De Nieuwe Taalgids. Jaargang 63
(1970)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 107]
| |
Het thema en de symboliek van Victorijns GoliathHet is een bekend feit, dat de Nederlandse protestanten in de zeventiende eeuw, gereformeerde èn andersdenkende, een analogie gezien hebben tussen de ‘oorlogen des Heeren’, door Israel gevoerd, en hun eigen strijd tegen Spanje. Het behoeft dus geen verwondering te wekken, dat de Nederduytsche Academie in 1629 het meest glorieuze wapenfeit uit de loopbaan van Frederik Hendrik, de verovering van 's-Hertogenbosch, vierde met de vertoning van een spel dat een eveneens roemrijke gebeurtenis uit de geschiedenis van Israel behandelde. Dit drama, Goliath/ Treur-spel./ Op het Veroveren van /'sHertogen-Bossche., geschreven door I.P.V., dat is Joannes Pieterszoon Vechter (Victorijn, Victorinus), is in 1963 door Prof. Minderaa uitgegeven. Na lezing van dit stuk zal niemand het de editeur, dunkt me, willen betwisten, dat treurspel in de titel niet veel anders betekent dan ‘een droevig eindigend spel over het snel wisselend lot van een machtig krijger, al zouden wij dit hier onmogelijk tragisch kunnen noemen.’Ga naar voetnoot1 Minder aanvaardbaar, of in elk geval discutabel, acht ik de stelling dat niet Goliath, maar David de hoofdpersoon van het spel is en dat de uitredding van Israel het hoofdthema is.Ga naar voetnoot2 Terecht heeft Minderaa zich niet door de titel laten leiden bij zijn interpretatie. Tenslotte dekt de vlag van zeer veel werken niet altijd de lading volledig en is de titel ook van drama's vaak niet meer dan een aanduiding van de geschiedenis die ten tonele gebracht wordt. Dat schijnt ook met het onderhavige spel het geval te zijn. Men zou zelfs de vraag kunnen opwerpen of er wel één bepaalde hoofdpersoon valt aan te wijzen. Het gaat hier immers noch om Goliath, noch om David, en zelfs niet om het volk van Israel als zodanig. De inzet van de strijd tussen de reus en de herdersknaap, een strijd die al beslist is voor hij begonnen is, is niet het voortbestaan van het volk, maar de eer van de God van dat volk, en derhalve staat in de actiemomenten zowel als in de reien (met uitzondering van de laatste) die God van Israel centraal. Daarom ook laat de auteur Goliath zeggen: ‘Wy sullen sien oft' uw', oft onsen Ghod sal winnen’ (blz. 65, vs. 28). Scherp laat Victorijn de tegenstelling uitkomen tussen de geweldige macht van Gods vijanden en de wankelmoedigheid van koning Saul, de aanvoerder van Gods leger. De Filistijnen met hun vorst Achis beroemen zich in grote woorden op hun macht, noemen het heiligste voorwerp van Israels eredienst, de Ark van het Verbond, zelfs een ‘Guychel kist’ (blz. 25, vs. 29) en zijn ervan overtuigd, dat de nederlagen die de Farao van Egypte, Nahas van Ammon en Agag van Amalek in het verleden geleden hebben, slechts te wijten zijn aan het feit dat zij de Joden niet hard genoeg behandeld hebben. Aan de andere kant ontmoeten we Saul, volkomen de antipode van de snoevende Achis, wiens tienvoudige overmacht hij vreest, omdat hij eens het uitdrukkelijke bevel van God overtreden heeft. De ‘Veldt-Hooftman’ Abner bestrijdt die vrees door op te merken: ‘Ghód is an mennigt van Krijgsluyden niet gebonden’ (blz. 31, vs. 6) en door de koning eraan te herinneren, hoe God eertijds de Midianieten, ontelbaar als | |
[pagina 108]
| |
het zand aan de oever der zee, door Gideon met maar driehonderd man liet vernietigen. Kroonprins Jonathan wijst erop, dat hijzelf met zijn wapendrager twintig Filistijnen gedood heeft, terwijl Davids broer Eliab en Abner de koning herinneren aan zijn eigen overwinningen op Moab en Soba, Ammon en Edom. Wanneer Saul dan zegt: ‘Ghód had den vyand zelf het krijgsmans hert verschrokken’ (blz. 32, vs. 21), repliceert Abner: ‘Dat 's waer, en hy haer noch wel 't hert verschrikken kan.
Hy is de zelfde Ghód, daer 's gheen verand'ring an
Hem, jae geen schaduw van verand'ring oyd bevonden.’
