De Nieuwe Taalgids. Jaargang 63
(1970)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 433]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een liefdeslied van Constantijn HuygensBij de manuscripten van de Nederlandse gedichten van Constantijn Huygens komt onderstaand liefdeslied op een enkelbladGa naar voetnoot1 voor, dat als bron informaties biedt, die de nieuwsgierige lezer in staat stellen na te gaan met welk doel dit lied geschreven is en waarom het zo werd gemaakt. Thans volgt de transcriptie van het handschrift:Ga naar voetnoot2 Lied.
Wijze: Luz de mi alma: Hoe is 'tbeloven
Van ons vergaren
Soo haest verstoven
Met wind en baren?
5[regelnummer]
Aij eighen Sterre
Die mij van soo verre
Ziedt en niet en siet,
Aij Sterre waerom en verschijnt ghij niet?
Het soet verbeiden
10[regelnummer]
Van uw genaken
Kost mij het scheiden
Min bitter maken:
Maer stoute Sterre
Die u doe soo verre
15[regelnummer]
Van ontrouw geliet,
Ontrouwe Sterre, ghij en meenden 't niet.
Soeck ick in 'thooghe
Van 's hemels ronden,
Strax seght mijn ooghe
20[regelnummer]
Ghij zijt gevonden:
Maer schoonste Sterre
Die ick van soo verre
Sonn en Maen benij,
Maer, Sterre, daer en isser gheen als ghij.
25[regelnummer]
Gaen ick beneden
Langs 'taerdrijck werren,
Strax seght de Reden
Daer staen geen' Sterren:
Ey aerdsche Sterre,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 434]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
30[regelnummer]
Die ick eens soo verre
Van den Hemel koos,
Komt, Sterr' en maeckt de reden redenloos.
Constanter
Nimmeghen multo negotio.
13. Aug. 1634.
Het was indertijd prof. T.T.H. Jorissen, voormalig hoogleraar in de algemene geschiedenis en Nederlandse letterkunde aan de universiteit van Amsterdam, niet mogelijk van dit handschrift uit te gaan, toen hij in 1871 zijn boeiend geschreven biografie van Constantijn Huygens deed verschijnen.Ga naar voetnoot1 Eerst na en door de publikatie van dit boek werd hij met bovengenoemd handschrift en andere manuscripten van Huygens geconfronteerd.Ga naar voetnoot2 De bron waaruit Jorissen het liefdeslied voor zijn biografie las, is de eerste uitgave van de Korenbloemen van 1658, waarin het lied in het achtste boek ‘Mengelingh’ ongedateerd tussen de minnedichten voor Susanna van Baerle is geplaatst. Dit heeft ingrijpende gevolgen gehad t.a.v. de interpretatie van het gedicht. Jorissen heeft namelijk bij gebrek aan verdere informatie, het lied dan ook ingedeeld bij de minnedichten, die Constantijn vóór zijn huwelijk had geschreven. De gedachtengang van Jorissen was nu als volgt: blijkens Huygens' ‘Dagboek’Ga naar voetnoot3 zou hij in november en december 1626 enige malen naar Amsterdam zijn gereisd, waarschijnlijk om daar Susanna van Baerle te ontmoeten. In januari 1627 moest hij naar Den Haag terug. En dat afscheid zou Constantijn, volgens JorissenGa naar voetnoot4, zwaar gevallen zijn en dit lied hebben doen ontstaan. In feite is het echter, blijkens de expliciete datering van het handschrift, eerst op 13 augustus 1634 te Nijmegen en niet in Den Haag geschreven, toen Huygens bovendien al zeven jaar getrouwd was. Hoe zou het gedicht dan op grond van de handschriftelijke bron moeten worden geïnterpreteerd? Om deze vraag te beantwoorden, zal het eerst nodig zijn de situatie te schetsen, waarin Constantijn en Susanna op 13 augustus 1634 verkeerden. Blijkens het onderschrift is het lied in ‘multo negotio’, tijdens drukke werkzaamheden in Nijmegen geschreven. Vanaf juli 1634 was Constantijn namelijk met Frederik Hendrik in de garnizoensplaats Nijmegen, waar het leger van de Prins paraat moest zijn, omdat de Spaanse markies Aytona in juni reeds het beleg voor Maastricht had geslagen, dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 435]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
