Het meervoud van kapelaan
Toen ik in een radio-nieuwsuitzending op 13 februari 1965 twee maal het meervoud kapelanen hoorde (en nog eens twee maal een uur later, toen de uitzending zo goed als woordelijk herhaald werd), deed mij dat vreemd aan. Die aanvankelijke bevreemding verminderde wat, toen ik bedacht dat heel veel substantiva die in hun bouw dicht bij kapelaan staan, het meervoud op -en vormen: parochianen, partizanen, veteranen, Afrikanen, Tibetanen, enz. Het laat zich zelfs verdedigen dat kapelanen de vorm is die past in het systeem van de nederlandse meervoudsvorming (al is dat ‘systeem’ niet erg strak). Toch gaf Beets in de 7e druk van de Woordenlijst van De Vries en Te Winkel, verschijningsjaar 1914, de toenmalige toestand stellig niet of niet meer juist weer door als enige meervoudsvorm kapelanen te vermelden. Hij zal dichter bij de waarheid geweest zijn, toen hij enige jaren later bij het door hem bewerkte artikel in het W.N.T. opgaf: ‘mv. kapelanen en kapelaans’. De voorlaatste druk van Van Dale, voltooid in 1950, heeft ook nog de twee meervoudsvormen, met het -s-meervoud voorop. Of die volgorde een rangorde van voorkeur aangeeft, is uit de ‘Aanwijzingen voor het gebruik’ van het woordenboek niet op te maken. Wat nu de tegenwoordige toestand betreft, de meeste Nederlanders zullen met mij, niettegenstaande die nieuwslezer van 1965, zich scharen aan de zijde van de Woordenlijst-1954 en de jongste Van Dale, die uitsluitend het meervoud kapelaans erkennen.
Zou het -s-meervoud van kapelaan, dat met enig recht als afwijkend of zelfs ‘onregelmatig’ beschouwd mag worden, opgekomen zijn onder invloed van het meervoud van pastoor? Pastoors en kapelaans gaan dikwijls in nauwe nevenschikking samen.
c.b. van haeringen