De Nieuwe Taalgids. Jaargang 63
(1970)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 293]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Poot's Adversaria teruggevondenDr. C.M. Geerars heeft in NTg. 57 (1964), p. 374-376, onder de titel Poot's Adversaria verslag uitgebracht van zijn vergeefse speurtocht naar een enkel uit veilingcatalogi bekend handschrift met taalkundige aantekeningen van de Abtswouder dichter. Dit manuscript, eens eigendom van Poot's vriend Jacob Spex, kwam naderhand door aankoop achtereenvolgens in bezit van Johannes Immerzeel Jr., A.D. Schinkel, Frederik Muller, Jacob van Lennep en wederom Frederik Muller. Laatstgenoemde kocht het handschrift terug voor f9, - bij de veiling-Van Lennep op 17 januari 1871. En daar liep tevens het door Geerars met zoveel moeite gevolgde spoor dood. Sindsdien werden Poot's Adversaria nergens meer gesignaleerd. Een gelukkig toeval deed mij kort geleden het verloren gewaande manuscript terugvinden in de Utrechtse universiteitsbibliotheek. De gedrukte Catalogus Codicum Manu Scriptorum Bibliothecae Universitatis Rheno-Traiectinae, dl. ii (Utrecht 1909) vermeldt het op p. 236 onder nr. 1850 als: ‘H.K. Poot, Adversaria’. De toenmalige bibliothecaris kocht het werk in 1892 bij Frederik Muller & Co. te Amsterdam voor ...f3, -Ga naar voetnoot1. Het handschrift is gebonden in een geheel leren, 18e-eeuwse quarto-band en telt 88 fol. (papier, 196 × 155 mm), door een latere hand met potlood eenzijdig genummerd 1-88. Vooraf gaat de bekende gravure van Poot door J. Houbraken naar Th. van der Wilt. Het titelblad vermeldt enkel: ‘Taal- en Dichtkundige Aanteekeningen en Waarnemingen van Hubert Kornelisz. Poot’. De naam Adversaria komt nergens voor, maar zal door mij in het vervolg kortheidshalve toch worden gebruikt. Uit niets blijkt dat er eenmaal twee handschriften met Adversaria van Poot bestaan zouden hebben, zoals de auctiecatalogus-Spex suggereertGa naar voetnoot2. Wel laat zich zuiver op grond van de inhoud een duidelijke tweeledigheid binnen de Adversaria vaststellen, waarmee een hypothese van Geerars bevestigd wordt. Het eerste deel bevat een groot aantal alfabetisch geordende citaten, alle in het Nederlands, hetzij oorspronkelijk of vertaald. Na vele onbeschreven bladzijden volgt dan nog een niet meer alfabetisch gerangschikte serie aantekeningen op het gebied van spelling, stijl en grammatica. Het geheel ziet er dus als volgt uit:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 294]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De citaten uit beide delen zijn gewoonlijk ontleend aan Hooft, Vondel en Vergilius. Speciaal de prozavertaling van Vergilius' Wercken door Vondel uit 1646 leverde Poot een schat aan notities. Daarnaast vinden we in de alfabetische lijst enkele aanhalingen uit G. Brandt (Historie der Reformatie), Joan van Broekhuizen, Cats (slechts eenmaal), Erasmus (Lof der zotheid), Kiliaen, Meier (Fedrus), Th. Morus, Ovidius, Spiegel (Hertspiegel en Twe-spraack), Strada, Vergilius(poëzievertaling door Vondel) en Johannes Vollenhove. Ook een hoogduits woordenboek (van Math. Kramer?) werd door Poot geraadpleegd. De aantekeningen in het tweede deel zijn door Poot zelf op de volgende wijze naar onderwerp gerangschikt:
Hier tussen staan nog enkele niet onder een titel samengebrachte aantekeningen. Voor elk verschijnsel wordt een aantal bewijsplaatsen geciteerd. Van een zelfstandige taalbeschouwing is echter nergens sprake, hetgeen de waarde van Poot's Adversaria beperkt. Toch dragen zij stellig bij tot een beter inzicht in de werkwijze van de dichter Poot. Ze getuigen op elke bladzijde met hoeveel zorg hij zijn voorbeelden: Hooft, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 295]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vondel en Vergilius bestudeerd heeft. Vooral zijn relatie tot Vergilius kan met behulp van dit werkcahier nauwkeuriger worden onderzocht, zeker voor wat het woordgebruik betreft. Het verrast eigenlijk dat Horatius in het geheel niet en Ovidius alleen sporadisch tot de geciteerde auteurs behoort. Moeten we hieruit concluderen, dat onder de klassieke dichters, althans in latere jaren, Vergilius Poot's lievelingsschrijver was? Ook in zijn voorrede voor Alle de Gedichten van Joan de Haes uit 1724 stelde hij ‘de ouden Virgyl’ als dichter ‘boven alle zyne lant- en tytgenooten’. Maar er valt ook te denken aan een andere mogelijkheid. De geringe verscheidenheid in de geciteerde auteurs alsook het ontbreken van verschillende letters uit het alfabet in dl. i zou erop kunnen wijzen dat Poot - die volgens zijn biograaf Spex alleen wegens vermindering van het geheugen ertoe was overgegaan adversaria te maken - al gauw genoeg kreeg van deze zure arbeid. Een ding staat in elk geval vast: Poot's kennis van de klassieken moge naar modern begrip beperkt heten, die weinige dichters las en proefde hij zoals enkel de vakman zijn vakgenoot doet. Nijmegen, juli 1969 p.j. buijnsters |