De Nieuwe Taalgids. Jaargang 63
(1970)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 377]
| |
Deidamia aan Achilles:
| |
[pagina 378]
| |
tekent de dan drieëntwintigjarige Heinsius aanGa naar voetnoot1, dat hij in zijn jongensjaren heldinnebrieven heeft gedicht, waarvan hij er evenwel slechts twee in zijn bundel opneemt. De rest diept hij maar niet op, uit tijdgebrek en omdat hij over dit jeugdwerk niet meer tevreden is. ‘Deidamia aan Achilles’ en ‘Andromache aan Hector’ mogen het licht zien omdat de illustere Scaliger (1540-1609) er zeer mee ingenomen was geweest. In de derde druk (1610) en de latere uitgaven van zijn latijnse gedichten heeft Heinsius deze heroïden niet meer opgenomen. Niet alleen de vermaarde Scaliger, licht van de leidse universiteit, maar nog een ander machtig beschermheer van Daniel Heinsius, Jonker Jan van der Does (Douza), zelf een latijns dichter van faam, was van de brief van Deidamia gecharmeerd. In een nederlands gedicht van 1601, dat werd opgenomen in Den Nederduytschen Helicon (1610) en in Heinsius' Nederduytsche Poemata (1616), gericht ‘aen Daniel Heins, eerst gekomen sijnde om te studeren tot Leyden’Ga naar voetnoot2, roemt Van der Does hem als evenknie van Ovidius wegens soo menich hoofsen brief
Geschreven op de wijs van Nasoos Heroïden,
Welck 't licht geloof door liefd' gebracht heeft in swaer strijden,
Tot nadeel van haer eer, der maechden 'tmeeste grief.
VVaer van ten deel ons wel gebleken is de proef
Vuyt Deidamiens brief aen Peleus soon gesonden,
Vol sins, van woorden rijck, ja van gelijcke vonden
Als hy te vinden plach dien 't Geetsche landt begroef,
Noch sijnd' in 'sKeysers ban, soo verre buyten Room.
Aan ‘Zoïlus geblaf’ store Heinsius zich niet in de wetenschap dat voor al ons landt saeten
Selfs Scala u op 't hooft geplant heeft Daphnes hoet.
j.c. arens |
|