| |
| |
| |
Aankondigingen en Mededelingen
Nieuwe samenstelling van de redactie
Prof. Dr. C.B. van Haeringen is aan het einde van de tweeënzestigste jaargang uit de redactie getreden. Hij heeft daarin van het begin van de veertigste jaargang zitting gehad en is sedert het begin van de negenenveertigste jaargang als secretaris van de redactie opgetreden. In deze functie wordt hij thans opgevolgd door Prof. Dr. B. van den Berg, Wevelaan 71, Utrecht, aan wiens adres men voortaan brieven en stukken voor de redactie en boeken ter bespreking dient te zenden. Aan het begin van de thans lopende jaargang is Prof. Dr. W.P. Gerritsen tot de redactie toegetreden.
b. van den berg / a.l. sötemann
| |
‘Monthly Letters’ van wijlen Professor Barnouw
Adriaan J. Barnouw is een lange reeks van jaren hoogleraar geweest in nederlandse taal en letterkunde en nederlandse geschiedenis aan Columbia University, New York. In die functie, en ook na zijn aftreden als hoogleraar, heeft hij een veelzijdige en vruchtbare werkzaamheid ontwikkeld als ‘cultureel ambassadeur’ van Nederland in de Verenigde Staten. Veel waardering ontmoetten zijn ‘Monthly Letters’ voor de Netherland-America Foundation: korte causerieën over de meest uiteenlopende onderwerpen, betrekking hebbende op Nederland en de Nederlanders in de ruimste zin. De ‘Werkcommissie’ van docenten in Nederlands buiten Nederland en België heeft de gelukkige gedachte gehad, Barnouw ter gelegenheid van zijn negentigste verjaardag hulde te brengen door de uitgave van een door hemzelf gekozen bloemlezing uit de honderden maandelijkse brieven. De bundel is onder de titel Monthly Letters on the Culture and History of the Netherlands in 1969 verschenen bij Van Gorcum & Comp., Assen (xxxviii en 361 blzz., plus een niet gepagineerde lijst van intekenaren; prijs geb. f 30, -). Aan de brieven, rond anderhalfhonderd in aantal, gaat vooraf een korte ‘Introduction’ van de oud-minister en oud-ambassadeur in de Verenigde Staten Mr. E.N. van Kleffens, en een vrij uitvoerige schets van Barnouws persoon, leven en werk, met zorg samengesteld door Dr. J.M. Jalink, secretaris van de bovengenoemde Werkcommissie. Die schets besluit met het dankwoord dat Barnouw heeft gesproken bij een diner, hem aangeboden bij zijn negentigste verjaardag op 9 oktober 1967. Van zijn hand is ook een kort ‘Foreword’, gedateerd november 1967. Het is hem niet vergund geweest, de bundel te zien waarvoor zijn voorwoord bestemd was: hij is op 27 september 1968 plotseling overleden.
Zijn brieven, vlot en levendig van schrijftrant, en gedragen door gedegen kennis, vormen onderhoudende lectuur. Ook de brieven die onmiddellijk reflecteren op gebeurtenissen van de dag, hebben voor de tegenwoordige lezer nog niets van hun aantrekkelijkheid verloren. Alles is journalistiek van hoge rang, die niet zelden het niveau van goede essays bereikt.
| |
| |
| |
Kiliaan in herdruk
Bij voldoende belangstelling zal er een fotomechanische herdruk worden uitgegeven van het beroemde woordenboek van Kiliaan (de ‘vader van de Nederlandse lexicografie’), het Etymologicum Teutonicae Linguae. Deze herdruk, bezorgd door Dr. C. Kruyskamp, zal worden gemaakt naar de standaarduitgave van 1599, gedrukt bij Plantijn te Antwerpen. Gegadigden kunnen zich met een voorlopige aanmelding als intekenaar richten tot de firma Adolf M. Hakkert, Rokin 109-111, Amsterdam. De prijs zal 70 à 80 gulden bedragen.
c.b.v.h.
| |
Mededelingen van de Nijmeegse Centrale voor dialect- en naamkunde der Katholieke Universiteit, Nr. 8 (Assen 1969, 23 blz., Ing. f 1,25).
