).
ad b) balladesk: ‘Balladeske liederen schreven Sir Walter Scott, Uhland, Schiller, Goethe en Bürger (...)’ H.J.M.F. Lodewick, Literaire kunst29, 's-Hertogenbosch 1967, p. 160 - cartoonesk: ‘Nu zijn er 200 miljoen Amerikanen, laten we aannemen dat de helft ervan getrouwd is, dat geeft 50 miljoen echtparen (verloofde stelletjes, die zich ook wel eens cartoonesk gedragen, tellen wij er grootmoedig bij).’ De Volkskrant, 9-11-'68 (Hopper in de rubriek Zeg er eens wat van... over een cartoon in het blad Playboy) - charlatanesk: ‘(...) Sybren Polet mag dan geparafraseerd hebben ‘Harry Mulisch is een groot charlatan, daar helpt geen moedertjelief aan’ - de charlataneske contouren vervagen steeds meer, ze vormen de naar de wereld gerichte buitenkant van een ambachtelijk schrijver (...)’ Boekje open, samengesteld door Remco Campert, H.J. Oolbekkink, Wim J. Simons, Hans Verhagen en Simon Vinkenoog, Baarn 1963, p. 82 - dandyesk: mondelinge informatie van Prof. K. Meeuwesse, zonder bewijsplaats, 7-3-'69. ‘Couperus, die van zijn pen leefde, schreef ook veel voor de krant. Hij verzamelde reisverhalen, schetsen en korte verhalen in vele bundels, allemaal even briljant (zelfs overladen) van stijl, allemaal even dandyeskvernuftig en precieus.’ Prof. dr. M. Janssens, Tachtig jaar na Tachtig. De evolutie van het personage in de Nederlandse verhaalkunst van Couperus tot Michiels, Leiden 1969, p. 126 - miniaturesk: ‘De stijl is miniaturesk.’ Hans Tuijten in het radioprogramma Repertorium Nederlandse Radio Orkesten, 7-4-'69 (over 5 Impromptu's van Ton de Kruyf) - romanesk 2: Van Dale geeft voor romanesk de betekenissen die we ook vinden bij romantisch. In deze betekenissen heb ik het woord aangeduid als romanesk 1. Daarvan is te onderscheiden romanesk 2: a) ‘Wie enigszins thuis is in het oeuvre van Mauriac herkent in deze roman echo's en elementen uit andere boeken van deze auteur, | |
[pagina 443]
| |
romaneske zowel als essayistische (...)’ en ‘(...) dat François Mauriac slechts één of twee geslaagde romans op zijn naam had staan en dat hij in de rest van zijn romanesk werk hoofdzakelijk gepoogd had die successen te herhalen.’ De Volkskrant 26-2-'69 (Cor de Groot.) Hier is de betekenis: ‘tot het genre der roman behorend.’ b) ‘Ik schrijf geen experimentele “nouveaux” romans (...) Ik wilde inderdaad wel afwijken van de gangbare romaneske conventies.’ De Tijd 4-10-'69. (Interview van Herman Hofhuizen met Ivo Michiels.) Hier is de betekenis: ‘voor het genre der roman geldend’ - scooteresk: ‘Mijn voorganger heeft het aardige idee gehad met koeien van letters slagzinnen aan de muur te hangen. Je zou zeggen een overblijfsel van de spandoeken en kalkkwastleuzen van Il Duce. Als U vandaag een stap verder komt, bent U op de weg der vooruitgang! Groeien is evenwicht verbreken! Doorgaan met Uw werk en zo min mogelijk denken aan U zelf! Kan het beter! Meer scooteresk zijn bijvoorbeeld: Wie scooters bouwt, bouwt aan de individuele onafhankelijkheid in de wereld!’ G. van de Walcheren, Scherven langs de hemel (Romanfragment spelend in een Italiaanse scooterfabriek. Opgenomen in: F.P. Huygens, litt. drs. en B.W.E. Veurman, Gelood Bestek, Leesboek ter voorbereiding van het literatuuronderwijs voor de middenklassen van het VHMO6, Amsterdam 1966, p. 30).
