De Nieuwe Taalgids. Jaargang 63
(1970)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 417]
| |||||||||||||||||
Functies en structuren van de reflexieve verbinding in het Nederlands. IIIIV. De reflexieve verbindingen zonder object: type a.28. In het tweede hoofdstuk zijn we uitgegaan van verbindingen, waarin het reflexieve element in beginsel te herkennen valt als object, hetzij als passief, als actief of als praepositieobject. Maar herhaaldelijk hebben we geconstateerd dat de grens tussen de transitief-reflexieve en de intransitief-reflexieve verbinding vervaagt, doordat in vele reflexieve verbindingen de eigenlijke objectsfunctie, tenzij deze antithetisch is gesteld, verbleekt ten voordele van de mediale functie: de handeling speelt zich af in of aan het subject. Dit geldt in het bijzonder voor verbindingen waarin het passieve object (A4) is gereflexiveerd: de SVfA4-verbinding gaat dan over tot de SVfAr-verbinding en uit semantisch oogpunt kan men dan de daaruit ontstane ‘vast reflexieve’ verbindingen beschouwen als overgegaan naar type A. Zulke intransitief fungerende verbindingen, of anders gezegd zulke mediale verbindingen onderscheiden zich van de normale A-typen door aanwezigheid van een reflexief pronomen als mediale indicator. Nu kunnen ook in de oorspronkelijke intransitieve A-typen ‘reflexiveringen’ optreden door toevoeging van de mediale indicator (= reflexief pronomen); dan zijn deze verbindingen op het eerste gezicht niet meer te onderscheiden van die welke met verbleking van de objectsfunctie overgegleden zijn uit de C-typen. Voor de systematiek van de syntaxis, die zowel rekent met functionele als met formele onderscheidingen, komen we hier dus in een moeilijke situatie, temeer omdat de overgangen geleidelijk zijn en verschillende verbindingen ambivalent te interpreteren zijn. Het systeem is echter geen doel, maar middel voor de syntactische analyse, en het is belangrijk genoeg daardoor de eigenaardigheid van de reflexieve verbindingen met mediale functie als grensgebied tussen transitieve en intransitieve domeinen te kunnen aanwijzen (vgl. § 18). Om in het licht te stellen welk een belangrijk aandeel het A4-object heeft bij de overgang naar vast reflexief-mediale verbindingen vatten we de in de voorafgaande paragrafen verspreide gegevens samen in het volgende overzicht. Daarbij gaan we nu niet uit van de syntactische structuren in formele zin, maar van de semantische tendenties die de mediale relatie in de hand werken: lichamelijke activiteiten, psychische reacties, inchoatieve en perfectieve aspecten. Voor details verwijzen we naar de genoemde paragrafen. 1. Afleidbaar uit de A4-functie is het gebruik van het reflexieve pronomen bij de omschrijving van lichamelijke activiteiten: a. Concrete handelingen toegepast op eigen lichaam: zich harnassen § 11. b. Vooral aanduidingen van beweging en rust met of zonder vereiste locale bepalingen: zich roeren (§ 13); zich voortbewegen, zich uitzetten, zich voortplanten (§ 19 a) - zich wenden tot iemand - zich in gevaar begeven - zich in gevaar bevinden (§ 20) - zich op de borst slaan (§ 20 b). c. Met velerlei overgangen in overdrachtelijk of figuurlijk gebruik: zich zetten tot iets (§ 21) - zich aan iets/iem. vastklampen, zich indringen bij..., zich optrekken aan... (§ 22) - zich bedruipen (§ 15). d. Omschrijving van een lichamelijke ‘houding’ met overgang naar ‘gedrag’: zich goed gedragen (§ 20 d) - zich staande houden (§ 23). | |||||||||||||||||
[pagina 418]
| |||||||||||||||||
2. De A4-functie ligt ook ten grondslag aan vele verbindingen die een reflexiefmediale psychische activiteit omschrijven: gevoelsreacties, stemmingen, overwegingen, bemoeienissen van het subject, al of niet uitgebreid met voorzetselobjecten: a. Zonder uitbreiding: zich vervelen, zich schamen, zich uiten, etc. (§ 12). b. Met allerlei objecten (na voorzetsel): zich verdiepen in iets, zich inspannen voor iets, zich verzoenen met iets/iem., zich ontfermen over iem. (§ 21). c. Met een A6: zich lekker voelen, zich verplicht voelen, zich afzijdig houden, zich op de hoogte houden van iets, zich bezorgd maken over iets, zich slap lachen (zie §§ 23 en 24). 3. De omschrijving van inchoatieve aspecten (overgangstoestanden) en perfectieve aspecten (gericht zijn op of bereiken van een resultaat) geschiedt vaak door bepaalde praefixen (ver-, be-, ont-, etc.), of door adverbia (af, in, uit, etc.), eventueel onder toevoeging van een A6. In zulke verbindingen werken meermalen tevens de semantische tendenties die onder 1 en 2 genoemd zijn, door: a. Verbindingen met werkwoorden die door praefixen zijn afgeleid van adjectieven, substantieven of ook van werkwoorden; met ver-: zich vernauwen, zich vermoeien (§ 14) - met be-: zich bevuilen, begraven, bedwelmen, bedenken (§ 15) - met ont-: zich ontbloten, zich ontplooien (§ 16). b. Idem met pejoratieve betekenis: zich verlopen, zich verrekenen, zich misdragen, misgaan, zich overspannen (§ 17). c. Combinaties met een adverbium: zich afbeulen, uitsloven, zich inhouden, inbinden, zich omschakelen (§ 19). d. Met een A6: zich dood lachen (§ 23); tevens met een A5: zich blij maken met... (§ 24). 4. Veel minder dan het A4 leent zich het A3 tot mediale reflexivering. Het zijn speciaal verbindingen waarin ook een A4 optreedt, en dan vaak weer met de semantische tendenties van lichamelijke en psychische activiteiten: zich de das omdoen, zich veel moeite geven (§ 25 a) - zich iets herinneren (§ 25 b) - zich zorgen maken (§ 25 c), possessieve relatie: zich het hoofd breken over iets (§ 25 d), met A4 als resultaat: zich een roes drinken, zich een aap schrikken (§ 25 e). Ook in meer gecompliceerde verbindingen die in § 26 beschreven zijn: zich de tranen afwissen - zich de ogen uitwrijven - zich iets aanmatigen - zich het lot aantrekken van iemand - zich zorgen op de hals halen - zich voor iets veel moeite getroosten - zich iets te nutte maken - zich iets wijsmaken. 5. Een afzonderlijke groep vormen dan die verbindingen van het C-type waarin niet het A4 of A3 maar het A5-object is gereflexiveerd: hij neemt iedereen voor zich in - iets geniaals over zich hebben (zie §27). Hiermee naderen we dus van een andere kant het gereflexiveerde A-type, namelijk in de verbindingen waarin geen A4 of A3-object aanwezig is. In de verbinding ‘hij leeft alleen voor zichzelf’ kan men het reflexieve element nog wel als een A3-object opvatten, maar leven wordt ‘normaliter’ zonder object gebruikt. In ‘hij lachte in zichzelf’ hebben we geen enkel aanknopingspunt met een objectsrelatie. 6. De vraag is nu of in type A rechtstreeks, dus niet via objectsrelaties, min of meer frequent reflexivering plaats vindt. In beschaafd Nederlands komt dat maar weinig voor. Feitelijk drukken vele objectloze verbindingen als ‘daar zit hij’ of ‘de wekker loopt af’ of ‘het ijs scheurde’, ‘de klok tikte hoorbaar’, uiteraard een in het | |||||||||||||||||