Het nummer opent met een kroniek, waaruit hier met instemming vermeld worde, dat ten aanzien van de interlinguale comparatieve atlas tot samenwerking met andere instituten besloten is, waartoe een voorlopig comité gevormd is dat bestaat uit de hoogleraren Alinei (Utrecht), Bělič (Praag), Schmitt (Marburg) en Weijnen (Nijmegen). Vervolgens geeft J. Berns naar aanleiding van een opgave ‘kabal’ ‘oud, versleten paard’ voor Mariekerke in Vlaanderen een overzicht van de verbreiding van dit woord en het verwante kavalje. Het eerste zou ten tijde van de tachtigjarige oorlog aan het Spaans ontleend kunnen zijn, het tweede is afkomstig van het Latijnse caballus. Een geordend overzicht van het materiaal op taalkundig en dialectologisch gebied in het archief van Baader, die van 1923 tot 1944 hoogleraar in Nijmegen is geweest, besluit dit nummer.
| |
Een nieuwe overzichtskaart van de Nederlandse dialecten
Dr. Jo Daan heeft voor de Atlas van Nederland een overzichtskaart van de dialecten van Nederland getekend en Dr. Blok heeft in de linkerbovenhoek en onder deze kaart een viertal kaartjes betreffende de naamkunde verzorgd. De kaart is los te verkrijgen bij Van Randstad tot Landrand (Bijdragen en mededelingen der dialectencommissie van de Kon. Akad. van Wetenschappen te Amsterdam, xxxvii; 1969; 53 blz.; ing. f 14. -) .In deze bijdrage wordt een toelichting op de kaart gegeven en worden de moeilijkheden die zich bij het ontwerpen van zo'n overzichtskaart voordoen, uitvoerig besproken. Schr. is uitgegaan van de empirische methode. Ongeveer 1500 correspondenten van het dialectenbureau kregen de vraag voorgelegd: ‘In welke plaats(en) in uw omgeving spreekt men geheel of nagenoeg hetzelfde dialect als in de uwe?’ De kaart geeft niet meer dan een globaal overzicht van de dialectgebieden. Doordat de toelichting in de eerste plaats voor de belangstellende leek geschreven is, wordt eerst uitgeweid over de vraag of dialect spreken als onbeschaafd moet worden beschouwd, en hoe de verhouding is tussen de dialecten en het ‘beschaafde’ Nederlands. Daarna komt de vraag: ‘Wat is een dialect’ aan de orde. Een duidelijke grens tussen dialect en regionaal gekleurd Nederlands is niet aan te geven. ‘Dialekten zijn dus regionale
| |
| |
omgangstalen in de ruimste zin van het woord, maar met uitsluiting van de verschillende nuances van regionaal gekleurd Nederlands’. Met behulp van een grammofoonplaatje dat bij het boekje gevoegd is, kan men de verschillen horen tussen streektalen en regionaal gekleurd Nederlands uit dezelfde streken. Na een korte bespreking van de oudere kaarten die een overzicht van de dialekten in Nederland geven (Te Winkel 1895, 1898; Van Ginneken 1913; Weijnen 1966) vervolgt de Schr. met een bespreking van verschillende indelingsmethoden. Men kan proberen uit te gaan van isoglossen, of van foneemstructuren, maar een geheel bevredigende indeling van het Nederlandse taalgebied levert dit niet op. Daarom is Schr. uitgegaan van het wel vage, maar toch reële bewustzijn van de taalgebruikers en heeft zij geprobeerd, dit bewustzijn een verantwoording te geven met behulp van isofonen en isomorfen, die vaker samenvallen dan woordgrenzen. De afbakeningslijnen worden in de tekst verantwoord. Deze leest prettig.