ad c) cézannesk: ‘Dat het kunstwerk het merkteken van de geniale persoonlijkheid droeg was in 1916 voor (de cézanneske) Van Doesburg (van het schilderij “heroïsche beweging”) een beslissend criterium.’ ‘De eerste Eindhovense tentoonstellingszaal zal niemand cézanneske aanblikken bezorgen.’ De Volkskrant 18-1-'69 (Lambert Tegenbosch in een tentoonstellingsrecensie) - chaplinesk: ‘Hij blijft registreren hoe ellendig zijn situatie ook was en hij blijft zelfs ondanks alle ellende de Chaplineske momenten opmerken.’ De Volkskrant 23-5-'69 (Dr. M.C. Brands over Friedrich Weinreb) - giottesk: ‘Het is een ontroerende kerk om er lang te zijn en de simpele, Giotteske noblesse der taferelen diep op U te laten inwerken: (...)’ Mr. Henrik Scholte, Vakantiegids voor Griekenland, Amsterdam z.j., p. 365. (Over de fresco's in een kerk op Rhodos.) - goyesk: ‘De tegenstelling van de peinzende ogen van de jonge Manuel Osorio met die van de katten, die oplichten in het donker, is een zeer Goyesk element.’ Mej. Baticle in de catalogus van de Goya-expositie gehouden in het Mauritshuis te Den Haag, zomer 1970. (Geciteerd in Vrij Nederland 25-7-'70) - joyske: ‘Dit boek ziet er wel joyske uit. Helaas. Daar waar de chaos bij Joyce (of Miller of Proust) organisch tot eenheid groeit, heb ik bij de lectuur van dit boek de indruk diverse stukjes te lezen, slapjes met een driegdraad aan mekaar geregen.’ weverbergh, Bok-Boek, Amsterdam 1965, p. 28. Qua betekenis ‘joyce-achtig’, is deze formatie minder problematisch dan qua vorm. Wellicht is een fonetisch [dƷɔisk] bedoeld, maar te verwachten was *joycesk [dƷɔis′ʹεsk]. Een model met een s voor de morfeemgrens was dan niet voorhanden, maar dat geldt a fortiori voor joyske - junoësk: mondelinge informatie van Prof. E. Nuytens, zonder bewijsplaats, 3-1-'69. Qua betekenis zou het overeenkomen met het adj. junonisch ‘op de godin Juno gelijkende’ (Van Dale) - napoleontesk: ‘Schel een trompetconcert meefluitend wandelt hij naar de kast en toont een Napoleontesque maarschalkssteek.’ Vrij Nederland 29-12-'69 (M. van Amerongen in een interview met de cartoonist Opland) - reinardesk: ‘Moet men (...) de virtuositeit bewonderen, de schalkse humor en de reinardeske geest waarmee de schrijver de aloude boeken (...) bewerkt, (...)’ De bovenste plank. Een keuze toege- | |
[pagina 444]
| |
lichte boeken op de weg naar het eindexamen2, Tilburg 1964, p. 67. (Korte bespreking van Wapenbroeders van L.-P. Boon.) | |
3. Morfologische karakteristiekOm de lexicale waarde van het morfeem -esk vast te stellen en tot de hierboven gemaakte indeling te komen kan men zich baseren op de betekenisomschrijvingen van de formaties met -esk in Van Dale. De omschrijvingen voor carnavalesk, chevaleresk, clownesk, faunesk, gigantesk, romanesk (1) en soldatesk zijn te generaliseren als ‘als van/bij/in een ongeleed substantief’. (Type I.) De omschrijvingen voor dantesk, gargantuesk en pantagruelesk: ‘herinnerend aan..., als bij/van...’, stemmen hiermee overeen, waarbij de regel gespecificeerd kan worden door voor ongeleed substantief in te vullen: eigennaam. (Type II.) Op de niet in Van Dale vermelde representanten van beide typen is de omschrijving globaal evenzeer toepasbaar. Bij het type I constateren we als afwijkingen: humoresk: het suffix kan uitdrukken: ‘vol...’ (vgl. humoristisch) scooteresk: het suffix kan uitdrukken: ‘betrekking hebbend op de...’. Een zeker zo adekwate omschrijving die voor beide geldt is: ‘passend bij (de)...’. Ook voor het gebruiksgeval van charlatanesk is deze omschrijving bruikbaar, maar niet meer dan: ‘herinnerend aan de...’