[pagina 419]
| |||||||||||||||||
subject bestaande ‘toestand’ uit of een gebeuren dat zich afspeelt in of aan het subject of dat zich beperkt tot het subject, zodat specifieke medialisering door een reflexief element niet meer nodig is. Wellicht kunnen dan toevoegingen als in ‘de wekker loopt vanzelf af’ of in ‘we komen uit onszelf’ en ‘dat spreekt vanzelf’ beschouwd worden als verzwaringen van het mediale facet, hoewel daarbij toch tevens nog een bijzondere nevenbetekenis te voorschijn komt. Vergelijk ook: Langzaam kwam hij weer tot zichzelf - Hij keerde tot zichzelf in - Ze spreekt vaak in zichzelf - Hij liep in zichzelf te praten - Hij lachte bij zichzelf. Opmerkenswaard is wel dat in zulke verbindingen praepositiebepalingen worden gebruikt, waarin het nadrukkelijke zelf is toegevoegd, zonder dat hier van een tegenstelling tot anderen gesproken kan worden: in veel van die verbindingen kan ook geen ander substantivisch element in de praepositiebepaling gehanteerd worden. Mogelijk mag men ook uitdrukkingen als ‘in z'n vuistje lachen’ als opzettelijk medialiserende verbindingen opvatten. Daarnaast komen echter ook verbindingen voor met richtingaanduidende bepalingen, waarin het medialiserende zich zonder zelf optreedt, speciaal ter uitdrukking van bewegingen van het subject af of om het subject heen: Hij sloeg dapper van zich af - Ze bijt heus wel van zich af - Hij sprak fel van zich af - Wild sloeg hij om zich heen - Het vuur greep snel om zich heen - Stil staarde ze voor zich heen (c.q. uit). In al de tot nog toe genoemde verbindingen van het A-type staat het reflexiefmedialiserende element na een voorzetsel. Medialisering door toevoeging van een reflexief pronomen zonder meer is, afgezien van sommige streektalen (§ 45) in het Nederlands ongewoon. Het zijn enkele verbindingen die bedoeld zijn in § 18 c: zich bukken naast bukken zonder reflexief element. Meestal is men geneigd in zich ook in zulke verbindingen een A4- of A3-object te zoeken, en gewoonlijk staat ook naast de reflexieve toepassing de mogelijkheid tot combinatie met een ander object open, al is het dan ook met een andere semantische nuance, zoals in: zich baden in weelde (het kind baden) - zich verlopen (z'n tijd verlopen) - zich oplossen in water (iets oplossen). Soortgelijke verbindingen met werkwoorden die met een ander ‘object’ gehanteerd kunnen worden, mogen dan wellicht als analogieën beschouwd worden: zich vergalopperen, zich verspringen, zich overeten, zich misgaan (vgl. § 17). Voor huidig taalgevoel blijven dan ‘ondoorzichtig’ sommige vast reflexieve combinaties als zich schamen, zich begeven. | |||||||||||||||||
V. Reflexiveringen van het b-type.29. Een deel van de verbindingen van het B-type bestaat uit de combinatie van een substantivisch subject en een substantivisch praedicaatsnomen waartussen de semantisch-syntactische relatie van identificatie bestaat. De meest ideale vorm van de identificerende B-verbinding is dan de reflexief-mediale, waarin het praedicaatsnomen een reflexief pronomen is: Hij is de laatste tijd weer helemaal zichzelf - Gaandeweg werden we weer onszelf - Hier kun je helemaal jezelf zijn. - Zoals reeds uit de voorbeelden blijkt moet aan het praedicaatsnomen steeds zelf worden toegevoegd.
30. Naast dit identificerende type zijn er in de B-structuur ook andere verbindingen met een reflexief pronomen mogelijk. | |||||||||||||||||
[pagina 420]
| |||||||||||||||||
a. In sommige verbindingen met een adjectivisch praedicaatsnomen vervult het reflexieve element de functie van object. In enkele combinaties met blijven als verbum finitum, lijkt het op een A3-object: Altijd bleef hij zichzelf gelijk - Hij bleef zichzelf trouw. - Toevoeging van zelf is dan noodzakelijk. Zonder zelf is gebruikelijk de gangbare verbinding met bewust als praecidaatsnomen: Hij is zich van zijn waardigheid bewust. - Ik ben mij van geen kwaad bewust - Deze verbinding is dus vierledig door toevoeging van een ‘object’ met voorzetsel, maar ook zonder voorzetsel: Hij is zich zijn roeping bewust - We waren ons geen kwaad bewust. - Deze SVfA1A2/5-structuur is te vergelijken met andere gangbare vormen als: hij is zeker van zijn zaak - hij is zeker van zichzelf. Maar de verbinding met bewust is vast reflexief, zich fungeert louter mediaal, zelf is overbodig, tenzij met nadruk en tegenstelling wordt gezegd: daarvan ben ik mij zelf ook wel bewust - waarbij het de vraag is of zelf niet eerder aansluit bij het subject (ik-zelf) dan bij het reflexief-mediale element. Zodra evenwel het subject ook zelf het ‘object’ van ‘zich bewust zijn’ wordt, is toevoeging van zelf wel weer noodzakelijk: hij is zich (van) zichzelf bewust - wat verkort wordt tot: hij is zichzelf bewust. Vergelijk daarmee de nominale afleidingen: zelfbewust (hij is erg zelfbewust) - zelfbewustheid - zelfbewustzijn. b. Een vergelijkbare verbinding is die met het substantief meester als praedicaatsnomen; alleen is daar toevoeging van zelf gewoner: Hij was zich(zelf) niet langer meester - omdat meester-zijn ook met andere objecten hanteerbaar is: de zaak, de situatie meester zijn. Uit die vergelijking blijkt dat ‘zichzelf’ nog gemakkelijk als ‘object’ kan worden ervaren en zich niet slechts mediale aanvulling is zoals in ‘zich (iets) bewust zijn’. c. In verbinding met een praepositiebepaling als praedicaatsnomen is zichzelf als een soort mediaal indirect object te beschouwen: Hij is zichzelf tot last (vgl. hij was zijn ouders tot last) - Hij is (staat) zichzelf in de weg - Hij was zichzelf tot heer en meester. Wellicht kunnen naast verbindingen met de praepositie tot ook die zonder voorzetsel gebruikt worden: hij is zichzelf een last. d. De meest gangbare en gevarieerde structuur is die, waarin reflexief pronomen + zelf fungeert als praepositieobject bij een adjectivisch praedicaat: Ze is erg trots op zichzelf - Jullie zijn, geloof ik, erg ingenomen met jezelf - Wat is die man toch kinderachtig blij met zichzelf - Ik ben boos op mezelf - Ben jij tevreden over jezelf? - Soms kan het ‘preapositieobject’, zoals in het laatste voorbeeld, opgevat worden als rechtstreekse aanvulling bij het verbale (participiale) praedicaatsnomen: Hij is geheel overgelaten aan zichzelf. - Hij is geheel aangewezen op zichzelf. e. Met een substantivisch praedicaatsnomen: Hij is baas over zichzelf. Deze verbinding en die in c zijn nauw verwant aan die welke beschreven zijn onder punt a en b. f. Tenslotte zou men als bijzondere mediale verbinding kunnen opvatten die waarin eigen als attribuut bij een substantivisch praedicaatsnomen is opgenomen: Ik ben m'n eigen baas - Hij was zijn eigen heer en meester. | |||||||||||||||||
