De Nieuwe Taalgids. Jaargang 63
(1970)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 47]
| ||||||||||||||||||||||||
BibliografiekWithout bibliography the records of civilization would be an uncharted chaos of miscellaneous contributions to knowledge, unorganised and inapplicable to human needs.Ga naar voetnoot1 Als binnenkort de Nederlandse literatuur tijdens de bezetting het onderwerp vormt van een monografie, van een voordracht of van een tijdschriftartikel, zal dit worden geregistreerd door een periodiek dat uitsluitend gewijd zal zijn aan de bibliografie der neerlandistiek. Ook een studie of een essay over een facet van de nederlandse taal- of letterkunde van uw hand zal in de toekomst onder de aandacht van al uw vakgenoten kunnen komen via dit bibliografisch tijdschrift, dat de wetenschappelijke produktie vanaf 1 januari 1970 zal beschrijven. Daarmee zal er een eind zijn gekomen aan de periode waarin we uitsluitend waren aangewezen op buitenlandse bibliografieën, en zal er een begin worden gemaakt met een centrale aanpak, waarmee zowel een professionele vormgeving als de continuïteit zekergesteld kunnen worden. Aan deze verheugende mededeling gaat een geschiedenis vooraf die ongeveer even oud moet zijn als de wetenschappelijke beoefening van de neerlandistiek. - De hier volgende grafiek wil langs een tweetal assen enkele zaken groeperen die met de documentatie samenhangen: 1o diachroon: wensen en feiten uit het verleden en een perspectief voor de nabije toekomst; 2o synchroon: een overzicht van documentaire activiteiten aan de verschillende instituten en seminaries voor nederlandse taal- en letterkunde. Deze momentopname, van wat her en der aan bibliografische activiteiten wordt ontwikkeld, vindt zijn verklaring in een al te statisch verleden, maar wijst ook vooruit naar een toekomst die volop dynamisch zal zijn.
Wordt het gemis van een bibliografisch apparaat het sterkst gevoeld door de beoefenaars van de nederlandse letterkunde, dit geldt vooral voor de samenstellers van letterkundige handboeken. Bijna een halve eeuw geleden uitte J. te Winkel de klacht dat het ‘nut, dat de bibliographie heeft voor de studie der letterkunde’ niet altijd genoeg werd gewaardeerd.Ga naar voetnoot2 In verband met het werk van Te Winkels verre opvolger G. Knuvelder heeft W.A.P. Smit ‘de periodieke uitgave van ‘aanvullende opmerkingen en literatuur-opgaven’ bij de verschillende delen’ bepleit.Ga naar voetnoot3 De auteur van het handboek heeft deze suggestie niet kúnnen overnemen: het is bekend ‘in welk een hopeloze situatie de voorziening met bibliografische gegevens zich, althans in Nederland. bevindt. Niet in een universiteitsstad zittend, ondervind ik daarvan alle nadelige gevolgen. Wanneer ik de suggestie van Prof. Smit zou involgen, zou dat betekenen, dat de beschikbare tijd voor een groot deel aan de verzorging van deze gegevens zou opgaan. Dan blijft er weer geen tijd over voor het Handboek-zelf, en ik dacht dat de | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| ||||||||||||||||||||||||
herziening dáarvan toch op de eerste plaats moest komen’.Ga naar voetnoot1 Door zoveel mogelijk energie te wijden aan het Handboek, is de herziening hiervan zo ver gevorderd, dat een, voor het eerst sedert 1957-1961 bijgewerkte, vijfde uitgave mag worden verwacht vanaf april 1970. Aan de hand van enkele vrij willekeurige voorbeelden kan op nog heel andere wijze de wenselijkheid van een goed functionerend documentatieapparaat worden gedemonstreerd. Wie wéét heeft van een publikatie over De Deventer dichter Jan van der Veen, 1587-1659, kan het geluk hebben te vermoeden dat deze is van de hand van W.A.P. Smit. En sinds kort is het dan mogelijk zonder al te veel omwegen te achterhalen waar deze studie is ‘weggestopt’.Ga naar voetnoot2 - Hoe komt men erachter wat J.C. Brandt Corstius in Coolsingel, Boompjes en Laurenskerk in literatuur herschapenGa naar voetnoot3 heeft behandeld? Dat het gedicht ‘De molen’ van J.H. Leopold het hoofdonderwerp van deze voordracht vormt, is aan de toeristische titel niet af te lezen. - Het K.R.O.