Clubsen
Tegen het eind van de 18e eeuw komt het woord club op, met, wat later, de plur. clubben en de afleidingen clubbist en club(b)isterij, de eerste uit het Engels overgenomen, de laatste een vorming van Bilderdijk, ook door Da Costa nogal eens gebruikt. Men kan hierover het een en ander vinden in het W.N.T., de plur. clubsen wordt daar echter niet genoemd. Deze dubbele meervoudsvorm, waarschijnlijk ontstaan, doordat men omtrent de juiste vorm van de sing. van het nieuwe leenwoord in het onzekere verkeerde en die dus de indruk wekt, door minder ontwikkelden te zijn gebezigd, komt in die tijd een paar maal voor in het taalgebruik van intellectuelen. Men dient daarbij te bedenken, dat het Engels in het eerste kwart van de 19e eeuw hier te lande nog vrijwel niet onderwezen werd: Lockhart, de vader van Beets' jeugdvriend, was naar we menen de eerste privé-leraar in die taal in Nederland.
Het oudste ons bekende gebruik van clubsen is van 1795. In dat jaar geven P.Ph. Quint Ondaatje en L.C. Vonk een weekblad uit, Haagsche Courant, toegewijd aan waarheid en gezond verstand; in een der septembernummers (geciteerd in Spiegel Historiael Jg. 1967 p. 299; het betreffende nummer zal van 19 of 26 sept. 1795 geweest zijn) van genoemd jaar schrijven ze over het feit dat de volkssociëteiten na de verdrijving der Oranjes ‘voor gevaarlijke corporatiën wierden aangezien en als zodanig vervolgd. In Frankrijk heeft hetzelfde plaats gehad omtrent de Jacobijnse clubsen.’ De redacteuren waren bepaald geen onontwikkelde lieden; dit geldt ook voor de bekende uitgever-dichter J. Immerzeel Jr., die veel later, in 1836, in Gedachten van Matthias Claudius op p. 158 schrijft: ‘Met het redeneeren en twisten gaat het hier (zgn. in Japan) kapitaal vooruit, ook met het tijdschrift- en boekenmaken en met de clubsen tot verlichting.’ (Dr. J.C. van Deventer gebruikt in zijn De Wandsbecker Bode Haarlem z.j. op deze plaats de vertaling vereenigingen, Dl. I. p. 186). Dat Immerzeel wel degelijk de juiste sing.-vorm kende, blijkt uit een citaat op p. 159, waar hij spreekt van ‘eene Europeesche club te Botany baai.’
Uit slechts twee gevallen mag men geen conclusie trekken omtrent de frequentie van de vorm clubsen: het vroege geval-1795 kan een journalistieke lapsus geweest zijn. Misschien wijst het geval-Immerzeel, gezien het jaartal 1836 èn het feit dat I. met de sing.-vorm bekend was, op de mogelijkheid van een ruimer gebruik van bedoelde meervoudsvorm in de eerste helft van de vorige eeuw.
j.h.j. willems