| |
| |
| |
Aankondigingen en mededelingen
Derde Colloquium van hoogleraren en lectoren extra muros
Het verslag van het derde colloquium van hoogleraren en lectoren in de nederlandistiek aan buitenlandse universiteiten ('s-Gravenhage 1967) is een boekwerk van 228 bladzijden geworden. Het geeft een overzicht van wat er op de werkvergaderingen besproken is en samenvattingen van de voordrachten op de wetenschappelijke vergaderingen met de daarop gevolgde discussies. De thema's die achtereenvolgens op de werkvergaderingen aan de orde gekomen zijn, waren: De problematiek van het academisch onderwijs van het Nederlands in het buitenland; De status van de hoogleraren en lectoren in de nederlandistiek aan buitenlandse universiteiten (waarbij de pensioenrechten het knellende centrale probleem zijn); De didactiek van het onderwijs in het Nederlands aan buitenlanders; Het gebruik van het talenpracticum. Op de wetenschappelijke vergaderingen kwamen achtereenvolgens aan de orde: Het taalhistorisch apparaat (K. Heeroma); De stand van de moderne Nederlandse taalkunde (M.C. van den Toorn); De Middelnederlandse letterkunde: Literaire kunst of ‘Voer voor Filologen’? (R.K.J.E. Antonissen); De stand van de Nederlandse Lexikografie (F. de Tollenaere); De Nederlandse literatuurgeschiedenis: stand en misstand (G. Stuiveling); De stand van de Nederlandse en Vlaamse cultuurgeschiedenis: resultaten, tekorten, desiderata (J.J.M. Timmers). De resoluties waartoe het colloquium geleid heeft, vindt men op blz. 219-221.
| |
Een inleiding tot de linguïstiek
In de reeks Aula-Boeken is als nummer 428 onder de titel Algemene Linguïstiek een vertaling verschenen van het boek General Linguistics door R.H. Robins (Het Spectrum, 1969: 404 blz. voorwoord + tekst; 40 blz. noten; 4 blz. bibliografie; 13 blz. literatuurlijst; 15 blz. register). De schrijver is hoogleraar in de algemene linguïstiek aan de universiteit van Londen. Het boek is vertaald door drs. M.H. Moonen. Deze heeft ten gerieve van de Nederlandse lezer zoveel mogelijk Nederlandse voorbeelden gegeven naast de Engelse van de schrijver. Het eerste hoofdstuk geeft een afbakening van het onderwerp. Hierin wordt de algemene linguïstiek gekarakteriseerd als het bestuderen van taal, waarna uiteengezet wordt wat men onder taal en talen moet verstaan, wat beschrijvende, historische en vergelijkende linguïstiek en wat filologie is. Voorts wordt uiteengezet welke eisen men aan de linguïstiek als wetenschap dient te stellen. Vervolgens wordt het terrein van de algemene linguïstiek afgebakend en tenslotte wordt de semantiek aan de orde gesteld. Het tweede hoofdstuk geeft theoretische en methodologische beschouwingen. Het derde en vierde hoofdstuk handelen achtereenvolgens over de fonetiek en de fonologie. Hoofdstuk 5, 6, en 7 zijn aan de grammatica gewijd. Achtereenvolgens komen aan de beurt grammaticale elementen (de zin, het woord, het morfeem, de semantische status van woorden en morfemen), grammaticale klassen, structuren en categorieën (syntactische relaties, woordklassen, immediate constituents, transformationele analyse, grammaticale categorieën, sub-klassen en onregelmatigheden) en grammaticale semantiek. De vergelijkende taalwetenschap komt in hoofdstuk 8 aan de orde, terwijl onder het hoofd ‘wijdere perspectieven’ nog wordt gehandeld over linguïstiek en antropologie, linguïstiek en filo- | |
| |
sofie, linguïstiek en psychologie, linguïstiek en
taalonderricht, linguïstiek en de communicatietechniek, linguïstiek en literatuur, terwijl aan het eind van dit hoofdstuk een schets van de geschiedenis van de studie van de linguïstiek in West-Europa gegeven wordt. Drie bladzijden over de jongste ontwikkelingen besluiten het geheel. Het boek is vlot geschreven en geeft een breed overzicht van de verworvenheden en problemen van de taalkunde. De schrijver heeft ernaar gestreefd een objectief overzicht van de verschillende richtingen te geven, en dat is hem ook wel gelukt. Hij heeft er bovendien voor gezorgd, dat de geïnteresseerde lezer zich via een uitgebreid notenapparaat en een literatuurlijst van 340 nummers verder in de stof kan verdiepen dan binnen de beperkingen van een inleiding mogelijk is.