. Het is mogelijk dat de gevoelswaarde van het grondwoord verandert. In kardinalesk kan het pejoratief zijn gebruikt (vgl. regentesk). Dit woord kan echter ook simpelweg de vertaling zijn van het Italiaanse cardinalesco ‘kardinaals-’. (Dentici, It. Handwb. I3, Den Haag 1964.) Geerts' citaat (a.w., p. 141) geeft hieromtrent geen uitsluitsel. In muzikantesk wordt het grondwoord laudatief gebruikt, wat tegen het gevoel van De Vriendt (a.w., p. 42) blijkt in te druisen. Van Dale vermeldt echter voor muzikant ook een (als ouderwets aangemerkte) hoger-ambachtelijke betekenis: ‘kenner van muziek, musicus’. In het algemeen lijkt het suffix geen voorkeur te hebben voor bepaalde gevoelswaarden van een grondwoord en is het zelf de morfologische representatie van een neutraal ‘in de stijl van...’. Iets anders is, dat het gebruiken van het suffix wel een precieuze gevoelswaarde kan hebben. Speciale vermelding bij het type II verdient het gebruiksgeval van goyesk. Niet zozeer omdat de formatie reeds tamelijk willekeurig door De Vriendt (p. 41) hypothetisch werd geopperd, maar omdat het het enige contextueel-zuivere geval is waarbij de door Van den Toorn (a.w., pp. 327-28) als categoriaal aangenomen lexicale nuance ‘in specifieke mate, op typerende wijze’ geldt. De oorzaak daarvan is duidelijk. Dit goyesk wordt immers niet gebruikt bij wijze van vergelijking, maar heeft ‘dispositioneel’ op Goya zelf betrekking. Een dergelijke toepassing is zeldzaam.Ga naar voetnoot1 Het Franse goyesque vinden we dan ook verklaard als ‘in de trant van Goya’ (Prick van Wely, Frans Handwb. I4, Den Haag 1963). De morfologisch bijzondere groep vertoont een arabeskachtige semantische | |
[pagina 445]
| |
samenhang. We treffen er een aantal stilistisch kwalificerende adjectieven bij aan met een ermee corresponderende reeks substantieven. De volgende lexicale waarden zijn in verband met het morfeem -esk te categoriseren: ‘grillig’ in arabesk en grotesk ‘buitensporig, dwaas’ in burlesk en grotesk ‘komisch’ in burlesk en humoresk ‘attractief’ in pittoresk (niet categoriaal). Voor het morfeem -esk- de volgende betekenismomenten: ‘ornamentaal’ in arabesk(e), groteske en moreske ‘naar het kluchtige tenderend’ in bloteske, burleske, groteske en humoreske. Het suffix -e hierbij duidt ‘kunstgenre’ aan. Het ornamentale aspect vinden we ook in miniaturesk (type I) en wellicht ook in alpinesk. In alpinesk en urbanesk vinden we de waarde ‘betrekking hebbend op’ of ‘passend bij’, vlg. scooteresk (type I). In laudesk de waarde ‘... rijk’, vgl. humoresk (type I). Qua morfologische structuur is deze groep heterogeen. In een aantal gevallen is het grondwoord niet te isoleren. Bij de gevallen waarin dat wel kan vinden we ook adjectieven: alpinesk, bloteske, urbanesk, terwijl laudesk zich aan elke regel onttrekt. Ofschoon in deze groep een gedifferentieerde systematiek werkzaam blijkt, kan men op kwalitatieve en kwantitatieve gronden van onregelmatige formaties spreken. Voor verdere descriptie is deze groep voorlopig van minder belang. | |
4. Produktiviteit en frekwentieHanteren we het niet voorkomen in Van Dale8 als criterium om van nieuwvormingen of nieuwe ontleningen te spreken, dan kunnen op grond van vertoonde syntactische valentieGa naar voetnoot1 als zodanig gehonoreerd worden: van de bijzondere formaties: 4 (alpinesk, bloteske, laudesk en urbanesk), van het type I: (nl. niet: carnavalesk, chevaleresk, clownesk, faunesk, gigantesk, picaresk, romanesk 1 en soldatesk) en van het type II: 26 (nl. niet: dantesk, gargantuesk en pantagruelesk). Hieruit blijkt dat de graad van produktiviteit van het type II hoger is dan die van het type I. De representatie in Van Dale zou juist anders doen verwachten. De verklaring hiervoor kan zijn dat bij de formaties van het type I de frekwentie iets minder incidenteel schijnt te zijn dan bij die van het type II. In het materiaal van Van den Toorn komen meer dan eenmaal voor: muzikantesk (3 ×), cabaretesk en soldatesk (elk 2 ×) van het type I; donjuanesk en kafkaësk (elk 2 ×) van het type II. In mijn eigen materiaal is deze tendens nog duidelijker. Meer dan eenmaal trof ik tussen september 1968 en oktober 1970 slechts formaties van het type I aan: carnavalesk (7 ×), clownesk (6 ×), cabaretesk (5 ×), regentesk (4 ×), dandyesk, romanesk en soldatesk (elk 2 ×). Vindplaatsen: carnavalesk: Vrij Nederland 21-12-'68 (cit. Twentsche Courant); De Volkskrant 10-1-'69, 9-2-'70, 18-2-'70; Studio 8-2-'70; Veldeke feb. '70; mondeling 8-2-'70. - clownesk: Vrij Nederland 19-10-'68, 21-6-'69; De Tijd 11-10-'69, | |