VI. De reflexieve verbinding met laten.31. Uiteraard kan de reflexieve verbinding de vorm aannemen van een infinitiefgroep en dan als ‘beknopte zinspotente groep’ geincorporeerd worden in een dominante | |||||||||||||||||
[pagina 421]
| |||||||||||||||||
zinspotente groep. Heel gemakkelijk laat zich die reflexieve infinitief als subject hanteren: Het is gevaarlijk, zich op glad ijs te begeven. Maar ook in andere syntactische posities kunnen zulke infinitiefgroepen worden ingeschakeld. Daartoe lenen zich in het bijzonder groepen waarin het verbum finitum overgaat in de functie van hulpwerkwoord ter uitdrukking van secundaire zinsfuncties, zoals temporele, aspectische en modale: Ik zat me daar te verbijten - Hij stond zich zichtbaar te ergeren - We kunnen ons niet meer terugtrekken - Ze moesten zich schamen - We zullen ons hier nestelen - We begonnen ons al spoedig te vervelen - Zij schijnt zich nogal wat te verbeelden - Hij bleek zich te hebben vergist - Ook in de functie van het object is de reflexieve infinitiefgroep toepasbaar: Ik ben van plan mezelf te helpen - Hij is bang zich aan koud water te branden - We besloten onszelf te redden - We hopen ons er door heen te slaan - Je hebt je netjes te gedragen! - Ik hoorde mezelf zeggen: zo gaat het niet langer - We voelden ons door de grond zinken - Min of meer gestereotipeerd: Ik hoor me dat al zeggen! - Ik zie me daar al staan! In al zulke verbindingen is het grammatisch subject van het verbum finitum tevens semantisch subject van de infinitief, m.a.w. de tweeledige groep (SVf + reflexieve infinitiefgroep) is in zijn totaliteit reflexief-mediaal. Het zou van belang zijn, verder in details na te gaan welke verbindingen met een infinitief (zie Nedl. Synt. in kl. bestek § 35-38) zich lenen voor reflexief gebruik en aan welke restricties ze gebonden zijn. Dat zou ons in dit verband te ver voeren. We willen ons hier beperken tot de meest karakteristieke verbindingen met laten + reflexieve infinitiefgroep. Er zijn verschillende mogelijkheden.
32. Het werkwoord in de reflexieve infinitiefgroep is ‘intransitief’, de hele verbinding is typisch mediaal: Ze liet zich in een stoel vallen - d.w.z. ze viel neer in een stoel - Labare liet zich achteroverglijden in zijn stoel. H. 207 (= hij gleed achterover) - Laat je maar zakken, hoor. Misschien mag men ter verklaring van deze reflexieve infinitiefverbindingen vergelijkenderwijze aanvoeren zinnen als: Ik liet het boek vallen - Hij liet het voorwerp uit zijn hand glijden. Daarin is ‘het boek’ en ‘het voorwerp’ semantisch subject van de infinitief en A3-object bij het verbum finitum van laten. Dan zou ook zich in de reflexieve verbinding zo geïnterpreteerd moeten worden, het subject laat aan zichzelf toe, een handeling te verrichten, maar voor het huidig taalgevoel is die relatie ondoorzichtig: de reflexieve verbinding vormt een onverbrekelijk geheel als mediale omschrijving: het subject geeft zich over aan een handeling: zich laten zakken = zich bewust overgeven aan het gebeuren van ‘naar beneden zakken’; zich er niet (meer) tegen verzetten. Nog verder gestereotipeerd zijn zo sommige mediale uitdrukkingen: Hij liet zich gaan (= verloor zijn zelfcontrole) - Ze liet zich gelden - Zich laten voorstaan op iets. Hier en daar grenst de verbinding van laten + infinitief aan de causatieve functie, maar met het daarmee synonieme doen kunnen zelden reflexieve infinitieven worden verbonden: De natuur deed zich gelden.
33. Een heel andere interne relatie bestaat in verbindingen waarin het reflexieve pronomen A4-object is van de infinitief; het semantische subject van de infinitief wordt, indien aanwezig, omschreven met door; het subject van laten als verbum finitum is | |||||||||||||||||
[pagina 422]
| |||||||||||||||||
dan dus dezelfde persoon als het object van de infinitief: Ik laat me door jou niet langer ringeloren - Hij liet zich door niemand beïnfluenceren - Ze liet zich gaandeweg door die charmeur inpalmen. In zulke verbindingen blijft het tweeledige van de combinatie sterker bewaard; het is de beknoptere ‘vervlochten’ vorm voor de tweevoudige zinspotente groep waarin het semantische subject van het geïncorporeerde deel (= infinitief) het A3-object is van (toe)laten: ik laat me door jou niet beledigen = ik laat jou niet toe, dat je me beledigt. Wanneer men zo de oorspronkelijke geleding uitsplitst, blijkt geen van beide componenten op zichzelf reflexief te zijn. De reflexieve relatie ontstaat pas door de combinatie op het tweede plan, doordat het object van de geincorporeerde groep identiek is met het subject van de dominante groep. Dikwijls echter wordt het semantische subject van de infinitief verzwegen: Ik laat me naar huis rijden - Wij lieten ons niet van ons voornemen afbrengen - Ze lieten zich insluiten, om 's nachts hun slag te slaan - Laat je niet beetnemen! Daardoor ontstaat een nauwere relatie tussen ‘zich laten’ en de infinitief, en wordt het ontstaan van allerlei gestereotipeerde reflexiefcausatieve uitdrukkingen in de hand gewerkt: zich laten belezen - zich laten afzouten - zich (niet) laten kennen - zich (niet) laten kisten - zich laten naturaliseren - zich laten overdonderen - zich laten raden - zich (niet) van de wijs laten brengen. - zich laten vermurwen. Met dat al behoudt dit tweeledige patroon van zich laten + transitieve infinitief een zeer ruime toepassingsmogelijkheid. En ondanks de semantische overgang tot de causatieve relatie ondervindt de verbinding weinig concurrentie van doen: zich doen vervangen, zich doen inschrijven.
34. Sommige van zulke verbindingen grenzen semantisch aan de potentialis van passieve verbindingen; speciaal met de 3e persoon en dan niet een levend wezen, maar een abstract begrip als subject: Dat laat zich redelijk doen (= kan redelijkerwijze gedaan worden) - Gezouten vlees laat zich lang bewaren (= kan lang bewaard worden) - Dat laat zich nog wel even aanzien - De toestand laat zich redelijk aanzien - Dat laat zich begrijpen - Die gang van zaken laat zich gemakkelijk verklaren (= is gemakkelijk te verklaren) - Dat laat zich denken.