-herdenkingsprogramma Anton van Duinkerken 1903-1968, samengesteld door Karel Meeuwesse en Jan Starink, in druk verschenen, is nog vrij recent; maar dat de voordrachten van M. Sabbe, B.H. Molkenboer, H.W.E. Moller en J. Salsmans over Vondel, in 1938, verschenen zijn in een van de Programmabrochures van het N[ationaal] I[nstituut v.] R[adio-omroep], is minder eenvoudig te achterhalen. Aan de moeilijke bereikbaarheid van veel wetenschappelijk werk zit nog een andere kant: ‘Wij leven in een tijd waarin al te veel (vaak lokale of regionale) tijdschriften verschijnen, die naast veel ballast ook enkele waardevolle bijdragen bevatten. Ook het aantal feestalbums zwelt fantastisch aan. Men zaagt U van overal de oren van het lijf om artikelen voor tijdschriften of feestalbums of om kongreslezingen af te prangen, die max. 4 of 10 blzz. mogen bedragen, die vóór een bepaalde datum moeten ineengeflanst worden, waar geen vakmens ze gaat zoeken en waar ze na verloop van tijd in de vergeethoek geraken, terwijl naar grote boeken met blijvende en essentiële waarde niemand lijkt te verlangen, tenzij wanneer de continuïteit van een reeks verzekerd moet worden’, zoals een van mijn correspondenten het formuleert. Dat het buitenland onder meer op het gebied van documentatie en bibliografie een grote voorsprong heeft, is onlangs systematisch aangetoond door R.F. Lissens.Ga naar voetnoot4 - Ook vakterreinen die niet zo heel ver buiten de neerlandistiek liggen, zijn redelijk of goed geoutilleerd. De rond duizend geschiedenis-studenten (tegenover rond 1350 universitaire studenten-nederlands) in NederlandGa naar voetnoot5 - en zij natuurlijk niet alleen! - be- | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| ||||||||||||||||||||||||
schikken bijvoorbeeld over het bekende Apparaat voor de studie der geschiedenis van J.M. Romein. Verder is er de Bibliografie der geschiedenis van Nederland door H. de Buck, in 1968 verschenen. Onlangs is van het Repertorium van boeken en tijdschriftartikelen betreffende de geschiedenis van Nederland, samengesteld door J. Brok-Ten Broek, het deel verschenen over de periode tot en met 1962; de aflevering over de jaren 1963-1965 is intussen vermoedelijk voor de druk gereed; de achterstand wordt snel ingelopen door niet méér dan anderhalve krachtGa naar voetnoot1. Zoals ook in het vervolg van deze grafiek zal blijken: voor het bijhouden van documentatie is niet zo heel veel man/ vrouwkracht nodig. Is ook het laatst verschenen supplement op het Repertorium der Nederlandse wijsbegeerte door J.J. Poortman geen eenmanswerk? Dat een redelijk tempo mogelijk is, wordt ook gedemonstreerd door de Nederlandse volkskundige bibliografie onder leiding van K.C. Peeters: sinds 1964 zijn er niet minder dan zes delen verschenen, terwijl de delen 7 en 8 reeds vorig jaar als ‘ter pers’ zijn aangekondigd. | ||||||||||||||||||||||||
VerledenIk wil intussen niet vergeten wat er met name in België op het gebied van bibliografie voor ons vakgebied is en wordt gepresteerd. Grote namen zijn hier Rob. Roemans en Hilda van Assche, onder méér dankzij hun Bibliografie van de Vlaamse tijdschriften. Voor de eerste reeks (Literaire tijdschriften van 1930 tot en met 1958) worden supplementen overwogen voor de verstreken tien jaar, met name voor de delen waarin Dietsche warande en Belfort, De Vlaamse gids en Nieuw Vlaams tijdschrift zijn beschreven. In de tweede reeks (Niet-literaire tijdschriften) is ‘nog slechts’ deel 2, over Leuvense bijdragen en Bijblad verschenen. Het aangekondigde eerste deel, over de Versl. en med. van de Kon. Vl. Academie voor taal- en letterkunde, zal vermoedelijk het licht zien begin 1971. Mejuffrouw Van Assche werkt intussen aan een andere inventarisatie, van de Handelingen van de Zuidned. Mij., die bij de honderdste verjaardag, in 1970, moet verschijnen. - Verder valt te noteren: Ada Deprez, Licentiaatswerken en doctoraten in verband met de literatuurwetenschap of de Nederlandse literatuurstudieGa naar voetnoot1, waarop regelmatig aanvullingen zijn verstrekt door Spiegel der letteren, dat ook genoemd dient te worden om de bibliografische overzichten over sommige perioden en de jaaroverzichten. - Tenslotte - om me hiertoe te beperken - kan nog worden gewezen op het belang van het Literatuuroverzicht door L. Moereels, dat jaarlijks in Ons geestelijk erf wordt gepubliceerd. Dat ook in de opleiding ruime aandacht wordt besteed aan heuristiek en bibliografie, bewijzen bijvoorbeeld de uitgave van de cursus Heuristiek door J.F. Vanderheyden te Leuven, en de cursussen in Luik en Antwerpen, resp. door W. Gobbers en C. Neutjens (niet in de handel).
