De Nieuwe Taalgids. Jaargang 63
(1970)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 305]
| |
‘Cyborye’Hendrik van Veldeke verhaalt in zijn Sint Servaes Legende over een opdracht, door ene bisschop Willegijs (zogezegd van Parijs) uitgevoerd in Maastricht. Dit zou geschied zijn op verzoek van een Karolingisch vorst, nadat zijn troepen, dank zij de voorspraak van Sint Servatius, een overwinning op de Arabieren hadden geboekt. In het zogenaamde deel ii, 561 vlgg., vertelt de dichter over de verschrikkelijke veldslag in Frankrijk tussen het ‘heidens’ heir en het leger van Karel (Martel)? Uit erkentelijkheid draagt bedoelde vorst de vermelde episcopus op, in de Servaaskerk te Maastricht een monument op te richten. In de uitgave van G.A. van EsGa naar voetnoot1 staat te lezen: Doen voer die busscop ter stede
Te sinte seruaes mitter vaert
Ende erwerff dat dae gemaect waert
660[regelnummer]
Eijn kostelike Cyborye
Doer die ewighe glorie
In de editie van Frings und SchiebGa naar voetnoot2 wordt o.m. afgedrukt: du di mare volquam
in Vrancrike tut Paris
3900[regelnummer]
vore einen biscop hit Willigis......
.......................
3910[regelnummer]
du vur der biscop drade
te sente Servase bit der vart
ende warf dat da gemaket wart
ein costelic ciborie
dore di ewege glorie.
De twee tekstverzorgers plaatsen op blz. 120 boven de verzen een toelichting: ‘Bischof Willigis v. Paris schmückt St. Servatius Grab in Maastricht’. Aan de voet van de bladzij staat een Latijnse tekst, waaruit, naar Frings und Schieb terecht opmaken, dat met ciborie bedoeld is ‘Altaraufbau’. Men vergelijke: ‘Erexit enim etiam super viri sancti sepulchrum cyborium auro et gemnis instar speculi lucidissimum’.Ga naar voetnoot3 Hieruit laat zich afleiden, dat we te maken hebben met een kostbaar uitgevoerde overkapping tot meerdere eer en glorie van de vereerde heilige. Voorbeelden van dergelijke monumenten zijn welhaast zo oud als het christendom. Raadpleegt men de kunsthistoricus Joseph Braun, o.m. zijn werk Der christliche Altar in seiner geschichtlichen Entwicklung, (2 Bde) 1924, dan treft men vooral in het tweede deel verscheidene specimina van ciboria aan. Dr. J.B. Kors heeft het Encyclopaedisch Kerkelijk Woordenboek ingeleid (8e druk, Bilthoven, Antwerpen, 1953). Een afbeelding van een ciborium treft men aan in kolom | |
[pagina 306]
| |
37. Kolom 184 definieert: ‘Ciborium, een overhuiving van het altaar, uitgevoerd in steen, hout of metaal, en rustend op kolommen om aan het altaar een grotere waardigheid te geven’. Terloops wijs ik in dit verband op een rijkverguld ciborium in de Servaaskerk te Maastricht. Friedrich Wilhelm gaf in 1910 te München uit: ‘Sanct Servatius oder wie das erste Reis in deutscher Zunge geimpft wurde.’ p. 225 citeert de mediaevist vss. 2150 sqq: über fronaltar er machete
ein CIBORIUM, daz ist war.
daz was so schöne und so clar
ouz rotem golde manic staein
dar ouz herlichen schaein.
't Is zonder meer duidelijk, dat met ciborium iets monumentaals bedoeld wordt.