Blok schrijft over de kartografische voorstelling van naamkundige gegevens. Dat zijn vaak ‘versteende woorden’, zodat een toponymische kaart dus regelrecht taalhistorische gegevens bevat. Verder zijn ze veel schaarser verbreid dan gewone woorden. Toch heeft het zin, ze in kaart te brengen, omdat het kaartbeeld tot de verklaring van de naam kan bijdragen, zoals blijkt uit de tegenstelling drecht/voorde. Verder kunnen namen op hun beurt bijdragen tot de kennis van de bewoningsgeschiedenis, bijv. eng (enk) en plaatsnamen met ingweoonse eigenaardigheden. Van de familienamen zijn die op -ink (het meest karakteristieke type voor Oost-Nederland) percentsgewijs in kaart gebracht. Doordat de naamkundige kaartjes telkens aan slechts een verschijnsel gewijd zijn, kwam de naamkundige niet voor de keuzemoeilijkheden te staan, waarmee de dialectologe te kampen had.
| |
Taal en Gezondheid
In de serie Geestelijke Volksgezondheid is als brochure nr. 40 verschenen Taal en Gezondheid (Het Spectrum, 1969, 47 blz.), waarin de tekst van drie inleidingen voor de jaarvergadering van de Katholieke Centrale Vereniging voor de Geestelijke Volksgezondheid opgenomen is. Prof. Buytendijk lichtte het verband dat tussen taal en gezondheid kan worden gelegd, toe in zijn voordracht Taal en Samenleven. Hij acht een bezinning op de vraag, wat het menselijke in de mens is, fundamenteel voor de vorming en de bewaring van een geestelijk gezond bestaan en voor de bezinning op de betekenis die de gesproken taal daarvoor heeft. Het verband tussen de gesproken taal en de geestelijke gezondheid wordt gedemonstreerd aan het samenleven in het gezin, waarin het klimaat van geestelijke gezondheid moet worden gevormd door een openhartig vertrouwen in het gesprek, dat primair gericht is op een gemeenzame bestaansstijl. Van de wijze waarop de betekenis en de zin van toekomstige ervaringen worden voorgesteld, hangt het af, hoe het kind die zal beleven. Het toekomstbeeld mag niet te schematisch zijn en te zeer gebonden aan de oudere generatie of aan een romantiserende verbeelding. Wil men iemand iets zelf laten ontdekken, dan moet het gesprek vrij zijn van vooropgezette bedoelingen, zoals instructie, informatie, bewijsvoering of suggestie. Het gaat om levensgeheimen, dus om principieel onuitsprekelijke werkelijkheden. Prof. Bastiaans laat in De vertaling van de klacht aan de hand van een
| |
| |
microanalyse van een gesprek in een concreet psychiatrisch geval zien, hoezeer de taal vormen van geestelijke ongezondheid verborgen weet te houden. Dr. Verhoeven tracht de religieuze taal en de kerktaal, die gelijktijdig in de kerk gesproken worden, te karakteriseren, en interesseert zich daarbij meer voor de gezondheid van de taal dan die van de spreker. De kwalificatie van de religieuze taal als dynamisch, open en authentiek, en van de kerktaal als statisch, gesloten en oneigenlijk, acht hij te simpilistisch. Gezond is religieuze taal alleen, als ze door een aparte wereld die slechts door het geloof kan worden waargemaakt, gerechtvaardigd wordt, maar ze verstart tot ongezondheid, als die aparte wereld losgemaakt wordt van de concrete wereld.
| |
Zesde druk van Van Loey's Middelnederlandse Spraakkunst I
Van de Vormleer van Van Loey's Middelnederlandse Spraakkunst is onlangs de zesde druk verschenen (Wolters-Noordhoff, 1969; ing. f 12,50). Er zijn een aantal toevoegingen in aangebracht. Dat er in een tijdsverloop van tien jaar drie drukken nodig zijn, bewijst dat het boek in een behoefte voorziet. Het ligt in de lijn der verwachtingen, dat er over een paar jaar een zevende druk nodig zal zijn. Met het oog daarop zou ik de schrijver graag in overweging willen geven, dan wat uitvoeriger gegevens over het gebruik van sommige vormen te verstrekken, bijvoorbeeld dat van du/ghi en dat van de tempora, al was het slechts door ampele verwijzing naar de bestaande literatuur, in de eerste plaats Stoett, maar ook nieuwe onderzoekingen. Bovendien zou een consequente verwijzing naar Schönfeld's Historische Grammatica bij alle onderwerpen en niet slechts bij bijzondere vormen zoals kende/kande de overschakeling van de synchrone beschouwing naar de diachrone voor de gebruikers vergemakkelijken. Een Brusselse student-assistent zou het boek met het oog op deze verwijzingen voor de schrijver door kunnen werken.