(blz. 32, vs. 22-24)
In de volgende bedrijven (‘Handel’ genoemd) worden Abners uitspraken in verschillende toonaarden herhaald. Uit elk van die bedrijven zal ik de saillantste plaatsen aanwijzen. ii, blz. 36-37. Isai, Davids vader, spreekt in een monoloog over Gods beloften aan Zijn volk. God heeft toegezegd dat Israel het land in rust en vrede zou bewonen, en daarom zal het de Filistijnen niet gelukken - hoe sterk zij ook zijn en hoe zij ook ‘van snórkerijen róken’ - de Joden te overwinnen, want God is nog dezelfde en Zijn arm is niet verkort: ‘Schóón Saul onse Vorst in d' eykengrond in 't open
Veld, met sijn Heyr, en' ghy te Damin legt met hóópen,
Die verre in getal en uyterlijcke schijn
Van wapenen, de onse overtreffend sijn,
Só sult ghy nochtans niet aen ons uw' moedwill bruyken:
Maer Ghod (mijn geest 'tgetuygd) sal uwen hóóghmoed fnuyken
En snoeren lasteraer uw' overstoute mond,
Daer ghy ghodslasterlijk den name Ghods me schond.’
(blz. 37, vs. 6-13)
iii, blz. 49. Goliath is opgetreden en heeft schrik verwekt in het Joodse leger. David besluit hem te gaan bestrijden en zegt: ‘... De kóp van snorkerij
U róóke, so ze wil, en dulle rasernij,
Nóch sal alevenwel door mijn, ô onbesuysten,
Door mijn (met hulpe Ghods) door mijn so teere vuysten,
Die overdwaelse kóp u worden van den romp
Gerukt, en 't grove rif gerabraekt tot een stomp,
Ik sal dien lastermond u, en dat harsebekken
Versetten, wil my Ghod maer anders magt verstrekken:
Want 'tmy aen will nócht moed in 't minste niet ontbreekt.’
(blz. 49, vs. 17-25)
iv, blz. 54-55. David zegt tegen Saul dat de dapperheid niet gelegen is in de leeftijd, maar in een vroom gemoed. Als voorbeeld noemt hij Simson, die door de zegen van de Heer Israel van de Filistijnen verloste. iv, blz. 56-58. David wijst de koning erop, dat de Joden eertijds de Enakskinderen, | |
[pagina 109]
| |
reuzen, overwonnen hebben, omdat de Heer met hen was. Hij, David, zal zelf, ofschoon hij klein en teer is, met Gods hulp ‘den pofsak vellen neer’ (blz. 57, vs. 3). ‘Dat staegh de palm by dien niet word gehaeld (...)/ Die op krijgshandel best bedreven is’ (blz. 57, vs. 22-23), is bewezen door Abraham, die Lot bevrijdde uit de handen van Kedor-Laomer. De Heer, Die hem, David, van beer en leeuw verlost heeft, zal hem ook van de Filistijn Goliath bevrijden. v, blz. 61. Die God Die eens Gideon wapenen verschafte, zal ook mij, zegt David, van wapenen voorzien. Mijn herdersstaf en mijn slinger zullen mijn wapenen zijn. v, blz. 64-65. David zegt tegen Goliath, die hem om zijn nietigheid bespot heeft: Gij komt tot mij met zwaard en speer en beukelaar en met het harnas, waarop gij als op God vertrouwt, ‘Maer ik kom inden naem des Heeren Zebaóth,
Die onverwinn'lijk en ontsachgelijke Ghód
Van 't Leger Israëls, dat, eerelóse basterd,
Uw' ghódvergeten tong so schendig heeft gelasterd.’
(blz. 64, vs. 15-18)
God zal u, hoogmoedig mens, in mijn hand overleveren, opdat ‘ik u nóch van daeg, gy snórker, help van kant’ (blz. 64, vs. 32). Ik ben er zeker van, dat ik u zal doden, opdat het overal blijke, dat Israel een God heeft ‘van magt en hulpe rijk’ en opdat het volk wete dat de Heer ook zonder spies of zwaard de Zijnen kan verdedigen: ‘Want Ghód alleen 't gesag heeft over elken strijd.’ (blz. 65, vs. 25). v, blz. 66. David dankt God, dat Hij zijn vuist bestuurd heeft, zodat Goliath ‘genoegsaem sonder Wapen’ ter aarde gestort is ‘Tot teyken, dat wanneer de Heer maer strijden wilt,
Hy sijn vyanden veld ook sonder speyr of schild,
Dus hoeft sich niemand op sijn harnasch te verlaeten.’