echter hoofdzakelijk bleef bij een blokkade.Ga naar voetnoot1 Omstreeks 25 juli is Huygens enkele dagen thuis geweest.Ga naar voetnoot2 Susanna zou nu, blijkens het lied, Constantijn beloofd hebben, hem in Nijmegen te komen bezoeken: ‘Hoe is 'tbeloven/Van ons vergaren/Soo haest verstoven/Met wind en baren?’ Deze verzen kunnen gezien worden als een beeld: haar belofte is verstoven met wind en golven. Het is echter ook mogelijk, dat de auteur een evocatie geeft van het moment van afscheid. Mogelijk is Huygens vanuit Den Haag per schip over de Vliet, de Schie en de Waal naar Nijmegen terug gegaan. Bij het afscheid roept Susanna, dat ze zal komen en Huygens op het dek in de wind staande, vaart weg en hoort haar woorden wegwaaien. In ieder geval maakte de verwachting van haar komst dat afscheid voor Huygens minder zwaar (vs. 9-12) en het liet zich toen niet aanzien, dat Susanna zich niet aan haar belofte zou houden (vs. 13-16).Ga naar voetnoot3 Er waren in de zeven huwelijksjaren van Constantijn meer langdurige perioden van gescheiden zijn, vanwege het feit, dat hij bijna ieder jaar met het leger meeging. Dan was het niet ongewoon, dat Susanna hem kwam opzoeken. Toen bijvoorbeeld de onderhandelingen met Den Bosch in september 1629 waren begonnen en de reis zonder gevaar gemaakt kon worden, vertrok Susanna met haar zuster en schoonzuster Sara en Geertruida naar het kamp. Zes dagen brachten de drie dames bij Huygens door.Ga naar voetnoot4 Sinds haar belofte bij het afscheid na zijn korte verblijf in Den Haag, waren ongeveer negentien dagen voorbij gegaan. Waarschijnlijk zal Huygens, het wachten moe, dit lied hebben geschreven, waarin verlangen en teleurgestelde verwachting tot uitdrukking komen en waarin hij Susanna trachtte te overreden over te komen. Daarbij beriep hij zich op hun afspraak en op haar belofte. Wellicht zal Constantijn toen dit lied Susanna hebben doen toekomen door middel van de koerier die ook de brieven bezorgde van hem bestemd voor Amalia van Solms. Hij lichtte namelijk regelmatig de gemalin van Frederik Hendrik in over de toestand van haar man en die van het leger. Huygens zal waarschijnlijk Susanna zijn dringend verzoek, zijn verlangen als lied hebben kenbaar gemaakt, omdat hij wist, dat zij deze uitingsvorm in hoge mate waardeerde. Trouwens een lied is uitermate geschikt om gevoelens van verlangen over te brengen en te wekken, vooral wanneer de ontvangster muzikaal is, zoals Susanna, die gaarne zong en stellig de luit heeft kunnen bespelen. Hij heeft namelijk op het handschrift in de linker bovenhoek de melodie in de oude c-sleutel voor een sopraanstem genoteerd en boven het lied de wijsaanduiding aangegeven: ‘Luz de mi alma’, d.i. licht van mijn ziel. Omdat de notatie in de oude c-sleutel slechts begrijpelijk is voor speciaal onderlegde lezers, is de zetting hierna in de g-sleutel getransponeerd: De melodie, die naar het Spaanse lied ‘Luz de mi alma’ verwijst, was in Nederland | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 436]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Was het, zoals we gezien hebben, in het handschrift duidelijk Huygens' bedoeling ‘Hoe is 'tbeloven’ voor zang te bestemmen, in 1658, vier en twintig jaar na het ontstaan, toen het voor het eerst in ‘Korenbloemen’ is uitgegeven, was wel de wijsaanduiding vermeld, maar werd het te midden van de kortere en langere gedichten allereerst als lees-tekst gepresenteerd. Bij de volgende uitgave van de verzamelde gedichten in 1672 is ook de wijs niet meer opgegeven en hiermee is van ‘Hoe is 't beloven’ de muzikale presentatie, die aanvankelijk zo'n belangrijke functie had, op de titel ‘Lied’ na, verloren gegaan. Evenwel blijft de tekst verschillende kenmerken vertonen, waardoor het als lied, in eigenlijke zin, namelijk als datgene wat gezongen moet worden, herkenbaar is, zoals de voor het lied typerende strofe-indeling, de lichtheid van beweging, de weinig gecompliceerde volzinnen. Daarnaast heeft dit lied echter ook de eigen- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 437]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schappen van een 17e-eeuws gedicht, dat door zijn kunstige opbouw, fijne woordspelingen en door de verbeeldingsrijkdom van de laatste twee strofen, eerst na aandachtig lezen ten volle genoten kan worden. Men behoeft het gedicht niet zo lang te bestuderen, om het getal twee als structuurbeginsel erin te ontdekken. Er zijn 2 × 2 strofen. Iedere strofe bevat 2 volzinnen en 2 rijmeenheden. Er tekent zich een vormprincipe af, waarin zowel uiterlijke als innerlijke aspecten aan deelnemen. Nu kan zich de tweeheid op verschillende wijze realiseren. Zij kan een verdubbeling zijn van twee gelijke delen, of