| |
Nijhoff's Index op Nederlandse en Vlaamse Periodieken
Op de 58ste jaargang is thans het auteur- en trefwoordenregister verschenen. Een vluchtige blik daarin is al voldoende om te constateren, dat dit groot nut heeft voor de samenstelling van de bibliografie van de Nederlandse taal- en letterkunde, die in ons tijdschrift nu meermalen aan de orde gesteld is. Ook de maandelijkse nummers van de jaargang 1969 behelzen een schat van bibliografische informatie.
| |
Dr. L.M. van Dis, Acht lezingen
J.M. Meulenhoff N.V. heeft ter gelegenheid van zijn pensionering een achttal lezingen die Van Dis als docent, rector of inspecteur gehouden heeft, gebundeld (Amsterdam 1969). Onze lezers zullen zich waarschijnlijk niet alleen interesseren voor de neerlandistische voordrachten (Jacobus van Looy als schrijver van ‘De wonderlijke avonturen van Zebedeüs’ en Realisme in de Reinaert, maar welk realisme?), maar ook voor die welke handelen over de didactische aspecten van het onderwijs in de moedertaal, zowel omdat dit onderwerp altijd actueel blijft, als ook omdat daarin een man van lange ervaring en een begaafd docent spreekt.
| |
Het taalsysteem in het geding
F.F. Odendal heeft zijn ambt van hoogleraar in de Afrikaanse en Nederlandse taalkunde aan de Randse Afrikaanse universiteit aanvaard met een rede over het onderwerp ‘Taal as sisteem’ (Publikasiereeks van die Randse Afrikaanse Universiteit A 23; Johannesburg 1969; 29 blz). Hij heeft een overzicht van wat de term systeem in de hoofdstromingen van de 20ste-eeuwse taalkunde inhoudt, nadat hij eerst vrij uitvoerig heeft stilgestaan bij de opvattingen van de Saussure. Hij gaat diens invloed na op andere linguïsten, in het bijzonder die op de vertegenwoordigers van de Praagse kring van structuralisten. Hij acht het streven van de Bloomfieldianen naar formulering van een beschrijvingstechniek die op een verzameling taaluitingen kan worden toegepast, belangrijk, maar vindt het een tekort, dat ze niet duidelijk ingezien hebben, dat het taalsysteem geen absoluut sluitend systeem in logische of mathematische zin is. Hij wijst er met instemming op, dat Glinz voorgesteld heeft, de taal niet als een systeem, maar als een systemoïde (een systeem van interdependente en independente subsystemen) te beschouwen. Tenslotte komt hij bij Chomsky terecht, die - aldus Schr. - het
| |
| |
systeem eerder zoekt in de regels volgens welke het oneindige aantal grammaticale zinnen gevormd kan worden, dan in de taal zelf. ‘Aangezien in taal 'n oneindige aantal sinne gevorm kan word, ook in die sin dat hulle nie aftelbaar is nie, en aangesien taal stellig kontinu eerder as diskreet is, skyn daar werklik twyfel te kan bestaan of dit 'n goedgedefinieerde sisteem kan wees. As dit so is, hou dit inderdaad probleme in vir een grammatika wat nie slechs wil verklaar nie, maar ten slotte ook wil voorspel. Dit wil voorkom asof Chomsky nog ernstige aandag aan die sisteem in die streng sin van die woord sal moet gee’.