(blz. 66, vs. 15-17)
In het licht van deze passages en van de expositie in het eerste bedrijf heb ik met de symboliek en met de titel van het spel minder moeite dan Prof. Minderaa. Deze schrijft: ‘In lofgedichten op die verovering vond ik enige malen de vergelijking met de zege van David op Goliath, maar het is wel wat bezwaarlijk in hun tweegevecht een symbool te zien van Frederik Hendriks strijd om den Bosch. Zeker, hij nam het daar op tegen een machtig verschanste vijand en hij streed mede voor het ware geloof en tegen wat in zijn ogen afgodendienaars waren. Maar zijn operaties met een groot en sterk leger en zijn uitgelezen krijgskunst vallen niet te vergelijken met het optreden van de herdersknaap David, gewapend met niets dan slinger en steen. Men vindt in het gehele stuk dan ook geen toespeling op de prins en zijn overwinning; hoogstens kan men dat even mede horen klinken in de eerste strofe van de laatste Rey.’Ga naar voetnoot1 De woorden dan ook in de laatste zin van dit citaat suggereren min of meer dat de auteur van ons spel de vergelijking van Frederik Hendrik met David niet aangedurfd heeft, althans dat hij die welbewust achterwege gelaten heeft. Is dat zo? | |
[pagina 110]
| |
Hebben de toeschouwers bij het optreden van David aan Frederik Hendrik gedacht? Onmogelijk is dat natuurlijk niet. Tenslotte is in de gedachtenwereld van de zeventiende-eeuwse protestanten de vergelijking van de Oranjes met David geen vreemd verschijnsel. Wanneer Revius in zijn Triumph-liedt op de verovering van 's-Hertogenbosch tot Frederik Hendrik zegt: ‘Om dat ghy, Prins, u draghet minder / Als God, daerom sijt ghy verwinder’ (vs. 257-258), dan stelt hij de Stadhouder op dezelfde wijze voor als Vechter het David doet: beiden weten zich afhankelijk van God. Maar als David dienst doet als symbool voor Frederik Hendrik, voor wie doet Goliath het dan? Voor Grobbendonck, de verdediger van Den Bosch? Voor de Rooms-Duitse keizer Ferdinand II, in de jaren 1625-1629 de gevaarlijkste vijand van de Republiek? Het heeft geen zin naar een antwoord op die vraag te zoeken, omdat het allerminst zeker is, dat Victorijn een symboliek in het persoonlijke vlak bedoeld heeft. Men zou in de strijd van de tengere herdersknaap tegen de geweldige reus evengoed een symbool kunnen zien van de worsteling tussen het kleine Nederland en het machtige Spanje. In dat geval doet het er niets toe, hoe groot het leger was waarmee Frederik Hendrik opereerde. Het is trouwens de vraag, of dat zo sterk was, dat het geacht mocht worden met succes tegen de vijand te kunnen optreden. In elk geval verkeerde de Republiek in 1629 als gevolg van een Spaans-Oostenrijks verbond in een hachelijke positie: de Noordelijke provincies waren overstroomd met vijandelijke soldaten, de Veluwe was door Spaanse en keizerlijke troepen veroverd en Amersfoort, zij het maar voor kort, door hen ingenomen. Zelfs Holland liep gevaar. Van die grote macht der vijanden was 's-Hertogenbosch het symbool: de stad werd als een onneembare vesting beschouwd. De indruk die de verovering maakte, was dan ook groot: Revius citeert op het titelblad van het Triumph-liedt psalm 118 vs. 23: ‘Dat is vanden Heere geschiet, ende het is een wonder voor onsen ogen’. Dat de val van Den Bosch ‘vanden Heere geschiet is’, meent ook de Nederduytsche Academie, en met hoe geringe middelen Hij Zijn volk verlossen kan, laat zij zien door de geschiedenis van David en Goliath op de planken te brengen. ‘Men is’, schrijft Minderaa, ‘haast geneigd “op het veroveren van 's Hertogen-Bossche” te lezen als “ten tonele gebracht naar aanleiding van de verovering van den Bosch” en het is ook de vraag of Victorijn dit toch vrij omvangrijke spel, dat nog in 1629 enige malen is gespeeld, na de overgave (14 september 1629) heeft kunnen schrijven en niet al gereed had liggen.’Ga naar voetnoot1 Ook ik heb mij afgevraagd of Victorijn zijn drama wel geschreven heeft ter gelegenheid van de inneming van Den Bosch. Hij zou er bijv. ook toe geïnspireerd hebben kunnen zijn door de spectaculaire verovering van Wezel (op 19 augustus 1629), die de vijand noodzaakte terug te trekken en die ervaren werd als een ‘admirabele voorzienigheid Gods’Ga naar voetnoot2. Trouwens, elke belangrijke Staatse overwinning had de aanleiding kunnen zijn tot het schrijven van een stuk als Goliath, dat zo vrij is van iedere toespeling op actuele gebeurtenissen en dat een louter symbolische bedoeling heeft. Als ik dit schrijf, vraag ik mij af of bij Victorijn, toen hij zijn spel samenstelde, | |