[pagina 446]
| |
14-5-'70; De Volkskrant 1-2-'69; Studio 26-4-'70; Podium, 23ste jrg. (1969), p. 574. - cabaretesk: radio (VPRO) 24-1-'69; Studeren in Amsterdam (brochure '69); Het Parool 8-8-'69; Studio 7-12-'69; mondeling 18-5-'70. - regentesk: De Volkskrant 28-1-'69, 24-5-'69, 16-5-'70; Vrij Nederland 14-6-'69. - dandyesk, romanesk: zie boven. - soldatesk: De Volkskrant 22-12-'69, 6-6-'70. Van type II trof ik in deze periode slechts van vijf reeds bekende representanten elk maar eenmaal een gebruiksgeval aan: donjuanesk: Janssens, a.w., p. 45 - donquichotesk, gargantuesk: Vrij Nederland 25-7-'70 - kafkaësk: Studio 22-3-'70 - rembrandtesk: Janssens, a.w., p. 59. Het zal opvallen dat dit materiaal hoofdzakelijk uit journalistieke bron stamt, maar dat lijkt de kans op een wat meer algemene gangbaarheid groter te maken dan wanneer het vooral literair-specialistisch materiaal betrof. Opmerkelijk is dat van de nieuwe formaties van het type I alleen balladesk, charlatanesk en romanesk 2 (3/14) een formeel-semantisch equivalent schijnen te hebben in het Frans, Engels of Duits, terwijl dit bij het type II voor tenminste 9/26 formaties geldtGa naar voetnoot1. Ook om deze reden is het type I voor de lexicologie van het Nederlands interessanter, zij het niet zoals Geerts (p. 141) meent, in verband met het verschijnsel der produktiviteit. Dat de lexicologische subcategorisatie bij het type I gevarieerder is dan bij II geldt ook voor het Frans en Engels en vloeit voort uit het referentieverschil tussen substantief en eigennaam. Is de niet-telbaarheid die SchultinkGa naar voetnoot2 als voorwaarde aan morfologische produktiviteit verbindt, al niet operationeel, de onopzettelijkheid is dat ook niet. Zo acht Geerts (p. 141) laudesk een spontane formatie, terwijl De Vriendt (p. 42) dit woord in verband brengt met de door Van den Toorn gereleveerde modezucht. Schultink zou bij deze formatie vermoedelijk verzakelijking van de klankvorm geconstateerd hebbenGa naar voetnoot3. Ook enkele andere formaties zijn morfologisch en lexicologisch zo deviant dat onopzettelijkheid bij de vorming ervan twijfelachtig wordt. Deze twijfel mag terecht heten, wanneer ook het enquêteren van andere taalgebruikers geen uitsluitsel biedt.Ga naar voetnoot4 | |
5. Fonologische bijzonderhedenOok uit fonologisch oogpunt zijn voor het Nederlands vooral van belang de formaties met -esk die niet ontleend zijn. | |
[pagina 447]
| |
Van de 28 formaties met de auslaut -sk die Van Dale8 vermeldtGa naar voetnoot1 zijn melkkiosk en krantenkiosk de enige die niet rechtstreeks ontleend zijn. Hieraan kunnen waarschijnlijk worden toegevoegd van de afleidingen met -esk van het type I cabaretesk, dandyesk, muzikantesk en regentesk, naast 6 andere, die tot nu toe minder succesvol schijnen. Van het type II kafkaësk naast 14 andere, die nog te weinig frekwent zijn. Dat het type I zich een vastere plaats in de Nederlandse woordvoorraad heeft veroverd blijkt ook uit de volgende zeer opmerkelijke vindplaatsen waarin de fonologisch ‘onmogelijke’ auslautcombinatie -sks optreedt: ‘Zodra hij verschijnt, speels, bizar, met iets bezeten clownesks, (...)’ Vrij Nederland 19-10-'68 (A.K. over de cabaretier Herman van Veen.) - ‘'t Heeft nu iets clownesks... jij gaat dat gebouw bezetten. Toen was ik 33 jaar, toen begon het allemaal.’ Vrij Nederland 21-6-'69 (Bert Bakker geïnterviewd door Bibeb.) - ‘Maar de pot op! heeft iets onbeschaamds, iets soldatesks, dat goed bij de situatie paste.’ De Volkskrant 22-12-'69 (Hopper in de rubriek Zeg er eens wat van... over een ondertitelvertaling.) Overigens vermeldt Van Dale bij pittoresk zelfs een morfologische valentie -st.