35. Meermalen is het reflexieve element in de tweeledige groepvorming van laten + infinitief ook een A3-object. Er zijn dan structureel twee mogelijkheden. Direct vergelijkbaar met de verbindingen, die in § 33 werden geanalyseerd, zijn die waarin naast het reflexieve A3-object ook een A4-object in de infinitiefgroep optreedt; het semantische subject van de infinitief is weglaatbaar: Op de markt liet ze zich (door de kooplui) allerlei waardeloze dingen aanpraten (aansmeren) - Ik laat me niets opdringen - Ze liet zich de spiegel aanreiken (aangeven, voorhouden) - Toen liet hij zich ter controle de boeken voorleggen. - Zo iets laat ik me niet aanwrijven. Zonder A4-object in de infinitiefgroep, dus met een intransitief gehanteerde infinitief, bestaat er een andere interne structuur; dan is namelijk het substantivisch element geen semantisch object maar subject van de infinitief: Zo iets laat ik mij niet aanleunen - Die beledigingen laat ik mij niet welgevallen - Dat laat ik niet op mij rusten. - In de grond van de zaak is waarschijnlijk hier het semantische subject van de infinitief het A3-object bij laten: aan zoiets laat ik niet toe, dat het tegen mij aanleunt. | |||||||||||||||||
[pagina 423]
| |||||||||||||||||
Deze verbindingen zijn structureel wel te onderscheiden van die, waarin het oorspronkelijk A3-object als enig object in de verbinding overgegaan is in A4-object: Hij liet zich gehoorzamen - Je moet je laten gezeggen - Ze liet zich raden.
36. Tenslotte kan het reflexieve element als ‘object’ ook achter een voorzetsel staan: Ze laat heus niet met zich spotten - Ik laat niet langer met me sollen. In deze verbindingen is het semantisch subject weer, omdat het bekend is of van algemene aard, verzwegen. Het kan zonodig worden opgenomen maar dan zonder door, in tegenstelling met de gevallen in § 33: Hij liet graag een ander voor zich werken. | |||||||||||||||||
VII. De wederkerige verbinding.37. Terecht wordt gewoonlijk de zogenaamde wederkerige verbinding afzonderlijk en toch in samenhang met de wederkerende verbinding besproken. Het principiële punt van overeenkomst is, dat in beide gevallen de substantivische grootheid die als subject optreedt semantisch ook nog op andere wijze in of bij de handeling is betrokken, of dat het gebeuren zich in of aan dat subject voltrekt. Voorwaarde voor de wederkerige verbinding is een meervoudig subject, maar daarmee is niet alles gezegd, want ook de wederkerende verbinding kan in het meervoud staan. Er is een semantisch verschil tussen ‘wij sloegen onszelf’ en ‘we sloegen elkaar’: in het laatste geval nemen wel alle individuen van het meervoudig subject deel aan de handeling maar passen die niet toe ieder op zichzelf, maar op de anderen. Het pronomen elkaar (elkander, mekaar) is voor alle grammatische personen van het meervoudig subject het meest karakteristieke vormmiddel ter uitdrukking van de wederkerige, onderlinge verhouding. In tegenstelling met zich heeft elkaar altijd tevens een objectsfunctie of een adverbiale functie in praepositiebepaling. Een louter mediale verbinding is de combinatie met elkaar dus niet. a. Elkaar in de functie van A4 of A3: In het voorportaal wachtten ze elkaar op - Vrienden raadplegen elkaar bij het nemen van beslissingen. Vkr. 3 - Dan groeten we elkaar. v.L. 34 - Dieren doden elkaar in een zekere onschuld. v.P. 55 - Ze zien elkaar vaak, bij Rembrandt. Fr. 33 - Ze beminden elkaar - We hadden elkaar hartelijk lief - Waarom haten ze elkaar, ze zitten elkaar altijd dwars of in de haren - Ze hoonden elkaar zelfs in het openbaar - We wuifden elkaar toe - Soms komen we elkaar tegen in de gang thuis. v.L. 34 - Die tegengestelde eigenschappen compenseren elkaar - De beelden wisselden elkaar snel af - Ze volgden elkaar op - We hoorden elkaar van verre - Ze verdrongen elkaar - Ze gaven elkaar cadeautjes - Soms spraken we elkaar in geen weken - We vertrouwen elkaar volledig - Ze gingen elkaar te lijf - We klopten elkaar op de schouder. Theoretisch zou men de wederkerige SVfA4-verbinding in een passieve constructie kunnen omzetten, maar het A4 (elkaar) wordt dan niet ‘zichtbaar’ het passief subject: het pronomen duikt op in de praepositiebepaling met door die het actief subject aanduidt, bv. ze sloegen elkaar - ze werden door elkaar geslagen. Praktisch komt die passieve structuur echter zelden voor. b. Meermalen wordt elkaar toegepast in praepositiebepalingen: In de nauwe corridor botsten ze tegen elkaar op - De toeschouwers drongen tegen elkaar op - Ze | |||||||||||||||||
[pagina 424]
| |||||||||||||||||
kwamen met elkaar in botsing - Die woorden rijmen op elkaar - We zorgden altijd goed voor elkaar - Jullie vertrouwen natuurlijk op elkaar - Ze hadden belangstelling voor elkaar - We knipoogden naar elkaar - Dat spraken we met elkaar af - De stukken pasten precies in elkaar.
38. Er zijn nog andere middelen om de wederkerige relatie uit te drukken. a. De meest opvallende vorm is wel het adverbium onderling: De landen sloten onderling een nieuwe overeenkomst (vgl. met elkaar) - Ze hebben (maken) onderling vaak ruzie - Ze verdeelden de buit onderling - Ze vochten onderling als kemphanen. b. Tot op zekere hoogte zijn ook sommige verbindingen met de adverbia samen, aaneen, bijeen en ineen als wederkerig te beschouwen. Vergelijk: Die dingen hangen nauw samen (met elkaar) - Ze kwamen op die plaats samen (= ontmoetten elkaar) - Vaak kwamen ze bijeen voor een gezellig tête à tête - De twee helften horen bijeen - De wolken schoven ineen - De postzegels kleefden aaneen - De twee zweren altijd samen tegen de andere kinderen - Zulke verschijnselen gaan dikwijls samen (gepaard) - Op die plaats vloeien de rivieren ineen (samen) - De schelpen groeiden stevig aaneen (= aan elkaar). Vergelijk voor de transitieve verbinding: Ze sloegen de handen ineen. Transitieve verbindingen kunnen tegelijkertijd zowel wederkerend als wederkerig worden toegepast door gebruik van zich: De partijen sloten zich aaneen - Ze voegden zich samen - De troepen trokken zich samen - Ze verstonden zich met elkaar - Ze verzoenden zich met elkaar. Eigenlijk ontstaat door die toevoeging een combinatie van de wederkerige me de mediale functie. c. Eigenaardige wederkerige vormen zijn ook: Iedereen kent hier iedereen. Fr 31 (= ze kennen elkaar allemaal). - Iedereen groet iedereen op straat (= er is geen standsverschil) - De een vocht tegen de ander.
39. Soms lijkt in de wederkerige verbinding aan de voorwaarde van het meervoudig subject niet voldaan te zijn; dat is slechts schijn, omdat het formeel enkelvoudige subject dan toch semantisch meervoudig is, zoals bij verzamelnamen en het pronomen men, bv.: De jeugd gaat daar heel goed met elkaar om - Men ziet elkaar soms maar even vluchtig op straat. - Voor het gebouw wachtte men elkaar op - Ook met het algemene je: Dan wachtte je op elkaar - Dan zag je elkaar maar zelden. Vermeldenswaard zijn ook uitdrukkingen als: Het verhaal hangt als droog zand aan elkaar. - Hij hangt van leugens aan elkaar - Die zaak zit goed in elkaar - Toen was het zaakje gauw voor elkaar.