bijvoorbeeld, zoals in het onderhavige gedicht, een tegenstelling uitdrukken. Zo deelt de wending, die na de tweede strofe optreedt, het gedicht in twee min of meer kontrasterende delen in, die tevens een climax vormen: een negatief verleden tegenover positieve toekomstmogelijkheden. Geven de eerste twee strofen immers een terugblik, een herinnering aan de eens gedane, maar niet vervulde belofte, waarin een smartelijke toon om gewaande ontrouw en onvervuld verlangen merkbaar is, in de twee laatste strofen wordt het heden van de ‘ik’ herkenbaar, die wel blijk geeft van spijt over de afwezigheid der geliefde, maar eveneens vervuld is van hoop en verwachting over haar komst. In strofe 1 en 2 werd derhalve de verleden tijd en in de volgende strofen de onvoltooid tegenwoordige tijd gebruikt, hier en daar met een futurale inslag. Vóór de wending, een herinnering die een reële indruk maakt, na de keer, de verwachtingsvolle toekomst, die een imaginatief karakter draagt. Iedere strofe bestaat uit twee tegengestelde rijmeenheden: afwisselend (abab) en gepaard (ccdd) en uit twee gestemdheden, die uiterlijk begrensd worden door de rijmeenheden en de volzin. Deze gestemdheden zijn onderscheiden in geaardheid en in gradatie van hevigheid. Zo wordt in strofe 1 de vraag (waarom is uw belofte niet in vervulling gegaan), gevolgd door een smekende vraag en een bitter verwijt. Strofe 2 is een herinnering aan het laatste afscheid in Den Haag. In de eerste volzin geeft spreker-auteur te kennen: het afscheid werd verlicht door de gedachte aan uw komst; in de tweede volzin roept de auteur verwonderd uit: het afscheid deed zo weinig vermoeden, dat gij uw belofte ontrouw zoudt zijn. Een verschil in geaardheid en in hevigheid is er ook in de twee volgende strofen. Hierop zal ik straks nader ingaan. Nu is het merkwaardig, dat deze twee gestemdheden begeleid worden door een verschillend ritme: een rustig, met weinig onregelmatigheden verlopend ritme bij de eerste volzinnen, tegenover verschillende zware accenten en pauzen, welke aan de tweede volzin een minder rustig karakter geven. Zo veroorzaakt in de eerste strofe de vooropgeplaatste interjectie ‘Aij’ een zwaar accent, dat ook vanwege de hoge a in de muziek tot uiting komt. Die uitdrukkingskracht van de interjectie is in de edities nog versterkt door een met een komma aangegeven pauze vóór de vocatief ‘eighen Sterre’. Ook na die vooropgeplaatste vocatief treft men een leesteken in de edities aan, waardoor er een bijzondere nadruk aan wordt verleend. Ditzelfde herhaalt zich in vs. 8 met de interjectie ‘Aij’ en de vocatief ‘Sterre’, die in editie 1672 eveneens tussen komma's is geplaatst. Soortgelijke verschijnselen doen zich in de andere strofen voor. Wat de verschillen tussen handschrift en edities betreft, verwijs ik naar de bijlage: ‘Varianten’. Voordat het spel met de betekenissen van het woord ster, ster als hemellichaam en ster als vrouw, werkelijk begrepen kan worden, dient de achtergrond ervan uiteen- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 438]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gezet. Volgens de Neoplatonische opvatting, die tijdens de renaissance, vooral ook bij de Petrarkisten veel opgang maakte, moet liefde allereerst gezien worden als een hemelse idee, en schoonheid is eerder een spritueel beeld van een ding dan zijn lichamelijke vorm. Maar deze liefde dient verbonden te zijn met de aardse liefde. Liefde kent namelijk twee krachten, de contemplatieve en de begerende, die overeenkomen met Hoofts Liefde en Min: Liefde en Min aen een vertuyt,
Beyde siel en lichaem-mengers.Ga naar voetnoot1
Nu kunnen naar mijn mening de derde en vierde strofe met deze achtergrond eerst recht worden verstaan. Zo is in de verzen 17-20 ‘Sterre’ als hemellichaam gezien; ‘Sterre’ in de betekenis van ‘vrouw’, is op de achtergrond aanwezig: zoek in 't hoge van 's hemels ‘ronden’Ga naar voetnoot2, dan zegt het oog (der ziel) gij zijt daar, want ‘Sterre’ is van hemelse oorsprong. In de verzen 21-24 geeft de ‘ik’ te kennen, dat ‘Sterre’ zijn vrouw daar niet is: maar schoonste ‘Sterre’Ga naar voetnoot3, die daar door mij benijd, zo hoog bij zon en maan verkeertGa naar voetnoot4, daar is geen ster zoals gij, want gij zijt een aardse ster. De twee