In het noorden van ons taalgebied staat daar niet zo veel tegenover. Voor taalkunde hebben we het Register van J.H. Gallée (Ga naar voetnoot21866)! Vanhier is het een grote sprong naar | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| ||||||||||||||||||||||||
Netherlandic language research door C.B. van Haeringen. Wat K. van de Laarschot, Malmbergs bibliografie der literaire kritiek... betreft, deze uitgave heeft in elk geval wel de aandacht gekregen die zij verdiende.Ga naar voetnoot1 Positieve waardering heeft het Documentatieblad 18e eeuw met de eerste afleveringen geoogst. Wie naar een algemeen bibliografisch overzicht voor de neerlandistiek zoekt, doet de beschamende ontdekking dat deze is geschreven door een amerikaan: W. Lagerwey, Guide to Netherlandic studies.Ga naar voetnoot2
Vanzelfsprekend heeft de verontrustende toestand in het verleden soms tot verontruste uitspraken aanleiding gegeven. Zo heeft een achttiental jaren geleden de sectie bibliotheek en archiefwezen van de Algemene Conferentie der Nederlandse Letteren het ‘als wenselijk (...) gezien de bibliografie van de Nederlandse letterkunde in een aantal centra bijeen te brengen’.Ga naar voetnoot3 En in een minder ver verleden, op de 17e Alg. Conf., in 1967, is als vierde resolutie aangenomen: De Conferentie acht een moderne en volledige literaire en literair-historische ducumentatie een noodzaak en verzoekt de ministers van Cultuur in België en Nederland een gemengde commissie samen te stellen, met als opdracht op korte termijn een rapport uit te brengen, waarin de doelstelling, de werkmethode en het statuut van zulke documentatiecentra worden ontworpen en vastgelegd.Ga naar voetnoot4 Ter realisering van de wensen die door genoemde Conferentie waren geuit, werd in oktober 1967 de ‘Werkgroep voor de documentatie der Nederlandse letteren’ opgericht. Een verslag van de activiteiten en plannen van deze werkgroep, van de hand van G. Borgers, is inmiddels in een aantal tijdschriften verschenen en ter kennisneming toegezonden aan de seminaries en instituten voor neerlandistiek en aan de hooglerarennederlands persoonlijk. Hierop behoeft hier niet opnieuw te worden ingegaan. | ||||||||||||||||||||||||
HedenTeneinde een overzicht te krijgen van de bibliografische werkzaamheden en eventuele uitgaveplannen voor documentatie, heeft het Ministerie van cultuur, recreatie en maatschappelijk werk mij uitgenodigd ‘tot het vervullen van een opdracht op het gebied van de literatuur-historie’. De opdracht werd als volgt geformuleerd: het schrijven van een rapport behelzende de inventarisatie van de werkzaamheden op het gebied van de bibliografie der neerlandistiek aan de Nederlandse en Belgische inrichtingen van wetenschappelijk onderwijs in het Nederlands en aan de letterkundige musea in Nederland en België. | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| ||||||||||||||||||||||||
Verleden zomer heb ik met alle instituten schriftelijk contact opgenomen over deze aangelegenheid, waarna mondeling contact volgde met vertegenwoordigers van bijna elk universitair instituut, alsmede van enkele andere instellingen. Uit principiële en praktische overwegingen werd ook de taalkunde in het onderzoek betrokken. Mede doordat vele neerlandici in zuid en noord hun noodzakelijke medewerking aan het welslagen van het onderzoek royaal en snel hebben gegeven, is het mogelijk geweest reeds half september een algemene indruk te krijgen van bedoelde activiteiten. Hiervan werd enerzijds verslag gedaan aan de Rijkscommissie van advies inzake opdrachten