40. Bij het gebruik van zich doet zich ook een semantisch merkwaardige afwijking van de regel voor: het wordt in bepaalde gevallen toegepast voor meervoudige subjecten in wederkerige relaties; soms kan het reciproque element toegevoegd worden (samen/met elkaar etc.): Vergelijk: De troepen verzamelden zich (vgl. trokken zich samen) - De partijen herenigden zich - Ze verzoenden zich (met elkaar) - We verenigden ons in een gemeenschappelijk aanvalsplan - Gisteren hebben zij zich (met elkaar) verloofd - De volken verbroederen zich - De mensen verdrongen zich voor het hek van het paleis (drongen zich samen) - De menigte verdringt zich op het binnenplein - | |||||||||||||||||
[pagina 425]
| |||||||||||||||||
Die kleuren mengen zich slecht - De rassen vermengden zich - Die meningen verdragen zich niet goed. Het gebruik van zich wijst wel op mediale activiteit van de enkelingen in het meervoud. Voor een deel lijken deze vormen verkortingen van de groepen met dubbele aanduiding: ze mengen zich met elkaar - ze mengen zich (onderling). In ‘zich verzamelen’ en ‘zich verenigen’ werkt het grondwoord (samen, één) al in de richting van het begrip van wederkerigheid. Wellicht is soms ook Franse invloed oorzaak van het gebruik: s'aimer is zowel zichzelf, als elkaar beminnen. Die dingen verdragen zich niet: ces choses ne s'accordent pas. | |||||||||||||||||
VIII. Subjectief en dialectisch gebruik van reflexieve vormen.41. In de voorafgaande paragrafen hebben we getracht het functionele karakter van de reflexieve verbindingen te bepalen en hebben we nagegaan welke reflexiveringsmogelijkheden er bestaan in de syntactische structuren van het Nederlands. Zoals bij alle analyse en beschrijving van syntactische taalvormen hebben we daarbij rekening moeten houden met twee op elkaar inwerkende lagen van taalfixering in het taalgebruik: grammatica en idiomatiek. De grondslag voor alle taalhantering bestaat uit wat we in engere zin de grammaticale regels noemen en de syntactische patronen voor combinatie van taalelementen, m.a.w. het complex van grondstructuren en daarvan afgeleide structuren die samen het grammaticaal syntactisch stelsel vormen. Dit stelsel is abstract theoretisch te formuleren en weinig aan verandering onderhevig. Wanneer we nagaan in hoeverre de syntactische regels en patronen toepasbaar zijn in het taalgebruik met het oog op het beschikbare taalmateriaal, de woorden, dan bewegen we ons in het op de grammaticale grondlaag gebaseerde idiomatische vlak. Hier speelt de semantische waarde van de woorden een belangrijke en veelal beslissende rol. Er heerst binnen de semantische mogelijkheden een zekere vrijheid van beweging voor de individuele taalgebruiker, maar er bestaan ook vele fixaties, die men niet willekeurig kan negeren. Deze idiomatisch fixaties zijn van andere aard dan de grammaticale: ze zijn niet abstract theoretisch, maar reëel gebonden aan bepaalde woorden, ze beperken de syntactische bewegelijkheid van die woorden. Dat men in het Nederlands ter uitdrukking van de mediale relatie in zinspotente groepen met de derde grammatische persoon als subject het reflexieve pronomen zich inschakelt in verschillende posities van object en bepaling is een grammaticaal syntactische regel. Welke syntactische positie het reflexieve element in een bepaald geval inneemt, hangt af van het gekozen syntactische patroon. Dat zich de plaats inneemt van het A4-object, wanneer subject en passief object in mediale relatie semantisch samenvallen, is dan ook een grammaticaal syntactische regel. Men kan die regel demonstreren door in de zinspotente groep ‘hij verveelde hem gruwelijk’, waarin sprake is van twee personen, het object hem te vervangen door zich: ‘hij verveelde zich gruwelijk’ waarmee slechts over één persoon gesproken wordt. Maar de vraag of nu alle met Nederlandse woorden volgens het SVfA4-patroon te vormen zinspotente groepen op deze wijze te reflexiveren zijn, is in de eerste plaats een semantische, en daarmee reeds een idiomatische aangelegenheid. Voor die idiomatiek zijn echter | |||||||||||||||||
[pagina 426]
| |||||||||||||||||
geen abstraherende en met zekerheid toepasbare regels te formuleren. Dat bijvoorbeeld de transitieve zinspotente groep ‘hij verbaasde hem’ (SVfA4) wel reflexiveerbaar is tot ‘hij verbaasde zich’ waarin de mediale relatie is uitgedrukt (SVfAr), maar dat naast ‘hij verraste hem’ niet de mediaal reflexieve vorm ‘hij verraste zich’ als gangbaar Nederlands mogelijk is, hoewel toch beide werkwoorden, verbazen en verrassen, binnen de semantische sfeer van ‘psychische reactie’ nauw verwant zijn, is niet in een grammaticale regel vast te leggen. Het geheim schuilt in een moeilijjk exact te definiëren nuancering in de betekenis der werkwoorden. Een ander voorbeeld is het geval van ‘verdwalen’ dat niet reflexiveerbaar is, hoewel het op dezelfde wijze gevormd is en overeenkomst in betekenis vertoont met werkwoorden als: zich vergissen, zich verlopen (§ 17). De taalgebruiker ‘weet’ dit uit ervaring of vermijdt intuïtief die reflexieve vorm, maar hanteert wel naast elkaar: ik verbaasde mij, ik was verbaasd, ik was verrast, ik was verwonderd, ik verwonderde mij. Soortgelijk staat het met de wel bruikbare parallellie tussen transitief ‘iets verkopen’ en reflexief mediaal ‘zich verkopen’ tegenover de niet hanteerbare vorm ‘zich kopen’ naast ‘iets kopen’, tenzij men in plaats van het drieledige SVfA4-patroon de vierledige structuur SVfA4A6 gebruikt: zich los (vrij)kopen, terwijl men bovendien, maar in andere syntactische positie, het reflexieve element kan inzetten in het SVfA3A4-patroon: hij kocht zich een nieuwe auto (vgl. hij schafte zich een nieuwe auto aan). Dat deze laatste toepassing waarschijnlijk niet ‘algemeen Nederlands’ genoemd kan worden, en dus niet tot het algemene ‘taaleigen’ of idioom behoort, maar tot de periferie, is een kwestie waarop we zo direct terugkomen. Om het samenspel maar tevens de distantie tussen grammatica en idiomatiek nog verder in het licht te stellen hebben we nog enkele andere voorbeelden nodig. In § 23 hebben we de reflexieve toepassing van de SVfA4A6-structuur beschreven en telkens de reflexiveringsmogelijkheden van de transitieve grondstructuur afgewogen. Bij de verbindingen die een ‘oordeel’ over het object uitspreken bestaat veelal de dubbele mogelijkheid, maar wanen is alleen mediaal-reflexief te hanteren, het omgekeerde dus van het zo even gereleveerde geval; dit werkwoord heeft bovendien in het huidige