De Nieuwe Taalgids. Jaargang 63
(1970)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De (vrije) predikatieve toevoeging en de bepaling van gesteldheidHet is wellicht mogelijk dat Van der Lubbes voorzichtige formulering, waarin het niet uitgesloten wordt dat er geen wezenlijk verschil bestaat tussen een predikatieve toevoeging en de bepaling van gesteldheidGa naar voetnoot1, er toe geleid heeft dat ook M.C. van den Toorn in zijn artikel: ‘De bepaling van gesteldheid’ (Ntg. 62 (1969), nr. 1, p. 34-40) daarin geen nuancering heeft aangebracht. Een mogelijk onderscheid mag blijken uit:
maar:
Ook zou opgemerkt kunnen worden dat er een tijdsrelatie bestaat tussen de bepaling van gesteldheid en de zin terwijl die bij de predikatieve toevoeging niet in dezelfde vorm aanwezig is:
maar:
Een tegenvoorbeeld voor 6.1. schijnt:
Gesteld dat zin 7. grammatikaal is, hoort de tweede bepaling van gesteldheid: warm niet bij: vroeger aten we ze koud, maar bij het in de oppervlaktestruktuur gedeeltelijk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet gerealiseerde: tegenwoordig eten we ze, waarmee dan weer de tijdsrelatie als in 5. en 6. geëkspliciteerd kan worden. Met het bovenstaande is niet gezegd dat een predikatieve toevoeging nooit ‘vrij’ kan voorkomen. Dit treffen we aan in:
Maar nu is ook mogelijk zoals in 1.1. en 1.2.:
Ook andere gevallen zijn aan te wijzen waarin een predikatieve toevoeging min of meer vrij kan voorkomen zonder dat deze samen valt met de bepaling van gesteldheid die voldoet aan 2.1., 5. en 6. Bijvoorbeeld:
Door de bepaling van gesteldheid samen te laten vallen met de predikatieve toevoeging en de ‘vrije’ predikatieve toevoeging, 'n geldige term dus voor zinnen als 8., 9., 10., 11., zou Van den Toorns notatie f(x).g(x) voor bijv.: hongerig komt Jan binnen (Jan komt binnen + Jan is hongerig) akseptabel zijn gezien immers de transformatiemogelijkheden in 1.1. en 1.2. Maar zoals uit de onmogelijkheid voor de bepaling van gesteldheid tot transformeren als in 2.2. blijkt, is de bepaling van gesteldheid geen zelfstandige propositie, maar een onderdeel van een propositie. Het is zo wellicht verklaarbaar dat Van den Toorn stelde dat de ambiguïteit van bijv. we eten de kroketjes niet koud gelegen is in het verschil van negatiebereik. De ene keer zou deze de hele zin, de andere keer een deel betreffen. Volgens de definitie, die van Kraak overgenomen wordt, is een zin negatief als niet een gehele propositie ontkent: Het is niet waar dat... Dus zou gelden dat de negatie de hele volgende propositie bereikt voor:
Maar dat de negatie de hele propositie bestrijkt geldt dan ook voor:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
We moeten nu de tijdsbepalingen gaan behandelen als de operator nietGa naar voetnoot1 om duidelijk te maken dat de negatie de ene keer alleen de bepaling van gesteldheid de andere keer alleen alles wat geen bepaling van gesteldheid is, bereikt.
Dat de tijdsaanduiding hier niet onder de negatie valt kunnen we vaststellen:
De negatie die de bepaling van gesteldheid bereikt, levert minder moeilijkheden op dan de andere. Want bij negatie van de bepaling van gesteldheid is mogelijk:
Maar bij negatie van de rest van de zin is deze transformatie niet mogelijk:
Dit doet zich echter ook m.b.t. de bevestiging voor mits nu de bepaling van gesteldheid genegeerd is:
Tenslotte lijkt het wel gewenst dat we ons afvragen of met de tijdsbepalende funktie, die de bepaling van gesteldheid kenmerkt, deze bepaling wel uitputtend gekarakteriseerd is. Bovendien is het waard na te gaan of de term: ‘bepaling van gesteldheid tijdens een handeling’ de lading dekt. We gaan daartoe uit van de zin:
Dan kunnen we voor deze zin met de ‘kategoriale nominale konstituent’Ga naar voetnoot2: kroketjes - er wordt op de kategorie gedoeld, niet op een onbepaald aantal - schrijven: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die respektievelijk vervangen kunnen worden doorGa naar voetnoot2:
We moeten de bijzin van 18.1 wel opvatten als een beperkende bijzin, merkwaardigerwijs hoeft dat in 19.1. niet, het kanGa naar voetnoot3. Als we echter uitgaan van de zin:
die dus geen kategoriale nominale konstituent bevat zoals zin 17., kunnen we opmerken dat bij zin 20. geen zin te konstrueren is met een beperkende bijzin zoals bij 17. in 18.1 en 19.1. Ik heb de indruk dat koud in zin 20. geen beperkende werking uitoefent. Tenslotte is het verschil tussen zin 21. en 22.:
ten aanzien van de konstituent kroketjes resp. kategoriaal en onbepaald, waaruij blijkt dat koud als bepaling fungeert. Als we de term ‘bepaling van gesteldheid’ gebruiken letten we dacht ik op de beperkende eventueel konditionele, kausale of toegevende werking maar een konstante is steeds de tijdsbepalende funktieGa naar voetnoot4. Daar zoals we gezien hebben in zin 17. (18.1., 19.1.) en 21. koud als onderscheidend moeten worden begrepen, lijkt de term: ‘bepaling van gesteldheid tijdens de handeling’, waarin dus de tijdsbepalende funktie wordt aangegeven, verdedigbaar. Het heeft er alle schijn van dat er een zekere parallellie bestaat tussen de uitbreidende en beperkende bijzin enerzijds, anderzijds de predikatieve toevoeging en de bepaling van gesteldheid. Universiteit Nijmegen th. janssen |
|