| |
De derde druk van Paardekooper's Beknopte ABN-syntaksis
Van L.C.G. Malmberg ontvingen wij twee maanden geleden de derde druk van Dr. P.C. Paardekooper, Beknopte ABN-syntaksis, die in 1968 verschenen is (Geb. f 38, -) De eerste druk (1963) is in de 57ste jaargang van dit tijdschrift gerecenseerd (blz. 105-109). Vergeleken met die van de eerste druk is de omvang van het boek thans precies verdubbeld. De Schr. heeft dus bij de voorbereiding van de tweede zowel als de derde druk voortdurend gewerkt aan het opvullen van leemtes en het aanbrengen van verbeteringen in de formulering. Zo is bijvoorbeeld de paragraaf ‘Vormleer van de eerste patroonindeling naar de binnenbouw’ (2.2.2) twee maal zo groot als in de tweede druk. Dat heeft aan de ene kant geleid tot een voorzichtiger formulering (2e dr.: ‘Op grond van ditzelfde kriterium delen we het nu verder in’ luidt in de 3e dr.: ‘Vooral op grond van dat kriterium delen we het nu verder in’) en aan de andere kant tot een betere zinstypologie doordat ‘het zo verwante vw’ als indelingskriterium uit de tweede druk in de derde vervangen is door ‘het zinsdeel dat het sterkst van allemaal met de voor-pv verbonden is: het eerste.’ Het ‘zo verwante vw’ en de syntagma's met een achter-pv zijn nu elders ondergebracht. De termen ‘rechte woordorde’ en ‘inversie’ uit de tweede druk worden in 2.2.2. van de derde druk niet meer gebruikt en in een noot als ‘ongelukkig’ gekwalificeerd, waarin ook de ‘klassieke’ indeling in ‘hoogstens vier zinstypes’ van een aantal vraagtekens voorzien wordt. Paragraaf 2.2.4. in de derde druk (paradigmatische beperkingen van de pv-geb. wijs) houdt ten opzichte van de tweede druk een uitbreiding in van het aantal syntagma's dat in het boek besproken wordt, en past compositorisch beter op die plaats dan 2.2.4. ‘Vormleer van de ww-patroon-varianten i.v.m. het onderwerp achter de pv’
uit de tweede druk. Het is natuurlijk onmogelijk, binnen het bestek van een aankondiging de talrijke wijzigingen en uitbreidingen van deze derde druk ook maar te noemen. Uit wat als voorbeeld gegeven is moge intussen duidelijk zijn geworden, dat Paardekooper er voortdurend naar streeft, zijn beschrijving van syntactische verschijnselen beter en vollediger te maken. Hij heeft het degene die zich in het bijzonder wil verdiepen in het nieuwe dat de derde druk te bieden heeft, gemakkelijk gemaakt door op blz. VI een opsomming te geven van de nummers waarin men dat moet zoeken.
| |
Retrograde woordenboek van de Nederlandse taal
In de reeks Theoretische en Praktische Voorstudies van het Instituut voor Toegepaste Linguïstiek van de Kath. Universiteit te Leuven heeft Dr. E.R. Nieuwborg een retro- | |
| |
grade uitgave van Van Dale's Groot Woordenboek der Nederlandse Taal (1961) bezorgd. Slechts een heel klein aantal woorden, met name anglicismen, germanismen en gallicismen zijn niet opgenomen. De woordenlijst bevat zo ca. 192000 lemma's. In de inleiding vindt men o.a. een statistisch overzicht van de woordlengte in het algemeen (het aantal woorden stijgt tot en met lengte negen en daalt daarna tot lengte eenendertig) en per letter van het alfabet. De ponskaarten en magneetbanden waarover het instituut beschikt, zullen nog aangevuld worden met gegevens in verband met het genus en de meervoudsvorming, zodat in de toekomst ook die problemen statistisch kunnen worden behandeld. De woordenlijst is zo ingericht, dat er drie kolommen op een bladzijde staan. Dit heeft met zich mee gebracht, dat deze kolommen maximaal 22 letters breed konden zijn. Langere woorden moesten dus over twee regels verdeeld worden. Daarbij werd geen rekening gehouden met de lettergreep, omdat dit voor de programmering van het rekentuig te grote moeilijkheden opleverde. Een woord als uitbreidingsmogelijkheid is daarom zo over twee regels verdeeld, dat de eerste alleen ui en de tweede tbreidingsmogelijkheid te lezen geeft. Het zetsel is fotomechanisch vervaardigd naar de getypte kopij. Daardoor is de druk allerminst fraai geworden. Er komen veel kapotte en ongelijkmatig afgedrukte letters in voor. Dit is echter geen ernstig bezwaar voor de bruikbaarheid. Een normaal gezet boek zou een veelvoud van het thans gepresenteerde gekost hebben! Het behoeft geen betoog, dat dit retrograde woordenboek het onderzoek van de morfologie van het moderne Nederlands zal stimuleren en veel sneller doen verlopen dan anders mogelijk zou zijn geweest. Het ITL te Leuven verdient dan ook grote dank
van allen die zich voor de Nederlandse taalkunde interesseren.