De fonische structuur van het materiaal van Van den Toorn is door De Vriendt beschreven. Mijn eigen materiaal bevestigt zijn conclusies en vult zijn schema op twee plaatsen aan. Balladesk en reinardesk versterken de zwak vertegenwoordigde gevallen met een morfeemnaad -d-. Dandyesk en junoësk doen dat voor die met de morfeemnaad -vokaal- en bevestigen daarmee De Vriendts hypothese omtrent het handhaven van de slotvokaal. Met De Vriendts schema is de fonische konditionering voor de suffigering met -esk vastgelegd. Het morfonologisch aspect is door Van den Toorn en De Vriendt wat overbelicht, waardoor hypothetische formaties worden geopperd als *wageningesk < Van Wageningen (Van den Toorn, p. 327), *cuypesk, *moenesk < Moens (e.v.a., De Vriendt, pp. 39, 41). Wanneer we aandacht besteden aan de morfologisch-lexicologische aspecten zullen dergelijke adstructies ondeugdelijk blijken. Ter vervollediging van de morfonologische karakteristiek zou ik anders dan Van den Toorn, kolonesk willen verklaren naar analogie van arabesk (in beide treffen we vokaalharmonie en reduktie van het grondwoord aan). In reinardesk (zonder Frans equivalent) lijkt prominentieverlies en kwaliteitswijziging van de aa op te treden.Ga naar voetnoot2 Napoleontesk, equivalent van het Fr. Napoléonien en het Ned. napoleontisch, zou naar analogie van de laatste formatie gevormd kunnen zijn.Ga naar voetnoot3 | |
6. Morfologische valentieBij enkele adjectieven op -esk vermeldt Van Dale meer-gelede verschijningsvormen: romanesk (-e, -er) en pittoresk (-er, -st). Bij de nieuwe formaties treffen we uitsluitend | |
[pagina 448]
| |
het syntagmeem -eGa naar voetnoot1, behalve bij clownesk en soldatesk, die ook het syntagmeem -s vertonen. De morfologische valentie van deze formaties in het algemeen is defectief en levert nauwelijks voldoende materiaal op om te kunnen spreken van een morfologische valentie op klasseniveau.Ga naar voetnoot2 Wel kan het morfeem -esk op deze grond een suffix genoemd worden.Ga naar voetnoot3 Opvallend zijn de door Van den Toorn vermelde Duitse samenstellingen nachmichelangelesk en präcaravaggesk, die een ‘regressieve’ valentie vertonen. De morfologische structuur van deze beide formaties is te beschrijven als: een eigennaam (E), gevolgd door een adjectiefvormend suffix (A) en voorafgegaan door een samenstellingsmorfeem (Sm). We zouden deze structuur kunnen aanduiden als {3Sm} {1E} {2A}, of, indien de tweede formatie een samenstellende afleiding zou zijn, als {2Sm} {1E} {2A}Ga naar voetnoot4. In het Nederlands heb ik deze regressieve valentie juist bij enkele formaties van het type I aan getroffen: a-carnavalesk, oncarnavalesk, onsoldatesk. Materiaal: ‘De meest a-carnavaleske figuur van Nederland is Kees Schilperoort’, mondeling 8-2-'70 - ‘En die nu, in bij wijlen zeer krasse carnavalsgrollen, tot uitdrukking brengt wat in on-carnavaleske taal zou luiden: ‘Wij némen het niet!’ (...)’, ingez. stuk De Volkskrant 18-2-'70 - ‘(...) de Tangojugend, die uit protest het haar langer liet groeien en daarom ook week, vrouwelijk en onsoldatesk werd genoemd.’ De Volkskrant 6-6-'70. In afwijking van het door Schultink gekozen uitgangspunt zouden we het begrip morfologische valentieGa naar voetnoot5 niet alleen kunnen toepassen op woorden en woordklassen, maar ook op morfemen. We kunnen dan de morfologische valentie van het suffix -esk karakteriseren als {2A} met als normale ‘regressieve’ valentie een substantief {1S}, dat een eigennaam kan zijn. Hiermee hoort het suffix tot hetzelfde adjectiefvormend type als -loos etc.Ga naar voetnoot6 Voor alle andere representanten van dit type dan -loos zelf geldt voor de produktiviteit de beperking, dat het morfeem {1S} ervoor aan een duidelijke lexicologische categorie moet beantwoorden. Dit type {1S} {2A} moet worden onderscheiden van het type {1S/A} {2A} waartoe onder andere het met -esk concurrerende suffix -achtig behoort. Naast de structuur aapachtig {1S} {2A} bestaat immers ook die van geelachtig {1A} {2A} (en zelfs van weigerachtig {1V} {2A}). Het is nu zaak vast te stellen of ook de produktiviteit van -esk in het Nederlands lexicologisch beperkt is. Daarnaast dient onderzocht te worden of het suffix zich nog | |
[pagina 449]
| |
anderszins onderscheidt van -achtig, waaraan Van den Toorn een iets andere lexicale waarde wil toeschrijven. | |
7. Lexicologische conditiesZoals Van den Toorn (p. 322) reeds vermeldde, worden de formaties met -esk allerminst in de volkstaal aangetroffen. Men mag wel stellen: ook nauwelijks in de gesproken taal. Een nauwgezette klassificatie van de vindplaatsen leert, dat de gebruikssfeer der formaties omschreven kan worden als een taalgebruik van literatoren, journalisten, kunstcritici en beoefenaars van taal- en letterkunde. Stilistische preoccupatie lijkt ‘extern’ de belangrijkste conditie voor de woordvorming met -esk. ‘Intern’, semantisch, blijkt verband met ‘kunst’ dominant. Het merendeel der grondwoorden kan tot dit betekenisveld herleid worden, waarbij dan meestal ook contextueel een dergelijke referentie aanwezig is. Dit verschijnsel behoeft ons niet te verwonderen. De gebruikssfeer van het suffix is immers historisch zo bepaald.Ga naar voetnoot1 Zoals Geerts (p. 141) heeft aangetoond bestaat er zowel bij het type I als bij het type II een voorkeur voor mannelijke namen, die bij I soortnaam zijn en bij II familienaam. Gevallen van subklasseverhuizing doen zich voor bij de namen faun, gigant, Don Juan (van eigennaam naar soortnaam) en bij Dante, Michelangelo, Rembrandt (van voornaam naar familienaam). MarouzeauGa naar voetnoot2 typeert het suffix voor het Frans als volgt: ‘Son rôle est essentiellement de désigner une anormalité ou du moins une originalité, dans le bon comme dans le mauvais sens’. Typerend acht hij de ‘notion de démesure, de caprice ou de fantaisie’. Zonder de lexicale waarde van het suffix aan te duiden karakteriseert hij hiermee het lexicale veld van het suffix. In zijn voetspoor omschrijft MarchandGa naar voetnoot3 de functie van het suffix voor het Engels als ‘forms adjs. with the meaning ‘having the (artistic, bizarre, picturesque) style of...’’ waarmee zowel de lexicale waarde van het suffix wordt aangegeven als de semantische valentie. Deze laatste vat hij samen als: ‘The word picturesque (...) characterizes the whole semantic field of the sf.’ Maar daarmee geeft hij niet meer te kennen dan dat deze adjectieven een zekere expressieve kleur bezitten. Voor lang niet alle formaties geldt een semantische kwalificatie ‘pittoresk’. Humoresk, scooteresk en romanesk 2 zijn daarvan in het Nederlands duidelijke voorbeelden. Voor vele andere lijken inderdaad connotaties als ‘markant’, ‘tot de verbeelding sprekend’ of ‘buitenissig’ aanwezig. In elk geval geeft de neutrale omschrijving ‘in de stijl van...’ ons meer steun dan de connotatie die De Vriendt in enkele nieuwvormingen proeft en die overeenkomt met het door SchultinkGa naar voetnoot4 in verband met produktiviteit als kenmerk van opzettelijkheid genoemde ‘humoristisch, | |
[pagina 450]
| |
ironisch, smalend’. Er is immers geen reden om deze connotatie categoriaal te achten. Ook uit de omschrijvingen in Van Dale blijken geen bijzondere connotaties. Van den Toorn schrijft aan -esk de functie toe: het voorzien in de behoefte ‘aan een subtielere betekenisnuance dan het Nederlands suffix -achtig zou hebben verschaft’ (p. 327). Zoals hierboven in 3 reeds werd betoogd is hij er echter niet in geslaagd dat subtielere bij de betekenisomschrijving bevredigend uit te drukken. Ook De Vriendt (p. 41) heeft Van den Toorns omschrijvingen: ‘in specifieke mate’, ‘op typerende wijze’, bestreden, zonder een duidelijk alternatief te bieden. Het WNT Suppl. dl. I, 372 beschrijft de uitgangsbetekenissen van -achtig als ‘iets hebbende, bevattende, bezittende’ en vandaar ‘gelijkende op’. Het is duidelijk dat -esk dicht in de buurt hiervan ligt. Clownesk verklaart Van Dale expliciet als ‘clownachtig’, gigantesk als ‘gigantisch, reusachtig’. De produktieve categoriale waarden van -esk kunnen echter scherp worden aangegeven met ‘in de stijl van’, ‘passend bij’ en ‘herinnerend aan’. Voor de lexicografische praktijk zijn lichte aanpassingen onvermijdelijk. Door het anumeriekGa naar voetnoot1 gebruik van het substantief in de afleiding moet de omschrijving vaak aangevuld worden met een generaliserend lidwoordGa naar voetnoot2 of met de meervoudsvorm van het grondwoord:
balladeske liederen: ‘in de stijl van ballades/de, een ballade’
meer scooteresk waren: ‘passend bij scooters/de, een scooter.’
Ook omwille van het door het adjectief bepaalde substantief moet de omschrijving soms wat aangevuld worden: de cézanneske Van Doesburg: ‘werkend in de stijl van Cézanne’
de reinardeske geest: ‘aan die van Reinaert herinnerend.’
De nauwe verwantschap met -achtig blijkt ook uit betekenisomschrijvingen in Van Dale als:
aapachtig ‘als van, op de wijze van een aap’
herfstachtig ‘herinnerend aan de herfst’
paljasachtig ‘als (van) een paljas’
studentachtig ‘van, als een student of de studenten.’
Voor -achtig achter een eigennaam geeft het WNT Suppl. I, 373 de omschrijving ‘waardering hebben voor, gesteld zijn op’: Janachtig, Jansenachtig, Hatelingachtig (Beets C.O. 236). Van Wijk - Van SchothorstGa naar voetnoot3 geven als nieuwvormingen met deze betekenis Multatuli-achtig en Strauss-achtig. Toch kan ook een eigennaam gevolgd door -achtig ‘als van...’ betekenen, bijv. in: een Kafka-achtige verwikkeling (Studio 19-7-'70).