[pagina 111]
| |
wel een vergelijking met de val van Den Bosch voorzat. ‘Zijn stuk’, zegt Minderaa, ‘telt vijf bedrijven, die hij nog Handel noemt, een term die Vondel na de Amsteldamsche Hecuba (1626) niet meer gebruikte. Het is verleidelijk maar niet bewijsbaar aan te nemen dat hij aan Goliath al schreef voor hij Vondels Hippolytos (1628) las, waar voor 't eerst van bedrijven gesproken wordt.’Ga naar voetnoot1 Ik acht dit niet onmogelijk. Het spel geeft immers geen enkele aanwijzing dat het na de inneming van Den Bosch geschreven moet zijn. Als het ons zonder titelblad zou zijn overgeleverd, zouden wij zelfs niet geweten hebben dat het Vechters Goliath geweest is waarmee die verovering in Amsterdam gevierd werd. Wij zouden het stuk dan als een Bijbels spel zonder meer beschouwd hebben. Anders gezegd: Goliath zou inderdaad vóór 14 september 1629 geschreven kunnen zijn en pas na de val van 's-Hertogenbosch uit de portefeuille van de auteur gehaald kunnen zijn. Het lijkt mij dan ook niet gewaagd, te veronderstellen dat eerst bij de opvoering aan het drama symbolische waarde toegekend is. Volgens Minderaa is de uitredding van Israel het hoofdthema van Goliath. Ik twijfel daaraan. Zeker, aan het begin van de vierde handel wordt David door het Gerucht aangekondigd als de redder van Israel, als hoedanig hij ook door de Rey der Jodinnen in het laatste bedrijf begroet wordt na de overwinning op Goliath. Maar in het spel zelf (het optreden van het Gerucht kan nauwelijks beschouwd worden als deel uitmakende van de handeling) wordt de macht van God veel sterker beklemtoond dan de ellende van het volk, dat bij monde van de Rey der Jodinnen om de blijken van die macht bidt. Voor een werk dat de verlossing uit verdrukking behandelt, wordt die verdrukking zelf m.i. te weinig geaccentueerd, althans in verhouding tot de nadruk die erop gelegd wordt, dat God niet gebonden is aan het getal of de kunde van soldaten, maar dat Hij door nietige mensen of met geringe middelen verlossen kan. Zó sterk is die nadruk in de passages die ik in het voorafgaande heb aangewezen, dat ik deze niet ondergeschikt kan achten aan of zelfs maar gelijk in waarde met die gedeelten waarin over de nood van het volk gehandeld wordt. Het is mijn mening, dat wij aan de bedoeling van de auteur niet ten volle recht doen als wij Israels verlossing als zodanig beschouwen als het hoofdthema van zijn spel. Relevant is in Goliath niet het bijzondere geval van de uitredding der Joden, maar de universele waarheid dat God machtiger is dan Zijn vijanden. (Is het toeval, dat juist de ‘Veldt-Hooftman’ in het eerste bedrijf die waarheid uitspreekt?) Mijn opvatting over het grondmotief van Goliath wijkt dus enigszins af van die van Prof. Minderaa. De consequentie daarvan is, dat ik ook van mening met hem verschil over het antwoord op de vraag wie de hoofdpersoon van het stuk is. Ik heb er de aandacht reeds op gevestigd, dat het problematisch is, of het spel een hoofdpersoon heeft. Zou ik toch een keuze moeten maken tussen David en Goliath, dan zou ik de laatste aanwijzen. Mijn opvatting over het hoofdthema zou mij daartoe noodzaken: de waarheid dat God machtiger is dan Zijn vijanden, wordt aan Goliath gedemonstreerd; David is niet meer dan het middel waarvan God zich bedient. Als mijn visie juist is, betekent de titel van Vechters drama dus meer dan aanduiding van de geschiedenis die erin behandeld wordt.Ga naar voetnoot2 g.c. de waard |