op het gebied van de literatuur-historie, terwijl anderzijds ook genoemde ‘Werkgroep’ geregeld op de hoogte gehouden kon worden van de resultaten. Dit laatste leidde onder meer tot een uitbreiding van de ‘Werkgroep’, waardoor deze meer representatief werd voor hetgeen werd gepresteerd, en meer dan voorheen gebruik kon maken van de ervaring die in de verschillende plaatsen was opgedaan. - Alvorens een aantal gegevens per plaats te groeperen, geef ik enkele algemene conclusies waartoe het onderzoek aanleiding heeft gegeven: - Het onderzoek is allerwege gewaardeerd als een eerste blijk van de realisatie van al zo lang gekoesterde wensen, als een voor het eerst duidelijk naar buiten getreden aanzet tot de instelling in de nabije toekomst van een centraal documentatieapparaat. - Algemeen is de belangstelling voor bibliografische zaken toegenomen, en ook wel toegespitst op technische aspecten als begrenzing van de inhoud. Hiermee was het niet overal even florissant gesteld: ‘Een lijst waarop is aangegeven welke werken en tijdschriften wel, en welke niet in de taalkundecatalogus van mijn instituut zijn opgenomen, bestaat niet. Geen van de stafleden is ervan op de hoogte wat wel en wat niet is opgenomen.’ Aldus een schriftelijke reactie. - Algemeen is ook het óngeduld waarmee wordt uitgezien naar de instelling van een centrale documentatiedienst, die zelf bibliografisch actief moet zijn, bestaande documentaire activiteiten kan overzien en zo nodig bundelen, en - voor het minst - kan voorkomen dat nóg langer op meer dan één plaats aan hetzelfde wordt gewerkt. Dit geldt niet slechts voor bibliografische werkzaamheden, maar in het algemeen voor elk wetenschappelijk onderzoek, inclusief de voorbereiding van dissertaties, (waaromtrent Current research van Z.W.O. te traag gegevens verspreidt); ook de communicatie over het gereedkomen van scripties kwam als wenselijkheid naar voren. - Het onderzoek toont ook aan wat hiervoor al werd opgemerkt t.a.v. de bibliografieën waarover de historici beschikken: er kan veel werk worden verricht ook bij een niet overdreven man/vrouwkracht. Als fraaiste voorbeeld mogen dienen de beide seminaries voor neerlandistiek aan de Rijksuniversiteit te Gent. Voor taalkunde beschikt men er over een omvangrijke documentatie - waarin zowel tijdschriftartikelen als onderdelen van studies-in-boekvorm zijn opgenomen - die is opgezet en wordt voortgezet door één neerlandicus. Voor de letterkunde heeft men sinds enkele jaren de beschikking over een gestaag groeiend kaartsysteem, dat zowel het eigen tijdschriftenbezit (sinds circa 1966) als het eigen boe- | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| ||||||||||||||||||||||||
kenbezit systematisch toegankelijk maakt, óók op onderdelen; dit is het werk van één bediende onder leiding van een neerlandica. Concreet aanwijsbaar resultaat heeft het onderzoek ook gehad doordat het mogelijk was verschillende ‘partijen’ tot elkaar te brengen. Zo bleek men in Amsterdam (Lambert ten Kate-huis) en in Antwerpen (Univ. Fac. Sint-Ignatius) aan precies dezelfde documentatie te werken, zonder dat men van elkanders activiteiten op de hoogte was. Aan beide instituten voor neerlandistiek was men al ver gevorderd met de voorbereiding van een handleiding bij de studie van de letterkunde (à la Romein voor geschiedenis). Bij de uitgave zal nu nauw worden samengewerkt. Een zelfde samenwerking is te verwachten op het gebied van de inventarisatie en beschrijving van literaire tijdschriften, waarbij ook de letterkundige musea een rol zullen spelen.
