Vanwaar nu dit hypercorrecte (?) ‘Openbaringen’ bij ‘Hollandse’ orthodoxe protestanten?
M.i. moeten we hier denken aan de invloed van de Statenvertaling. De Statenvertaling (1637) noemt het laatste bijbelboek ‘De Openbaringe’. Boven elke bladzij wordt de titel ‘De Openbaringe’ herhaald, ook in de drukken (folioformaat) uit de vorige eeuw. In de kwarto- en octavo-uitgaven van de Statenvertaling van de laatste honderd jaar vinden we ‘De Openbaring’ (boven aan de bladzij steeds ‘Openbaring’ 1, 2, 3, etc.) De bijbeluitgave van Van der Palm (begin vorige eeuw) heeft ook ‘De Openbaring’.
Het is wel zeker, dat de oude Middeln. vorm ‘openbaringhe’ in het begin van de 17de eeuw in Holland, Utrecht, Brabant en Limburg niet meer gebruikt werd.
Ik lees bij Schönfeld 3 par. 81: ‘In 't Algemeen Beschaafd is de ə, vooral sedert de 15de eeuw hoe langer hoe meer geapocopeerd (...). Deze apocope is in 't Hollands al voor de tijd kort na 1300 te bewijzen: vormen als son, maen vindt men reeds in Utrechtse hss. (Natuurkunde des Heelals, Traktaet van broeder Thomas) uit het begin van de 14de eeuw. Ook in het Brabants en Limburgs viel de ə af; daarentegen niet in 't Vlaams, waar de ə tot nu toe bewaard is.’
Gezien nu de grote invloed van Vlaamse translateurs bij het tot stand komen van de Statenvertaling, waarvan, zoals bekend is, talrijke voorbeelden te geven zijn, is het niet onbegrijpelijk, dat de vorm ‘Openbaringe’ gekozen werd.
Hierbij mag niet vergeten worden, dat de predikanten, al of niet ‘Hollanders’, natuurlijk die ə uitspraken: het ‘geen jota noch tittel’-verwaarlozen van het ‘WOORD’ was voor veel (eenvoudige) gelovigen een ernstige zaak.
Ja, bij sommige dominees zal die ə misschien met een zekere emfaze zijn uitgesproken, want iemands rechtzinnigheid werd in sommige mysticistische kringen afgemeten naar het uitspreken van wat er letterlijk ‘stond’; ‘ziele’ b.v. klonk heel wat vromer dan ‘ziel’, zodat hier van een soort woordfetisjisme gesproken zou kunnen worden. Dat Vondel de vorm ‘Openbaringe’ gebruikte, als hij het over de Apocolyps heeft, ligt voor de hand: hij citeerde eenvoudig de officiële benaming. Zie W.N.T. bij ‘Openbaring’: ‘Sint Jan in zijne Openbaringe’ (Vondel 6, 212).
Of de ‘hypercorrecte’ vorm ‘Openbaringen’ al in de 17de eeuw voorkwam, heb ik niet nagegaan. Wél vinden we hem in de 18de eeuw.
Aan de ene kant vinden we de geapocopeerde vorm ‘Openbaring’ in het essayistisch werk van V. Effen en van de dames Wolff en Deken. Hierbij gaat het over de soortnaam ‘Openbaring’, die in de Statenvertaling als ‘Openbaringe’ voorkomt. Het W.N.T. geeft o.a. de volgende citaten: ‘Begrijpende dat geene van God gegeevene Openbaring strijden kan met den Natuurlijken Godsdienst’ (Leev. 2, 369).
‘Dat de Goddelijke Openbaring zig niet schikken moet naar ons Systhema, maar ons Systhema naar de Openbaring.’ (V. Effen Spect. 12, 78).
Maar aan de andere kant zien we, als Wolff en Deken de gesproken taal weergeven van iemand die vertelt dat de predikant gepreekt heeft uit De Openbaring van Johannes, dezelfde vorm tevoorschijn komen als die welke Jan Wolkers nú gebruikt. Zie W.N.T. ‘Wat heeft Dominé voor een text gehad? - Van de zeven Phioolen uit de Openbaaringen (Leev. 1,100)’.
Uit de 19de eeuw heb ik geen schriftelijk bewijsstuk van het gebruik van dit ‘hypercorrecte’ meervoud kunnen vinden.