Dezelfde nieuwvorming ook in Elseviers Weekblad 5-9-'70 en De Volkskrant 16-9-'70. Aan concurrentie met -esk moeten we ook denken bij dandyachtig, miniatuurachtig en romanachtig (alle in Van Dale), voorts bij ballade-achtig (Dr. Gerard Knuvelder, Nederlandse Letterkunde Bloemlezing I24, 's-Hertogenbosch 1966, p. 12), | |
[pagina 451]
| |
cabaretachtig (Studio 23-7-'70), faun-achtig (Elseviers Weekblad 20-6-'70) en Luciferachtig (De Volkskrant 7-8-'70). Geconstateerd kan worden dat de gedenoteerde waarde van -esk niet specifiek is (we vinden deze waarde ook in een der betekeniscategorieën van -achtig). Connotaties via het woordgeheel lijken, indien ze al aanwezig zijn, niet systematisch en niet specifiek. Het verschil met -achtig zal dus niet van semantische aard zijn, maar slechts van stilistische. Het is immers exclusiever om -esk te gebruiken. Dit is het enerzijds om kwantitatieve redenen: -esk is uitheems, dus erudiet, zodat de lexiale distributie en de frekwentie ervan zeer beperkt zijn. Anderzijds is het ook functioneel exclusiever: de waarde van -esk is veel meer gespecialiseerd dan die van het homomorf gevarieerde -achtig, terwijl het lexiale veld van -esk vrij duidelijk begrensd is (veelal mannelijke namen, veelal uit de wereld der kunst). Er is nog een andere begrenzing die het ontstaan dezer formaties tevens kan bevorderen. Deze is van zuiver formele aard. | |
8. Formele eigenschappen van het grondwoordEtymologisch blijken de niet-eigennamen die als grondwoord voor een formatie met -esk dienen zonder uitzondering ontleend aan andere talen. Maar ook synchronisch bestaan er formele indicaties die het woord als leenwoord herkenbaar maken. In de eerste plaats blijken al deze grondwoorden interlinguaal te zijn. Hierbij is het vooral van belang dat er vaak ook een formeel-semantisch equivalent bestaat in een niet-Germaanse taal. In veel gevallen is de finale accentuatie van het grondwoord kenmerkend voor de Romaanse herkomst. Naast de fonologische kenmerken (bijv. bij carnaval, cartoon, clown) zijn er morfologische. Zo is scooter in het Engels een geleed woord (to scoote ‘rennen’). Hetzelfde geldt voor het Franse chevaler- (alternant van chevalier) in chevaleresk. Ook de morfologische structuur van de nomina agentis muzikant en regent wijst, zij het zwakker, in de richting van ontlening. Tenslotte kan de morfologische valentie nog wijzen op uitheemse herkomst, vgl. cabaretière en cartoonist. Het pessimisme van Fries, Pike en Haugen ten aanzien van de synchronische herkenbaarheid van leenwoordenGa naar voetnoot1 zou zo bezien voor het Nederlands althans niet gedeeld hoeven te worden. Wel is het vaak nodig comparatief te werk te gaan, maar dat kan op synchronische basis gebeuren. Is eenmaal het substantivisch grondwoord als leenwoord geïdentificeerd, dan blijkt de ‘progressieve’ morfologische valentie -esk op zijn beurt een indicatie voor het uitheemse karakter van een grondwoord. Hiermee onderscheidt de situatie in het Nederlands zich van die in het Engels, waar reeds formaties op basis van een substantief (niet-eigennaam) dat geen leenwoord is, zijn ontstaan: blottesque, lawyeresque, statuesque, teacheresque.Ga naar voetnoot2
Onder de eigennamen als grondwoord treffen we bij een kwart der gevallen | |
[pagina 452]
| |
Nederlandse referenties aan: andresk, avifaunesk, michelesk, reinardesk, rembrandtesk en rubenesk. Maar Reinaert, Rembrandt, Rubens refereren aan internationaal bekende begrippen.Ga naar voetnoot1 André en Avifauna zijn fonologisch marginaal, d.w.z. uitheems. Michels, grondwoord voor michelesk, is als enige uitzondering des te opmerkelijker. Hoewel minder absoluut dan bij type I kan dus ook voor type II gezegd worden dat het grondwoord in de regel een leenwoord is. Ook hier schijnt het (Amerikaans-) Engels verder te zijn, getuige formaties als Friedmanesque (Time 14-11-'69) en Mittyesque (Time 28-11-'69). Voor het Nederlands geldt derhalve als grammaticale regel dat de regressieve morfologische valentie van -esk uit interlinguale substantieven of eigennamen bestaat. De produktiviteit van het suffix is aan deze conditie gebonden. Ook fonologisch zijn er beperkingen. Semantisch kan althans van de specialisatie van -esk een produktieve werking uitgaan. Intern-lexicologisch bestaat er een voorkeur voor bepaalde referenties. Externe lexicologische condities liggen op het terrein van de taalpsychologie en taalsociologie.
9. Het voorgaande overziend kunnen we constateren dat we met dit type van suffigering in het moderne Nederlands een produktief procédé aantreffen waardoor voorshands op basis van niet-specifiek-Nederlandse grondwoorden met behulp van een niet-specifiek-Nederlands suffix adjectieven gevormd worden die oorspronkelijk Nederlands zijn. Naast semantische verschillen is het deze morfologische valentie die -esk onderscheidt van de door Geerts (p. 142) gereleveerde suffixen. Wat de verhouding van -esk tot vergelijkbare suffixen betreft moeten we het binnen dit bestek bij deze algemene constatering laten.
Venlo a.j. welschen |
|