Nederlands geen andere toepassingsmogelijkheid meer dan in het SVfA4A6-patroon: als zodanig is het idiomatisch gefixeerd of gestereotipeerd. De verbindingen met houden in de SVfA4A6-structuur zijn meermalen vatbaar voor beide toepassingen, de transitieve en de reflexieve, maar combinaties met bepaalde adjectieven of voorzetselbepalingen als A6 zijn alleen reflexief te gebruiken. Zo is ‘ik hield hem hoog’ transitief maar reflexiveerbaar tot: ‘ik hield mezelf hoog’, daarentegen is ‘ik hield me groot’ of ‘ze hielden zich muisstil’, ‘we hielden ons van den domme’ uitsluitend reflexief-mediaal. De idiomatische fixatie betreft hier dus niet het werkwoord op zichzelf, maar de combinatie van werkwoord + adjectief/praep.bep. Evenwel, door het feit dat er een hele serie van zulke combinaties zijn aan te wijzen, kan men spreken van een zekere, hoewel beperkte variabiliteit in het A6: die beperking is echter niet in een grammaticale regel en zelfs niet in een semantische of idiomatische regel te vangen. Nog een tikkeltje anders ligt het met voelen, dat wel evenals houden verschillende syntactische potenties heeft wat de hanteerbaarheid in onderscheiden patronen betreft, maar in tegenstelling met houden in de SVfA4A6-structuur uitsluitend mediaalreflexief is te gebruiken: ik voelde me sterk. Wanneer men die subjectief-mediale relatie transponeren wil tot een objectieve verhouding van een waarnemend subject | |||||||||||||||||
[pagina 427]
| |||||||||||||||||
en een object, moet men een andersoortige, dubbelgelede structuur hanteren: ik voelde dat hij sterk was - of eventueel een infinitiefconstructie: ik voelde dat hij leefde - ik voelde hem leven. Nu zou men dus als ‘regel’ kunnen stellen dat voelen in de SVfA4A6-structuur alleen reflexief is te hanteren. Men kan niet stellen dat de SVfA4A6-structuur altijd zowel transitief als reflexief is te gebruiken, noch dat zij alleen reflexief is te hanteren. De regel t.o.v. voelen is dan ook geen zuiver grammaticale, maar een idiomatische regel. De relatie tussen voelen en de SVfA4A6-structuur is daarmee geen stereotipering of idiomatische fixatie. Idiomatische fixaties of stereotiperingen zijn gewoonlijk resultaat van diachronische beperking in het gebruik van bepaalde woorden of combinaties met een fixering in de semantische waarden; een kwestie dus van min of meer willekeurige beperkende gewoonte, die zich heeft vastgezet, en in het synchrone vlak tot een ‘voorschrift’ is geworden: vergissen is alleen reflexief te hanteren, iets wat noch uit een syntactische regel, noch uit een semantische inhoud op zichzelf is te verklaren of te voorspellen. Deze beschouwingen hebben niet alleen de bedoeling, te waarschuwen tegen al te groot optimisme van degenen die hopen dat men in de zogenaamde generatieve grammatica tenslotte de regels zal kunnen vaststellen waarmee alle denkbare zinnen of groepen kunnen worden gevormd, liefst geschematiseerd in formules. Op zichzelf is het verheugend dat men in de grammaticale analyse en formulering weer intensief met semantische onderscheidingen gaat werken en dit als noodwendig voor alle taalanalyse erkent. Maar men moet tegelijk beseffen dat men daarmee op twee taalvlakken werkt: het grammaticale en het idiomatische. De idiomatische eigenaardigheden van een taal, die bij de groep- en zinsvorming een belangrijke rol spelen, laten zich niet feilloos in regels vangen. Feitelijk zouden we moeten concluderen, dat de reflexieve verbindingen meer ressorteren onder de idiomatiek dan onder de grammatica in eigenlijke zin. De zaak wordt nog gecompliceerder wanneer we onze aandacht wijden aan het subjectieve taalgebruik van de individuele spreker of schrijver. Daarmee komen we tevens op het stilistische vlak. Ook daar heersen, hoewel in mindere mate, bpaalde voorschriften voor taalhantering of liever vormkeuze, naast grote vrijheden voor individuele uiting. De individuele taalgebruiker kan echter ook inbreuk maken op gewoonten en fixaties of door figuurlijke en beeldende toepassingen de reflexiveringsgrenzen van het genormaliseerde taalapparaat en het conventionele gebruik overschrijden, een voor de grammaticus onberekenbare en onvoorspelbare activiteit. Daarop willen we echter thans niet uitvoeriger ingaan. Er is echter een ander, voor de taalbeschrijver wel heel belangrijk en vertroebelend aspect van het indibiduele taalgebruik dat in conflict kan komen met de ‘officiële’ idiomatiek: dat is de perifere invloed van streektalen of dialecten, en eventueel de invloed van verder afliggende ‘omringende’ vreemde, dus niet-Nederlandse talen.
42. Het is met name opvallend, dat in de oostelijke en vooral de zuidoostelijke streektalen een veel sterkere neiging tot mediale aanduiding bestaat dan in de westelijke dialecten en in het algemene taalgebruik. Vooral het Limburgs onderscheidt zich door merkwaardige reflexieve of liever mediale vormen. Daarop vestigden wij vroeger reeds in de tweede druk van de Stilistische Grammatica van Overdiep de aandacht naar aanleiding van een taalkundig wat onhandig, maar interessant ‘taal zuiverend’ | |||||||||||||||||
[pagina 428]
| |||||||||||||||||
boekje: Shepherd, ‘Van Toal naar Taal’. Ook het woordenboek van Endepols kan bepaalde gegevens verschaffen. De groepering van het zo gewonnen materiaal berust op de onderscheidingen die in de vorige paragrafen zijn gemaakt, juist om de spanningen tussen ‘algemeen taalgebruik’ en streektaalgebruik in het individuele taalgebruik te doorlichten. | |||||||||||||||||
43. Het reflexieve element in de positie van het A4-object.Theoretisch de minst opvallende categorie is die, waarin het reflexieve element nog herkenbaar is als passief object, omdat de gebruiksvormen parallel lopen met de algemeen Nederlandse. Het verschil ligt in het idiomatische vlak, hetzij in toepassing van bepaalde werkwoorden, hetzij in een semantische nuance, hetzij in frequentie van sommige combinaties. Zo betekent ziech bedinke speciaal ‘goed nadenken’: iech zal m'ch nog 'ns good bedinke (= ik zal er nog eens goed over nadenken). Ziech plaoge betekent z'n best doen, zich aftobben - voor ‘gaan zitten’ zegt men liever ziech zètte (zètt'ok = ga zitten), evenzo ziech lègke voor ‘gaan liggen’. In de SVfA4A7-structuur bestaat voorliefde voor het reflexief in possessieve verhoudingen, in het bijzonder als in de praepositiebepaling een lichaamsdeel staat; normaal is dan het gebruik van het pronomen possessivum als logisch overbodig reflexief element: heer kretsde ziech aon z'n neus (= hij krabde (zich) aan z'n neus) - heer veegde ziech langs z'n neus - Heer vreef ziech euver z'ne väörkop (= hij wreef zich over het voorhoofd). Ook: ziech op z'n hoeke zètte (= op de hurken gaan zitten). Men vergelijke hiermee de verbindingen uit § 20 b. Andere typische uitdrukkingen: De sjoför had niks aon ziech (= de chauffeur had geen letsel opgelopen) - Iech kós m'ch neet mie trök in Heerle (letterlijk: ik kende me niet meer (terug) in Heerle) = ik herkende Heerlen niet meer. Een variant op de algemene mogelijkheid met een A6 (bv. hij heeft zich rijk geboerd, zie § 23 d) lijkt: heer heet ziech riek getrouwd - maar het is semantisch de mediale parallel van ‘hij is rijk getrouwd’ (= hij heeft een rijk meisje getrouwd). | |||||||||||||||||