Het ongeduld waarvan hiervóór sprake is geweest, heeft ertoe geleid dat men in een aantal plaatsen is begonnen - meestal in een recent verleden - een documentatie op te bouwen voor gebruik van het eigen instituut of seminarie. Details buiten beschouwing gelaten, geldt dit voor Amsterdam, Antwerpen, Gent, Leiden, de beide afdelingen in Leuven, Luik. Wat ‘particulieren’ voor eigen gebruik aan documentatie hebben aangelegd, is meestal slechts toegankelijk voor henzelf, en niet voor derden, dit niet zo zeer uit principiële overwegingen als wel omdat met name de inrichting en het uiterlijk van het materiaal gebruik ervan door anderen onmogelijk maakt. Wat de momentopname die verleden zomer is gemaakt, verder nog te zien geeft, volgt hieronder voor zover dit van algemeen belang is:
AMSTERDAM, Instituut voor Neerlandistiek:
AMSTERDAM, Instituut voor neofilologie en neolatijn:
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| ||||||||||||||||||||||||
AMSTERDAM, Universiteitsbibliotheek (Gem.):
ANTWERPEN, Universitaire Faculteiten Sint-Ignatius:
LEUVEN-Nederlands:
LEUVEN-Frans:
UTRECHT:
Over de taalkundebibliografie die in Leiden is opgezet, wordt elders in dit nummer een en ander meegedeeld door drs. C. van Bree. De activiteiten in enkele hierboven niet genoemde plaatsen lopen wat de documentatie voor letterkunde betreft parallel met wèl gesignaleerde werkzaamheden: in Leuven en Amsterdam, in Gent, Antwerpen, Leiden en Luik wordt gelijksoortig werk verricht, op materiaal - tijdschriften en/of bundels - dat voor een gedeelte in ál deze plaatsen wordt bewerkt. Een nieuwe uitgave van de bestaande gestencilde lijst ‘Proefschriften in voorbereiding’ zal in de eerste maanden van 1970 worden samengesteld. In tegenstelling tot | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| ||||||||||||||||||||||||
de vroegere lijsten zal de nieuwe editie ook gegevens over de belgische universiteiten bevatten, alsmede over de te verwachten dissertaties ‘extra muros’. De samenstelling van dit overzicht wordt verzorgd door het Instituut De Vooys van de Rijksuniversiteit Utrecht. - Met betrekking tot ander werk in voorbereiding verwijs ik naar de volgende druk van het Z.W.O.-overzicht Current research, die waarschijnlijk in het voorjaar van 1970 zal verschijnen.
Wat plannen-en-activiteiten-niet-in-instituutsverband betreft, valt het volgende te melden: Het Dialectenbureau te Amsterdam werkt aan een voortzetting van de Bibliografie der dialecten van Nederland, 1800-1950; heeft de beschikking over een bibliografie van taalkaarten en afgevraagde woorden; over een systematische lijst van woorden die in de woordenlijstjes, opgenomen in de 19e-eeuwse taalkundige tijdschriften, zijn te vinden; over een register van plaatsen waar bandopnamen zijn gemaakt. - De activiteiten in Leuven zijn hiermee vergelijkbaar. | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| ||||||||||||||||||||||||
Mede om hun bibliografisch belang vestig ik tenslotte graag de aandacht op de V.W.S.-cahiers, driemaandelijkse uitgave van de Vereniging van Westvlaamse schrijvers. Inlichtingen: R. Seys, Ringlaan, Koekelare. Een van de vragen in mijn schriftelijke enquête had ten doel een inzicht te krijgen in de wensen die leven ten aanzien van de taken die een centrale documentatiedienst zou moeten vervullen buiten de strikt bibliografische om. (Velen vonden de vraag nogal optimistisch...) Hierop zijn in hoofdzaak de volgende reacties binnengekomen, die ik geef in de grillige ‘orde’ waarin ze binnenkwamen:
‘Mij lijkt het eerst nodige dat er een betrouwbare titelbeschrijving verschijnt van de boeken die tot de ned. letterkunde worden gerekend. Er is geen enkel handboek, waaruit men een titel met een gerust geweten kan overnemen. (...) In de loop van mijn leven heb ik met het controleren van dergelijke titels veel tijd verdaan.’ | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| ||||||||||||||||||||||||