| |
Grondbegrippen van generatieve grammatica
Jos Nivette heeft in de reeks Talen en Cultuur (Labor, Brussel 1970) een inleiding tot de generatieve grammatica gepubliceeerd (90 blz. tekst; 12 blz. bibliografie en register) Na enkele opmerkingen over vroeger optredende richtingen in de structurele taalkunde volgt hij het werk van Chomsky op de voet, beginnend met Syntactic structures (1957) en eindigend met The sound pattern of English (1968). Hij legt dus uit, wat een Finite State Grammar (FSG) is en waarom Chomsky die verwerpt, wat een Phrase Structure Grammar (PSG) is die berust op de theorie van de immediate constituents en bespreekt de overwegingen die Chomsky tot het ontwerpen van een generatief-transformationele grammatica hebben geleid. In zijn overzicht komt duidelijk uit, welke belangrijke problemen nog open zijn. De aspecten van de syntactische component worden achtereenvolgens besproken en met Nederlandse voorbeelden toegelicht. De syntactische component is de creatieve component van de generatieve grammatica, de semantische en de fonologische component die daarna besproken worden, zijn interpretatieve componenten. De werking van de semantische component zou duidelijker geworden zijn, als de schr. die op blz. 62 met een voorbeeld had toegelicht. Hetzelfde geldt voor de fonologische component, hoewel het voorbeeld van een matrix die in een noot op blz. 64 gegeven wordt, wel een indruk geeft van de gegevens die in de herschrijfregels moeten worden opgesteld. (Daarin staat ten onrechte vermeld, dat de a niet stemhebbend is.) De drie grondstellingen van Chomsky's taaltheorie (hoofd- | |
| |
stuk 6) worden op heldere wijze besproken. In het laatste hoofdstuk wordt uiteengezet, dat Chomsky zijn theorie niet ten behoeve van mechanische vertalingen heeft ontworpen en ook niet op grond van didactische overwegingen. Wel meent schr. dat ze heel verhelderend voor het taalonderwijs kan zijn en ook tot vernieuwing van de stilistiek kan leiden. Aan het slot van dit
hoofdstuk wordt een klein overzicht gegeven van specimina uit een groot aantal problemen die nog moeten worden onderzocht. Een ruime bibliografie stelt de lezer in staat, zich omstandiger met de geboden stof bezig te houden en daardoor zijn inzicht te verdiepen. Een zaakregister maakt het hem mogelijk, de behandelde termen en begrippen snel terug te vinden. De formuleringen zijn duidelijk en het boek lijkt mij daarom als inleiding tot de generatieve grammatica heel bruikbaar.
B.v.d.B.
| |
Kroniek der handschriftenkunde
Toen tot verdriet van velen in 1966 de uitgave van het bibliografische tijdschrift Het boek werd gestaakt, kwam ons dat onder meer te staan op het wegvallen van de kroniek der handschriftenkunde die door P.J.H. Vermeeren was bijgehouden. In dit gemis wordt nu voorzien door een Kroniek der handschriftenkunde in de Nederlanden in het tijdschrift Archives et bibliothèques de Belgique / Archief- en bibliotheekwezen in België. Driemaandelijks tijdschrift van de Vereniging van Archivarissen en Bibliothecarissen. De eerste kroniek, in jaargang 39 (1968), was gewijd aan publicaties uit de periode 1965-1966 over handschriften die vóór 1600 in de Zuidelijke Nederlanden zijn ontstaan. De tweede, in jaargang 40 (1969), pl. 593-660, bestrijkt het tijdvak 1967-1968 en is ruimer van opzet: vanaf deze jaargang gaat het om publicaties over handschriften, vóór 1600 ontstaan in ‘de Nederlanden’, d.i. de ‘Zeventien Provinciën’ en het prinsbisdom Luik. De samenstellers zijn: A. Brounts, J. Deschamps, G. Dogaer, E. Persoons en W. van Hoecke.
In deze kroniek worden niet alleen boeken en artikelen over handschriftenkundige onderwerpen in genummerde notities kort aangekondigd, maar ook catalogi van bibliotheken en tentoonstellingen, en tekstedities voor zover deze beschrijvingen van handschriften bevatten. De kroniek over de jaren 1967-1968 telt niet minder dan 183 nummers! Er is alle reden voor de wens dat de schrijvers hun kroniek tot in lengte van jaren zullen voortzetten: zij leveren daarmee een waardevolle bijdrage tot de Nederlandse filologie.