De editio princeps van Veldekes Servaaslegende danken wij aan Jan Hendrik Bormans, hoogleraar der Rijksuniversiteit te Luik, opgericht door Koning Willem i. Door bemiddeling van Leiter-Nypels, drukker van de ‘Annales de la Société Historique et Archéologique à Maestricht’ (jg. 1858) werd het late afschriftGa naar voetnoot1 van de Veldekelegende (thans bewaard in de bibliotheek van de R.U. te LeidenGa naar voetnoot2 in dit periodiek opgenomen. Aan de hand van deze editie hebben dr. Eelco Verwijs en dr. J. Verdam in het eerste deel van het Middelnederlandsch Woordenboek verscheidene lemmata kunnen opnemen en uiteraard in latere delen. i kolom 1500 maakt melding van Cyborye. Doordat bij de vers-telling het opschrift is meegerekend, wijkt de nummering één ‘punt’ af. In de uitleg menen de tekstverklaarders, dat Veldeke bedoelde een kelk, die d.m.v. een deksel kon worden afgesloten en diende om hosties te bewaren. Deze vergissing heeft G.A. van Es in 1950 overgenomen, blijkens de toelichting in zijn Woordenlijst, blz. 205, 1e. kolom. Hij zou gelijk hebben, indien er een kerkelijk voorwerp mee bedoeld was. M.J. Koenen-Endepols, Verklarend Handwoordenboek der Nederlandse Taal, 25ste druk, bewerkt door Dr. J. Naarding (J.B. Wolters, Groningen 1960) zet achter het lemma ciborie (v): zilveren, gouden hostiekelk met deksel. Vrijwel identiek spreken Van Dale-Kruyskamp. In zekere zin vinden de woordenaars steun bij Dr. J. van Wageningen, Latijnsch Woordenboek, vierde druk, bewerkt door Dr. F. Muller Jzn, Groningen-Den Haag 1929, p. 153; ciborium = drinkbeker van metaal. In een meer recent werk, Liturgisch Woordenboek i, Roermond en Maaseik 1958-1962, wordt bij ciborie gezegd: het liturgisch vaatwerk, waarin de H. Hosties voor het uitreiken der communie worden bewaard. De toelichting van W. de Wolf O. Praem, geeft een waardevolle opheldering in historische zin. | |
[pagina 307]
| |
‘De vroegste vorm van de c. zal, blijkens de benamingen wel een cilindervormige doos of eucharistische duif geweest zijn. Vanaf de 13e eeuw krijgt de ciborie de vorm van een kelk (de stijlontwikkeling van beide loopt dan ook parallel). Nu is degelijk materiaal voorgeschreven..., liefst zilver of goud... Alleen glas en ivoor zijn verboden.’ (kolom 408 en 409). Omtrent ciborium lichten kolom 409 en 410 ons in. We nemen slechts de eerste regels over. ‘Het c. is, evenals het BALDAKIJN... een overhuiving van het altaar; het is evenwel uit steen, hout of (edel)metaal vervaardigd en rust op vier of meer zuilen. Oorsprong en betekenis zijn daarentegen gelijk: ook hier wijst de overkoepeling op apotheose en kosmische waarde’. Zoals hierboven is aangehaald, komt de kelk voor de hosties pas na 1200 in zwang. Derhalve kan Veldeke nooit de intentie hebben gehad een dergelijk liturgisch voorwerp in casu te suggereren. Wie enkel de editie-Bormans ter beschikking heeft, raadplege het iide Boeck, p. 362, vss 657 sqq. Doen voer die BusscopGa naar voetnoot1 ter stede
Te Sinte Servaes, mittervaert,
Ende erwerff dat dae ghemaect waert
660[regelnummer]
Eyn kosteliken cyborye
Voer die ewighe glorie
Dat chierde die Gods holde
Mit sylver ende mit golde
Daer aen was mennich edel steijn.
665[regelnummer]
Dat werck luchde ende scheyn
Alsoe liecht ende alsoe claer,
Als oft eijn spieghel waer,
Boven Sinte Servaes graff,
Dies hom goeden raet gaff.
Maastricht, september 1969 jef notermans |
|