De Nieuwe Taalgids. Jaargang 63
(1970)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 291]
| ||||||||||||||||||||||
Twee onbruikbare begrippen: endo- en eksocentrischIn z'n klassieke werkGa naar voetnoot1 maakt Bloomfield de bekende indeling van syntagma's in endoen eksocentrische. Endocentrisch is een woordgroep als ‘the resultant phrase belongs to the same form-class as one or more of the constituants’, bv. arme Jan dat bij de vormklas van Jan hoort, of jongens en meisjes dat dezelfde vormklas heeft als jongens en meisjes.
Eksocentrisch is daarentegen een woordgroep als ‘the resultant phrase belongs to the form-class of no immediate constituant’, bv. Jan holde dat een andere vormklas heeft als Jan alleen of als holde alleen. Ook types als naast Jan of door weg te lopen zijn eksocentrisch. Het hoofdstuk Syntax waaruit ik dit allemaal citeer, is heel duidelijk belangrijk pionierswerk geweest, maar sinds deze verkenningen heeft de syntaksis biezonder grote vorderingen gemaakt, zodat we op het ogenblik heel scherp zien hoe fout Bloomfield z'n voorbarige patroontypologie op dit uiterst hoge abstraktiepeil geweest is die tientallen belangrijke kwesties op veel lager peil onaangeroerd liet. - Wel kon een ander feit de lezer al meteen na de publikatie van het boek waarschuwen: de vreemde plaats die Bloomfield geeft aan het begrip nevenschikking dat traditioneel en toch ook bij een eerste objektieve verkenning een volkomen uniek type vertegenwoordigt. Merkwaardig is het daarom dat een kritisch man als van der Lubbe die bv. zo terecht de Groot z'n apriorisme verwierp dat elke woordgroep óf onder- óf nevenschikkend zou moeten zijnGa naar voetnoot2 Bloomfield z'n indeling in endo- en eksocentrische groepen overneemt, met de variant dat de indeling in predicerende en niet-predicerende van een hogere orde is. (Zowel hij als de Groot vertonen de al besproken neiging van Bloomfield om te vlug op een te hoog abstraktiepeil te gaan werken bij de patroontypologie.) Ik neem voor het gemak van der Lubbe z'n eindschema overGa naar voetnoot3:
Daarentegen hebben verschillende anderen afdoende kritiek geleverd op Bloomfield z'n indeling. Ik noem allereerst de GrootGa naar voetnoot4 die twee bezwaren noemt: 1. je kunt met Bloomfield z'n kriterium Jan holde niet van van Jan onderscheiden: het betreft hier twee sterk heterogene konstrukties met sterk verschillende konstruktie-betekenissen; | ||||||||||||||||||||||
[pagina 292]
| ||||||||||||||||||||||
2. dit ene kenmerk is niet betrouwbaar genoeg om gevallen van dezelfde konstruktie te identificeren en gevallen van verschillende konstrukties te onderscheiden. Sterk heterogene types als latijn venit dux en rex bonus komen bij Bloomfield onder dezelfde noemer (nl. onder de endocentrische groepen), maar m'n jas heet eksocentrisch terwijl z'n meervoudige pendant m'n jassen endocentrisch wordt. Daarentegen zou m'n melk in tegenstelling tot m'n jas weer endocentrisch zijn. ‘Dit is volkomen in strijd met de wijze waarop deze gevallen door de taalgebruiker geïdentificeerd en door de taalbeschrijver structureel geclassificeerd worden’Ga naar voetnoot1. ‘Wat betreft klassen van constructies met dezelfde syntactische valentie, willen we opmerken geen reden gezien te hebben tot invoering van de onderscheiding in endocentrische en exocentrische groepen, die van Bloomfield afkomstig is. De lezer zal daarentegen in deze studie wel de invloed bespeuren van Wells' kritiek op deze onderscheiding’, zegt Bakker in z'n proefschriftGa naar voetnoot2. Een biezonder uitvoerige kritiek op Bloomfield heeft ook Dik geleverd, zij het dat die zich beperkt tot de verkeerde plaats van de nevenschikking: het onderwerp van zijn proefschrift. ‘The conclusion seems to be, therefore, that no matter how Bloomfield's terms are interpreted, there are in this case not ‘minor’ but ‘major’ differences in form-class between the coordination as a whole and its members. Together with the general remarks made above, this seems sufficient to reject a general definition of ‘coordinative construction’ in terms of the endocentric-exocentric dichotomy’Ga naar voetnoot3. In z'n Nederlandse spraakkunstGa naar voetnoot4 handhaaft van Bakel in hoofdzaak de achterhaalde indeling van Bloomfield. Na de vermelding hiervan verwijst hij overigens naar ‘nog andere woordgroepen die een bijzondere behandeling vragen’ (192), maar onder die verwijzingen ontbreekt er een naar § 356 die de nevenschikking bespreekt. Aan de andere kant geeft deze paragraaf het begrip endocentrisch nergens. Ongetwijfeld is dit een belangrijke verbetering op Bloomfield en van der Lubbe, maar met dat al tast de lezer in het duister over de plaats die de nevenschikking voor van Bakel moet hebben t.o.v. de tweedeling endo-/eksocentrisch. Wel noteer ik in dit verband nog de variant in z'n definitie van eerstgenoemd begrip: waar Bloomfield sprak van ‘one or more of the constituants’ en met dat more toch wel speciaal op de nevenschikking gedoeld heeft, zegt van Bakel: ‘woordgroep waarvan enig deel de syntactische functie van het geheel kan overnemen’Ga naar voetnoot5. Vrij zeker deelt van Bakel dus de ernstige kritiek op de plaats van de nevenschikking bij Bloomfield. Maar zelfs tegen z'n gewijzigde begrippen endo- en eksocentrisch blijven nog zóveel bezwaren bestaan - zoals ik hiervoor heb laten zien - dat het ver de voorkeur verdient om ze helemaal te laten schieten: het blijven zelfs zó nog delen van een overijlde en mislukte poging tot een syntese. p.c. paardekooper |
|