| |
Microfiches van Middelnederlandse handschriften
Enige jaren geleden heeft de Algemene Conferentie der Nederlandse Letteren er bij de Nederlandse en de Belgische regering op aangedrongen, kredieten ter beschikking te stellen voor de reproduktie op microfiches van de voornaamste Middelnederlandse handschriften. Dit verzoek werd ingewilligd en de reproduktiearbeid is met voortvarendheid ter hand genomen. Alle in aanmerking komende Middelnederlandse handschriften in Belgische bibliotheken zijn thans op microfiches gebracht; de reproduktie
| |
| |
van de handschriften uit Nederlands bezit (een groter aantal dan de ‘Belgische’ codices) vordert gestaag. De door de Belgische regering verstrekte geldmiddelen worden nu gebruikt voor de reproduktie van Middelnederlandse handschriften die buiten België en Nederland worden bewaard. Positieve microfiches van alle gereproduceerde handschriften zijn gedeponeerd in een aantal bibliotheken in Nederland (K.B. Den Haag, U.B. Leiden, Groningen, Amsterdam, Utrecht en Nijmegen), in België (K.B. Brussel, Stadsbibl. Antwerpen, U.B. Gent, Luik en Leuven) en in Zuid-Afrika (Pretoria).
In het tijdschrift Archives et bibliothèques de Belgique / Archief- en bibliotheekwezen in België, jg. 39 (1968), p. 209-220, heeft J. Deschamps een definitieve lijst gepubliceerd van de 186 Middelnederlandse handschriften uit Belgisch bezit, en een voorlopige lijst van de handschriften uit bibliotheken buiten België en Nederland, die op microfiches zijn gereproduceerd.
Het gekozen procédé maakt het mogelijk een lijvige codex als handschrift Hulthem te reproduceren op slechts elf fiches van 9 × 12 cm, die met behulp van een leesapparaat kunnen worden geraadpleegd. De technische mogelijkheden van deze reproduktiewijze zijn niet onbeperkt: bij sommige handschriften van groot formaat en met een klein lettertype is de verkleining zo sterk dat de leesbaarheid van de microfiches te wensen overlaat. Voor codicologische of paleografische onderzoekingen zijn de microfiches uiteraard niet meer dan een hulpmiddel; zij kunnen echter goede diensten bewijzen als het voornamelijk op de inhoud van een codex aankomt. Om een voorbeeld te noemen: men behoeft nu geen verre reizen meer te ondernemen, of omstandige bestellingen van fotografisch materiaal te verrichten, als men er zich van wil vergewissen hoe een passage uit een Middelnederlands werk in een aantal handschriften is overgeleverd.
| |
Meerstemmige liederen uit het einde van de 14de eeuw
Nog steeds komen belangrijke fragmenten aan het licht. In 1965 wist Drs. P.F.J. Obbema, conservator van de westerse handschriften der Leidse universiteitsbibliotheek, de hand te leggen op een zestal bladen perkament die gediend hadden als schutbladen van een driedelig, in 1511 gedrukt werk uit de bibliotheek van de Sepulchrijnen te Culemborg. De fragmenten, die te Leiden de signatuur B.P.L. 2720 hebben gekregen, zijn afkomstig uit een meerstemmig liedboek, dat vermoedelijk in het begin van de 15de eeuw is vervaardigd, maar waarvan de inhoud ‘tenminste een generatie ouder’ kan zijn. Tekst en muziek zijn zwaar gehavend; geheel of gedeeltelijk leesbaar zijn twaalf liederen met Franse, vijf met Nederlandse en één met Latijnse tekst. De taal van de Middelnederlandse liederen, op één uitzondering na, wijst in de richting van de noordelijke Nederlanden.
De Utrechtse musicologe Prof. Dr. H. Wagenaar-Nolthenius heeft van deze ontdekking voorlopig verslag uitgebracht in een artikel De Leidse fragmenten. Nederlandse polifonie uit het einde der 14de eeuw, verschenen in: Renaissance-muziek 1400-1600. Donum natalicum René Bernard Lenaerts, Leuven (Kath. Univ., Seminarie voor Muziekwetenschap), 1969, p. 303-315. In bijlagen heeft zij vier liederen uitgegeven. Bij een van de Middelnederlandse liederen wordt de componist vermeld: Hugo
| |
| |
Boy monachus. Op grond van het voorkomen van de naam Hughe Boey in Dordtse archivalia uit het einde van de 14de eeuw acht zij het mogelijk dat het liedboek uit Dordrecht afkomstig is. Zij kenschetst de inhoud als ‘huismuziek-voor-gevorderden’, die een indruk geeft van ‘noordelijke provinciekunst uit de nadagen van de Ars Nova’.