helften van de derde strofe vormen dus een antithese. Tenslotte zal blijken, dat de laatste strofe eveneens op een dergelijke wijze is gevormd. In de eerste vier verzen wordt te kennen gegeven, dat op aarde geen sterren, hemellichamen zijn: maar ga ik beneden over de aarde dwalen, dan zegt de rede dat er geen sterren op aarde zijn. Sterren zijn hemels. En in de laatste vier verzen wordt gezegd: mijn ‘Sterre’ is evenwel een aardse ster, is aards en hemels tegelijk, want ik nam haar van de hemel. Verschijn nu ‘Sterre’, en maak dat het oordeel van de rede dwaas blijkt te zijn geweest. Hier is inderdaad: ‘Liefde en Min aen een vertuyt’. Zoals duidelijk geworden is, vormen de derde en vierde strofe als geheel eveneens een tegenstelling, ze staan tegenover elkaar als hoog tegenover laag, hemels tegenover aards, terwijl in de laatste regels die antithese wordt opgeheven in een synthese. Er zijn tussen handschrift en drukken enige merkwaardige varianten, waarvan ik slechts die zal behandelen, welke voor dit onderzoek relevant zijn. In de bijlage treft men al de varianten aan. Allereerst zou ik willen attenderen op de volgende wijziging: de vorm ‘Ziedt’ (vs. 7) uit het handschriftGa naar voetnoot5, werd in de edities 1658 en '72 gewijzigd in ‘Siet’. Men zou deze verandering als een verarming kunnen beschouwen, omdat de betekenis van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 439]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘zieden’ binnen de context bijzonder functioneel is: ‘Sterre’ doet haar geliefde koken, branden van liefde, terwijl zij hem niet ziet. Het kan als een typisch Petrarkistisch motief worden beschouwd: de stralen van de ster, die de liefde doen ontvonken, ontvlammen en koken. Waarschijnlijk functioneert ‘oog’ van de geliefde vrouw hier op de achtergrond mee als betekenisonderscheiding van ‘ster’. Huygens past deze metafoor ook toe in een ander liefdeslied: ‘'T Kan mijn Schip niet qualick gaen’. In strofe 8 lezen wij: Sterre brengt uw vier bij 'tmijn
Het sal te heeter branden.Ga naar voetnoot1
Als verondersteld wordt dat Huygens dit gedicht voor ed. 1658 niet zelf heeft geredigeerd, dan kan de bezorger van deze uitgave (drukker-uitgever) of de zetter de betekenis niet begrepen hebben, en/of hij heeft ‘Ziet’ gelezen en het woord in de gebruikelijke spelling ‘Siet’ overgebracht. Als Huygens wel het gedicht voor deze editie geredigeerd heeft, dan lijkt het mij waarschijnlijk, dat hij toen, 24 jaar later meer voelde voor matiging van uitdrukking en misschien een zekere afkeer had van het Petrarkistisch woordgebruik. En door deze wijziging ging ook de woordspeling in ‘Ziedt’ verloren. Daarbij werd de betekenis van ‘Die mij van soo verre/Siet en niet en siet’ als volgt: Sterre, die mij van zo ver wel ziet als hemellichaam, ziet mij van zo ver niet als vrouw (Susanna bevond zich immers in Den Haag en Huygens in Nijmegen). Van matiging van uitdrukking en van een verlichting van de gevoelswaarde getuigt ook het in editie 1658 gewijzigde tussenwerpsel ‘Aij’ in ‘Ey’ (vs. 5 en 8). Gaf ‘Aij’ in de 17e eeuw uiting aan een gevoel van verdriet, teleurstelling, ongeduld en smekende aandrangGa naar voetnoot2, ‘Ey’ gaf lichte verwondering, een opwekking of aansporingGa naar voetnoot3 te kennen. Tenslotte zou ik nog op de volgende variant willen wijzen. De dichter spreekt door middel van een perifrase in de tweede helft van iedere strofe Susanna als hemellichaam, ster of als vrouw aan: ‘eighen Sterre’ (vs. 5), ‘stoute Sterre’ (vs. 13), ‘schoonste Sterre’ (vs. 29).Ga naar voetnoot4 Nu ontbreekt in het handschrift de komma voor en meestal ook na deze vocatieven, terwijl dat leesteken in de edities 1658 en '72 wel ervoor en erna wordt aangetroffen. De functie ervan is reeds eerder aangegeven. Ik zou er echter nog dit aan toe willen voegen: het gedicht is nu stellig meer als lees-tekst geschikt gemaakt, omdat door middel van deze leestekens aan de tekst mede die uitdrukking is verleend, welke voor het lezen of voordragen vereist wordt. c.w. de kruyter | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 440]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BijlageVARIANTEN:
N.B. Het doorgehaalde in het handschrift is veelal onleesbaar: de doorhalingen zijn niet vermeld. |
|