44. Het reflexieve element in de positie van A3.In principe komt de SVfA3A4-verbinding met A3 als reflexief element ook in het algemeen taalgebruik voor (zie § 25-26). Parallel lopen zo in het Limburgs en in het Nederlands vormen als: V'r wisten us geine raod - en: Wij wisten ons geen raad - hoewel in het algemeen spraakgebruik ook gangbaar is: we wisten geen raad. - Maar opvallend is tegenover het algemeen taalgebruik: ziech e plaötske zeuke (= een plaatsje zoeken) - ‘ziech get koupe’ voor ‘iets kopen’. Als men in het Nederlands bepaald nadruk wil leggen op de mediale verhouding zou de zin luiden: ik heb voor me zelf een boek gekocht, maar dat is veel opzettelijker dan: iech höb m'ch e book gekoch. - Nog vreemder lijkt: ziech get numme (kriege, pakke) voor ‘iets nemen’. (pakt'ch nog 'n dröpke = neem nog een borrel) - Ze vroge ziech 'n bootram (= ze vroegen een boterham) - Ze dronk ziech 'n tas koffie (= ze dronk een kop koffie) - Ook als vaste uitdrukking: ziech 'n lielike piep rouke (= 'n lelijke pijp roken). In overeenstemming met die neiging tot ‘medialisering’ zijn ook de SVfA3A4A7- | |||||||||||||||||
[pagina 429]
| |||||||||||||||||
structuren: Heer staok ziech 'n sigaar aon (= hij stak een sigaar op) - ziech 'n aander pak aontrèkke - ziech get opkroppe (= iets opkroppen) - laote véér 't us nog opete (= laten we het nog opeten) - En dan natuurlijk ook ‘possessieve’ verbindingen als: ziech z'ne jas oetdoen (c.q. aontrèkke of aondoen) - ziech z'n neus oetsnouve (= z'n neus snuiten) - ziech z'nen hood opzètte, opdoen (doecht'ch d'nen hood op = zet je hoed op). Vergelijk ook: ziech z'ne kop met get breke = zich ergens het hoofd over breken. Wellicht is in ‘ziech oetdoen’ voor ‘zich uitkleden’ en ‘ziech aondoen’ ‘zich aankleden’ het A4 (nl. de kledingstukken) weggelaten: in die verbindingen verschuift dan A3 tot A4. Op soortgelijke wijze is te verklaren: ziech aofkriege voor ‘zich be dienen’: kriegt'ch aof = bedien je! (eigenlijk: neem er wat van voor jezelf). | |||||||||||||||||
45. Reflexieve vormen van type A.In het algemeen Nederlands hebben we herhaaldelijk de overgang van type C naar het mediale type A kunnen constateren door verbleking van de objectsfunctie. Dat gebeurt in het Limburgs blijkbaar ook meermalen in gevallen waar het Nederlands de niet-reflexieve vorm hanteert. Maar er komen ook spontane reflexiveringen van het normale A-type voor, of althans verbindingen waarin men in Ar nauwelijks een oorspronkelijk A4 kan vermoeden of herkennen. Het reflexieve element is dan louter verzwaring van het mediale facet dat reeds in de intransitieve verbinding op zichzelf gegeven is. Vergelijk: ziech verdaole (= verdolen, maar dan in figuurlijke zin als synoniem van het ongebruikelijke ‘zich vergissen’) - ziech baoje = een bad nemen; vgl. Nederlands: zich in weelde baden - 't loent ziech betekent ‘het loont de moeite’ - ziech herkriege, herpakke wordt gezegd van iemand die weer op krachten komt bv. na een ziekte (= herstellen) - ziech gewene betekent (ergens) wennen: veer höbben us good geweend = we zijn al aardig gewend geraakt - ziech informere = informaties inwinnen. Parallel met het Nederlands lopen uitdrukkingen met ver-: ziech verloupe (= verdwalen); maar idiomatisch is in het algemeen Nederlands onmogelijk: ziech versjrikke = (zich ver)schrikken. Ook is in het Nederlands niet uitgesloten: 't los ziech op in water, hoewel de niet-reflexieve vorm ‘gewoner’ is: het lost op in water; vgl. echter: die problemen lossen zich vanzelf op. Veel verder staan echter van het algemeen taalgebruik af verbindingen als: ziech (oet) ruste, bv. rustiech get = rust wat uit. Als de lucht of het weer opklaart, zegt men: 't (weer) kläört ziech (= wordt helder), een verbinding die reeds in het Middelnederlands is gesignaleerd: een luttel eer die sonne haer claerde. Vad.Mus. 2, 199, 124. Voor ‘ruzie maken’ gebruikt men: ziech kékele. Wel heel opvallend is voor ‘bidden’ de reflexieve vorm: ziech bèjje, vooral met aon: ze bèjjde zich daag en nach aon de Moder Gods - höbste dich al gebèijd veur 't ete? - bèj d'ch iers (= bid eerst). Voor ingewikkelder structuren met louter mediaal fungerend reflexief pronomen vergelijk: Dat huurt ziech gek aon = dat klinkt gek - Dat huurt ziech neet = dat hoort niet zo - 't Kump ziech euverein oet = dat komt op het zelfde neer - 't Stik ziech neet op einen daag = op een dag meer of minder komt het niet aan = het steekt niet op een dag - Dao get 't zich neet um = daar gaat het niet om - 't Kump zich zoe nej neet = het komt niet zo nauw. | |||||||||||||||||
[pagina 430]
| |||||||||||||||||
Stereotiepe uitdrukkingen van modale betekenis waar het Nederlands zich van de modale datief me bedient, zijn: Dee houwt zich ein d'roet = die slaat me er wat uit! - Dee klets zich ein eweg! = die kletst me wat bij elkaar! In sommige gevallen krijgt de mediale vorm de functie van een algemeen passieve potentialis: Dat zeet zich neet = dat wordt niet gezegd = dat zegt men niet! - Rippareert zich dat nog? = kan dat nog gerepareerd worden? - Bewaert zich dat? - Dat bewaort zich good = dat is goed te bewaren, bederft niet gauw. (Vergelijk met § 34) | |||||||||||||||||
46. Reflexieve vormen in type B.In deze rubriek zijn weinig of geen nieuwe gegevens te ontdekken. In een verbinding als: dat blijf zich eins (= dat blijft hetzelfde) heeft het reflexief pronomen waarschijnlijk de functie van A3 en is vergelijkbaar met: hij blijft zichzelf gelijk (zie § 30 a). | |||||||||||||||||
47. Verbindingen met laten.Principieel in overeenstemming met mogelijkheden in het algemeen Nederlands zijn verbindingen als: Dat liet zich nog bezien = dat staat nog te bezien - Dat liet zich huuren = dat is redelijk, naar mijn zin; met wat andere betekenis in Nederlands: dat laat zich horen. | |||||||||||||||||