Muziekwetenschappelijk is het belang van de Leidse fragmenten aanzienlijk, maar ook in litterair opzicht valt de vondst niet te versmaden. Een curieuze aanwinst is de compositie van Hugo Boy monachus, die een parodie op een liefdeslied lijkt te zijn. Op een strofe volgens het bekende schema ‘Natureingang - klacht van de minnaar’ volgt in het refrein het verbazingwekkende antwoord van het meisje: ‘Hale mosselkyn al heet! Die beste spise die ic weet dat syn mosselkin al heet!’ Dit doet denken aan de ‘marktroepen-motetus’ uit een verwant meerstemmig liedboek, het Utrechtse fragment U.B., 6 E 37 (cf. J.W. Muller, Brokstukken van middeleeuwsche meerstemmige liederen, in: Ts 25 (1906), p. 1-60, spec. p. 30-60, en E. Stam, Het Utrechtse fragment van een Zeeuws-Vlaamse markt-roepen-motetus, in: Tijdschrift van de Vereniging voor Nederlandse muziekgeschiedenis 21 (1968), p. 25-36). Temidden van het straatgewoel waar de venters hun waren aanprijzen hoort men daar flarden van liefdesliedjes, en ook de roep: ‘Loep, hale groet Sluse mosselen, hale, hale, hale ter zee!’ Het valt te hopen dat de Leidse liederen ook van letterkundige zijde zullen worden onderzocht: deze mosselkyn smaken naar meer!
W.P.G.
| |
Niederdeutsches Jahrbuch 1969; Korrespondenzblatt 1968 en 1969
In nr. 92, jaargang 1969, van het Jahrbuch des Vereins für niederdeutsche Sprachforschung levert Bo Sjölin een bespreking van Studia Frisica in memoriam Prof. Dr. K. Fokkema 1898-1967 scripta, de bundel die in het kort is aangekondigd NTg. LXII, 311. Bijdragen van Nederlanders en Vlamingen, o.a. van Heeroma en Goossens over dialectwoordenboeken, komen ook ter sprake in een bespreking, door Heinrich Wenke, van Wortgeographie und Gesellschaft, de feestbundel die aan Ludwig Erich Schmitt is aangeboden bij zijn zestigste verjaardag; wat uitvoeriger gaat de recensent in op de studie van Ponten over de uitwisseling van leenwoorden tussen Duits en Nederlands (vgl. NTg. LXI, 275). Verder bevat het jaarboek een bespreking van de door Heeroma uitgegeven Liederen en Gedichten uit het Gruuthuse-handschrift, door H.A. Heinrichs; deze kende wel het artikel van Lieftinck, ‘Avontuurlijke wetenschap’, in het Ts. voor Ned. Taal- en Letterkunde LXXXIII, en Heeroma's ‘Defence of adventure’ in hetzelfde deel van het Ts., maar blijkbaar nog niet het artikel van W.P. Gerritsen NTg. LXII, 187 vlgg. en Heeroma's repliek daarop Ts. LXXXV, 249 vlgg. De bespreking van Heinrichs ontleent een eigen belang hieraan, dat hij, in afwachting van wat Heeroma t.z.t. daarover zal brengen, alvast enige voorbeelden geeft van de sterke duitse invloed op de taal van een groot deel van de gedichten.
De Verein für niederdeutsche Sprachforschung geeft ook een Korrespondenzblatt uit, dat vier maal per jaar verschijnt. In de jaargangen 1968 en 1969 heeft Nils Törnqvist de herkomst van enige zweedse zee- en scheepstermen behandeld die aan het Nederlands of Nederduits ontleend zijn. Zo komt hij tot de etymologie van een aantal neder- | |
| |
landse woorden. In jrg. 1968 stelt hij dok in ablautsverhouding tot duiken, zonder in zijn overzicht van ‘die bisherigen Deutungsversuche’ te vermelden dat die verklaring met een voorzichtig ‘misschien’ ook al bij Franck-Van Wijk te vinden is. Dat hem dat woordenboek niet onbekend is, blijkt bij zijn behandeling van bedaren in jrg. 1969: daar ondersteunt hij de door Van Wijk geopperde veronderstelling, dat dar- uit daz- is ontstaan, met enige skandinavische woorden die semantisch en formeel bij die veronderstelling passen. In jrg. 1969 betoogt hij verder, dat mnl. deisen, deinsen, mnl. deinzen, van keltische oorsprong is; het ziet er niet naar uit dat die etymologie gemeengoed zal worden. Niet groot ook is de kans op algemene aanvaarding van zijn etymologie van jol, waarin hij een ‘Entstellung’ ziet van het oudfranse woord waaraan galei ontleend is. Een minder bekend nederlands maritiem woord, agger ‘korte stijging van het zeewater bij eb’, wil hij via het Engels op lat. agger ‘bodemverheffing’ herleiden. Als een ‘kustwoord’ beschouwt hij ook baes, dat van het Hoogduits naar de kuststreken gekomen zou zijn; hij wil er de hoogduitse comparatief baz ‘beter’ in zien, ter vergelijking wijzende op woorden als meerdere, superieur e.a. Ten slotte behandelt hij in jrg. 1969 een woord uit de militaire sfeer, nl. harnas. Meestal wordt dat verklaard als ontleend aan het Oudfrans.