| |
Leesvaardigheid
Onder de titel Lees beter, lees sneller (Aula-Boeken 425, Het Spectrum 1969, 236 blz. ing. f 4,50) heeft J.W.M. Liefrink het in het Engels geschreven boek van Manya en Eric de Leeuw in het Nederlands vertaald. Het is bedoeld voor zelfstudie. De algemene opzet is zo, dat na een aantal theoretische en ter instructie gegeven, korte uiteenzettingen enkele oefeningen (leesstukken met opdrachten) volgen. De theoretische beschouwinkjes hebben eerst betrekking op het leesproces in het algemeen (tempo, concentratie, efficiëntie, de rol van de bewegingen van de ogen) en vervolgens op de strategie van het lezen. Telkens bieden oefeningen gelegenheid tot assimilatie van de ‘leerstof’. In het Aanhangsel (blz. 224-234) zijn de antwoorden op de bij de oefeningen gestelde vragen te vinden, bovendien een tijdstabel waaruit de gebruiker zijn leessnelheid kan aflezen, een resultatenlijst waarop hij zijn prestaties kan invullen om zijn vorderingen na te gaan, en een korte bespreking en beoordeling van mechanische oefenmiddelen.
b.v.d.b.
| |
| |
| |
De Psalmen van Marot
De auteur van De Nederlandse Psalmberijmingen in de 16e eeuw van de Souterliedekens tot Datheen met hun voorgangers in Duitsland en Frankrijk (Assen 1959) besteedde in dit standaardwerk een uitvoerige paragraaf aan de Psalmen van de franse dichter Clément Marot, wiens berijming de nederlandse psalmdichters van de zestiende eeuw had beïnvloed. Op blz. 133 van zijn boek stelde dr. S.J. Lenselink een afzonderlijke studie over de Psalmen van Marot in uitzicht. Thans is de beloofde publicatie in druk verschenen. De schrijver heeft de taak die hij op zich had genomen, met dezelfde grondigheid verricht als waarmee hij zijn proefschrift had vervaardigd. De ondertitel van Les Psalmes de Clément Marot, luidende Édition critique du plus ancien texte (ms. Paris B.N. fr. 2337) avec toutes les variantes des manuscrits et des plus anciennes éditions jusqu'à 1543, accompagnée du texte définitif de 1562 et précédée d'une étude, legt daarvan duidelijk getuigenis af. Dr. Lenselink heeft zich niet bepaald tot een uitgave van de oudste tekst, maar in een brede inleiding hetgeen hij in zijn boek van 1959 had gezegd en betoogd, aangevuld en verdiept. Hij demonstreert welke plaats de oudste redacties van Marot's Psalmen in het kader van de tekstgeschiedenis toekomt; op de letterkundige voorbeelden en theologische achtergronden van het werk van de franse berijmer werpt hij nieuw licht. Hoewel deze uitgave voor de nederlandse letterkunde alleen middellijke betekenis heeft, verdient zij als voortzetting van zijn vroegere studiën op dit terrein hier aangekondigd te worden. Dat zij voor de kennis van de vroegreformatorische franse letterkunde een niet te veronachtzamen aanwinst betekent, behoeft na het voorgaande geen verder betoog. Het in 1969 verschenen, 247 bladzijden tellende boek is door Van Gorcum & Comp. N.V. te Assen in hetzelfde kloeke formaat uitgegeven als
Lenselinks dissertatie. De prijs bedraagt gebonden f 40,-.
c.c. de bruin
| |
Een inleiding in het Fries
De Zweedse germanist Bo Sjölin, wetenschappelijk medewerker aan het Fries instituut van de Groningse universiteit, heeft een Einführung in das Friesische geschreven (Nr. M 86 van de Sammlung Metzler: viii en 80 blz., DM 6.80. J.B. Metzlersche Verlagsbuchhandlung, Stuttgart 1969). Sjölin is er in geslaagd in een kort bestek een uitstekend overzicht te geven, zowel van de Oudfriese literatuur en taalkunde als van het Nieuwfries en zijn dialecten in Nederland en Duitsland. Zijn moderne en degelijke inleiding bevat naast talrijke verwijzingen naar verdere literatuur ook enkele kaartjes.
h.t.j. miedema
|
|