48. Wederkerige verbindingen.In het Limburgs bestaat het gebruik van elkaar niet voor de wederkerige verbindingen; men behelpt zich meestal met zich, uit het verband moet dan de juiste bedoeling blijken. Zo kan bij meervoudig subject ‘ziech verstoon’ betekenen ‘elkaar verstaan’, ook in figuurlijke betekenis ‘elkaar verdragen’ - ziech spreke is uiteraard ‘elkaar spreken’ - ziech ploage kan zijn ‘elkaar plagen’ - ziech flisitere = elkaar feliciteren - ziech kloppe = elkaar klop geven, vechten - ziech treffe = elkaar ontmoeten - ziech tegekoume = elkaar tegenkomen - Höb geer uuch gezien? = hebben jullie elkaar ontmoet? - De breve höbbe ziech gekruus = de brieven hebben elkaar gekruist - Merkwaardig is ‘ze sjele ziech drey joar’ (ze schelen drie jaar in leeftijd). Mogelijk gaat ziech hier op een soort A3 terug, zoals duidelijk in: Ze gunne zich 't leech in hun ouge neet (= ze gunnen elkaar het licht in de ogen niet) - Ze zeggen elkaar goedendag: Ze zègke zich gojendaag - Verdeel het maar onderling: Verdeilt 't uuch mer. De zin ‘Late veer us niks wies make’ - kan dus betekenen: laten we mekaar maar niks wijsmaken! - maar ook: laten we ons zelf niks wijsmaken. Naast de verbindingen met het reflexieve zich, staan combinaties met ein in praepositiebepaling: Ze liekene opein = ze lijken op elkaar - Ze gooiden 't opein = ze gooiden het op elkaar - Ze gooiden 't doorein = ze gooiden de boel door elkaar - Zo ook: oonderein, nevenein, euverein, enz. Vgl. ook Nederlands: ineen, opeen, etc. zie § 38. | |||||||||||||||||
[pagina 431]
| |||||||||||||||||
49. Buitenlandse invloed.Men kan zich afvragen of deze opvallende neiging tot mediale uitdrukking in het Limburgs gestimuleerd wordt door de omringende taalgebieden, zowel het Duitse als het Franse. Ongetwijfeld is dat het geval. Bij vergelijking met het Duits is het vanwege de dialectische verwantschap vaak moeilijk tot invloed te besluiten. Vooral het Frans heeft kennelijk grote invloed. Naast zich zette staat Duits: sich setzen en Frans s'asseoir, naast ‘zich leggen’ Duits sich legen en Frans s'abattre. Men denke aan se tourmenter = zich plage, maar ook Duits sich plagen, voor ‘zich uitsloven’. - s'informer (zich informeren) - se marier (zich trouwen) - se baigner (zich baden) - se tromper (zich dole) - se rétablir, se remettre, se reformer (zich herstellen) - s'habituer, s'accoutumer (zich gewennen) - se reposer (zich rusten) - s'égarer, se dévoyer (zich verlopen) - se résoudre, se décomposer (zich oplossen) - s'éclaircir, se clarifier (zich klaren) - s'effrayer, s'épouvanter, s'étonner (zich schrikken) - se quereller (zich kekele) - etc. Ook in het Frans bestaat geen apart pronomen voor de wederkerige relatie. En het passief-reflexief gebruik van de verbinding met se is wel hier karakteristiek juist voor het Frans. Dit alles neemt niet weg, dat in het Limburgs zelf toch ook kennelijk tendenties leven naar reflexief-mediaal taalgebruik, waarvan sommige aansluiten bij noordelijker streektalen. In het Twents is er een duidelijke neiging tot mediale vormen waarin het pronomen een A3-functie heeft, zoals o.a. blijkt uit de gegevens van Nuytens, ‘De tweetalige mens’: Hee kochen zich ne köö = hij kocht een koe - ik heb me (zelf) al een konijnehok getimmerd - de boeren laten zich wagens maken - en vooral ook in possessieve verhoudingen als: ik sloeg me op de duim - hee stotten zich de knee (= hij stootte z'n knie) - hee wast zich de haan (= hij wast z'n handen). In tegenstelling met het Limburgs dus zonder pronomen possessivum. En ook is in Twente het gebruik van elkaar of mekaar import uit het algemeen beschaafd: ze slóót zich = ze slaan elkaar. Het zou van groot belang zijn, wanneer men het syntactisch onderzoek van de streektalen, juist in verband met het onderzoek van het algemene Nederlands en als achtergrond van de daarin voorkomende variaties meer consequent zou ter hand nemen. Ook de Zuidnederlandse streektalen behoren daarin betrokken te worden. Want ook daarin komen, althans volgens de woordenboeken, frappante voorbeelden van mediaal reflexief gebruik voor die niet algemeen Nederlands idioom zijn zoals: zich bepeinzen, zich overdenken, zich storen (= boos worden), zich overpeinzen, zich gebaren, zich duiken, zich gelaten. Vergelijk ook uit menuet van Louis Paul Boon: Soms echter kijkt hij mij ook aan alsof hij mij nog nooit gezien heeft, met verwondering. Hij begrijpt zich dan blijkbaar niet goed uit mij, 59. (Vergelijk echter § 25, b)
50. Het gebruik van reflexieve verbindingen, met mediale toepassing, is in het Nederlands, afgezien van invloeden van streektalen, nooit geheel vast te leggen in grammaticale regels. Soms duiken ook in vaktaal typisch reflexieve verbindingen op: het paard strijkt zich (= het slaat onder het lopen met de hoef van het ene been tegen het andere). Er blijft ook, zoals we reeds hebben betoogd, tot op zekere hoogte vrijheid en beweeglijkheid in het persoonlijke taalgebruik, zoals in deze zin van Vestdijk: Op één punt bood zich het uitzicht op lichtgroen lommer ver in de diepte, waarboven de | |||||||||||||||||
[pagina 432]
| |||||||||||||||||
wolkenlaag van de aftrekkende bui ongeveer dezelfde mollig kartelige vormen in acht nam. Vergelijk ook bij een jonge hedendaagse schrijver: Hij was in de buurt van het grote doel gekomen en koos zich opnieuw een portiek; ditmaal van een blank heren huis waar een handelsvertegenwoordiging zetelde. H.H. 13 - Hij zocht zich een omweg, een tussenweg ter handhaving van zichzelve. En tenslotte zou men, buiten spontane, subjectieve gebruiksvormen en in ‘beschaafd’ gebruik binnendringende streektaalgewoonten, in sommige gevallen kunnen denken aan rechtstreekse invloed van buitenlandse talen, speciaal van het Frans. Er zijn althans talloze ‘reflexieve werkwoorden’ uit het Frans in het algemene Nederlands overgenomen, zoals: zich abonneren, zich absenteren, zich acclimatiseren, zich adoniseren (= zich mooi maken), zich adresseren, zich camoufleren, zich completeren, zich compromitteren, zich concentreren, zich conformeren, zich conserveren, zich constitueren, zich encanailleren, zich etablisseren, zich evolueren, zich excuseren, zich expliceren, zich fatsoeneren, zich feliciteren, zich oriënteren, zich recommanderen, zich rehabiliteren, zich restaureren, zich retireren, zich ruïneren, zich toiletteren.Ga naar voetnoot1 Groningen Van Es | |||||||||||||||||
Gebruikte afkortingen:
|
|