Törnqvist beschouwt het als een germaans woord, en het oudfranse woord als een oude ontlening aan het Germaans.
Met deze korte vermelding van Törnqvist's artikels, zonder biezonderheden en zonder discussie, moet in deze rubriek worden volstaan. Daardoor is niet voldoende recht gedaan aan de soms scherpzinnige argumentatie. Maar in etymologicis gaan scherpzinnigheid en overtuigingskracht lang niet altijd hand in hand. Het oordeel ‘ingeniosius quam verius’, een stukje Latijn waarvan Verdam zich nu en dan bediende, is er niet zelden op van toepassing.
| |
Handelingen Vlaams Filologencongres
Van het zevenentwintigste Vlaams Filologencongres, gehouden in Brussel op 8, 9 en 10 april 1969, zijn de Handelingen verschenen. Er zijn volledig in opgenomen de openingsrede van de voorzitter, A. Gerlo, en de slotrede van de ondervoorzitter, J. Weisgerber. Deze twee redes waren bestemd voor de plenaire vergaderingen aan het begin en aan het slot. Tussen die twee lagen de vergaderingen van twee ‘afdelingen’ en dertien ‘secties’. De twee ‘afdelingen’ waren: algemene taalwetenschap en algemene literatuurwetenschap. De afdeling algemene taalwetenschap had tot centraal onderwerp: ‘Betekenis in de transformationeel-generatieve grammatica’. De eerste lezing, van F.G. Droste, voorzitter van de afdeling, was getiteld De plaats van de semantische subcomponent in het componentenstelsel van de transformationeel-generatieve grammatica; de spreker beoogde daarmee de twee volgende voordrachten te ‘localiseren’: die van J.J. Spa, Vragen rond de semantiese komponent in de transformaatsjonele grammatika, en die van P.A.M. Seuren met de kortste titel, Generatieve grammatika en semantiek. Te oordelen naar de omvang, in verband met de beschikbare tijd, zijn alle drie voordrachten volledig in de Handelingen opgenomen.
Dat is niet gebuerd met de twee lezingen die in de afdeling algemene literatuurwetenschap ten gehore zijn gebracht. C. de Deugd heeft in die afdeling met Het literair estheticisme - een poging tot definitie gedaan, maar dat blijkt alleen uit de hier
| |
| |
gecursiveerde titel; van de inhoud staat niets te lezen. De andere spreker, W. Gobbers, die Het probleem van de historische evaluatie (n.a.v. Rhijnvis Feith) heeft behandeld, noemt zelf in een voetnoot de afgedrukte tekst, die intussen vijf volle bladzijden beslaat, ‘het hier samengevatte congresreferaat’.
In de sectie nederlandse taalkunde zijn de volgende sprekers aan het woord geweest over de na hun namen vermelde onderwerpen: W.P. Gerritsen, De tekstuitgever en de taalkundige; G.J.W. de Jongh, Iets over het taalgebruik in de kanselarijregisters van graaf Willem III van Holland; Ch. Bertrand, De temporele laag der mnl. voorzetsels; S. de Vriendt, Automatisering ook in dienst van de Nederlandse filologie; R. Willemyns, Dialekt versus algemene taal: ook een Middelvlaams probleem? Van deze vijf lezingen zijn samenvattingen van uiteenlopende maat opgenomen
De sectie nederlandse letterkunde had tot thema: ‘De tegenwoordige stand van de literatuurstudie in de Nederlanden’. Er zijn vijf voordrachten gehouden; het verslag ervan is zo uitvoerig dat verondersteld mag worden dat de gehele tekst is afgedrukt. Sprekers en titels: M. Janssens, Een kritische methode, getoetst aan een gedicht van H. Claus; L. Gillet, De Nederlandse parlando-poëzie - Een verkenning van het terrein; Mevrouw D. Van Berlaer, Het spel met de taal: ook kritisch een uitweg uit de impasse van de poëzie (een probleem in verband met de studie van de poëzie van Richard Minne); L. Wenseleers, De praktijk van de literaire kritiek in het Nederlandse taalgebied; J.J. Oversteegen, Poëzie als uitspraak over het bestaan.
De opsomming van sprekers en onderwerpen blijft hier wat de secties betreft, beperkt tot de twee specifiek neerlandistische. Uit overwegingen van plaatsruimte, en niet omdat het verhandelde in andere secties buiten de belangstellingssfeer van de NTg.-lezers zou liggen. Dat is zeker niet het geval voor de sectie boek- en bibliotheekwezen, en ook in de stof van de secties opvoedkunde, volkskunde en communicatiewetenschappen is het een en ander dat nauw aan de neerlandistiek raakt.
Op alle lezingen die in de twee afdelingen en in de secties zijn gehouden, volgt een verslag van de discussie erna. Bij de lezing van C. de Deugd, waarvan geen tekst of samenvatting is opgenomen, is de discussie wel verslagen.
Congresleden ontvangen automatisch de Handelingen. Andere belangstellenden kunnen ze bestellen bij het Secretariaat van de Vlaamse Filologencongressen, Sint-Bavolaan 7, 1730 Zellik; de prijs is 350 frank, de omvang 304 bladzijden.
c.b. van haeringen
| |
Bert Japin - Taaltje wèl - taaltje niet (uitg. Ad. Donker n.v., Rotterdam, 1969: prijs f 6,90).
Dit tweede boekje over taal van de publicist en neerlandicus Bert Japin is enige maanden na zijn overlijden (aug. 1969) verschenen, met een voorwoord van de regisseur (?) Bert van der Zouw, die Japins radiorubriek ‘Spelen met taal’ heeft verzorgd.
Verwondering over het Nederlands van kranten en tijdschriften (‘Merkwaardig: al die mensen die er nooit bij stilstaan, wàt ze nu eigenlijk neerschrijven.’) en de wens verbetering te brengen in het taalgebruik vormen de drijfveren die Japin tot spreken en schrijven hebben aangezet. In menig opzicht komt zijn tweede boekje over taal met zijn eerste, Kennut zijn dat ik u kan (zie NTg. 62 (1969), 232), overeen. Japins kritiek
| |
| |
op allerlei soorten van taalgebruik wordt in evenwicht gehouden door zijn afkeer van ondeskundige vitterij. Wetenschappelijke pretenties heeft het boekje geenszins, maar ik mag toch niet nalaten erop te wijzen dat de auteur soms wat al te lichtvaardig met taalkundige zaken omsprong. Zo had hij voor de betekenisontwikkeling van rakker (p. 90) het WNT met voordeel kunnen raadplegen en ook had hij wel eens mogen verifiëren, welk boek hem vaag voor de geest zweefde toen hij naar het ‘Historisch Woordenboek’ (!) van Stoett verwees (p. 123, voetnoot).
Behalve kritische bespreking van mislukte formuleringen bevat het boekje o.a. hoofdstukken over toponymie, over het hachelijke onderwerp van de zinsintonatie en over taaltoestanden in België. Het spreken over Vlaamse taalbroeders en stambroeders doet mij wat dierbaar aan, evenals de herhaalde verzekering dat ‘het Vlaams zo'n mooie waardevolle taal is’, maar erger is het, dat J. de term Vlaams ook heeft toegepast, waar hij zuidelijk (of Belgisch) Nederlands had moeten zeggen. Dit kan bij Noordnederlanders alleen maar verwarring stichten.
Het boekje is vaak amusant door de lektuur van de vele dwaasheden die Japin heeft opgediept, maar met wat meer kritiek op zijn eigen schrijftrant had de auteur zichzelf een dienst bewezen (men zie bijv. de aanhef van p. 7 en het vervelende spelletje met de initialen S.V. in de voetnoot van p. 53). Mijn kritische opmerkingen willen echter niet doen vergeten, dat het boekje veel bevat dat lezen en overdenken waard is.
b.c. damsteegt
|
|