PerspectiefIn het betrekkelijk korte tijdsbestek waarin het onderzoek werd afgerond, moest het accent geleidelijk worden verlegd: met steeds meer zekerheid kwam vast te staan dat in het voorjaar van 1970 gestart zou worden met de uitgave van een periodiek (per kwartaal een aflevering; de vierde aflevering geeft een cumulatief overzicht van een heel kalenderjaar) dat uitsluitend aan de bibliografie der neerlandistiek zou zijn gewijd. Voor de centrale redactie van het tijdschrift, die voorlopig op de K.B. te Den Haag zal zijn gevestigd, moest worden uitgezien naar mogelijke correspondenten, die een deel van de taak zouden kunnen vervullen. Tijdens het overleg binnen de ‘Werkgroep voor de documentatie der Nederlandse letteren’ bleek met name het depouilleren van tijdschriften gemakkelijk te kunnen worden uitgezet; vaststaat dat correspondenten zullen ‘leveren’: Amsterdam, Antwerpen, Gent, Leiden, de beide afdelingen in Leuven, Luik en Utrecht; medewerking van de V.U. te Amsterdam en het instituut te Nijmegen kan worden verwacht. Samenwerking met de K.B. te Brussel en de beide letterkundige musea, in Antwerpen en Den Haag, ligt voorts voor de hand. Steeds duidelijker werd het ook dat de oprichting van een centraal bureau binnen afzienbare tijd tot de mogelijkheden zou gaan behoren, dat naast de lopende bibliografie van de wetenschappelijke produktie, een oplossing zou moeten vinden voor documentatie van creatief werk in tijdschriften en voor de noodzakelijke follow up van een retrospectieve bibliografie, zowel van de wetenschappelijke bijdragen als van de ‘overleden’ literaire en gemengde tijdschriften. Om de start van een dergelijk bureau te vergemakkelijken, werden ook andere zaken dan de hiervoor al verantwoorde in het onderzoek betrokken. Dit leidde helaas in de meeste gevallen tot een negatieve uitkomst. Zo bleek bijvoorbeeld het materiaal dat in de loop van vele jaren is verwerkt in de M.L.A. International bibliography, in de Bibliographie linguistique/Linguistic bibliography en The Year's Work in modern language studies nergens gecumuleerd ter beschikking te zijn. Merkwaardigerwijs bleek er ook geen overzicht van eigen uitgaven te bestaan bij de Maatschappij in Leiden en de Kon. Akademie in Amsterdam. Waar voordrachten zijn gepubliceerd - hetzij bijvoorbeeld in een van de Leidse jaarboeken, hetzij daarbuiten - kan men in Leiden niet meedelen... (De K.B. zorgt hier voor een kleine compensatie: men houdt er de levensberichten uit de onderscheiden jaarboeken bij.) Voorts heb ik geen inzicht gekregen in de voortzetting van de rubriek De Nederlandse taalkunde in 19.. in de Hand. Kon. Cie. v. toponymie en dialectologie. Het overzicht over 1961 is samengesteld, maar wanneer dit en volgende overzichten worden gepubliceerd, hebben we af te wachten. Teneinde het bureau enig ‘beginkapitaal’ mee te geven is de Commissie voor literair-historische opdrachten in overweging gegeven de Minister van C.R.M. te adviseren alvast een overzicht te laten aanleggen van te depouilleren periodieken, die de retrospectieve bibliografie mede zal moeten dekken. Als dit overzicht goed wordt opgezet, komen er direct publikabele gegevens uit, die bijzonder nuttig zijn. Ik denk met name aan een lijst van gegevens betreffende de bestaande (meer) jaarregisters op tijdschriften. In Nederlandsch bibliotheekleven 1908-1940, samengesteld door F. Kossmann, komt men onder de auteurs bijvoorbeeld de namen van W. de Vreese en G.I. Lieftinck veelvuldig tegen. - In het Register op de Noord- en | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| ||||||||||||||||||||||||
Zuidnederlandsche bibliographische tijdschriften (in: Het boek, 27 (1943)), dat de periode 1873-1939 bestrijkt, vallen met name bijdragen over Coornhert en Marnix van St. Aldegonde door hun veelheid op. - Het register op Oud-Holland over de jaargangen 1-60 (1883-1943) bevat o.m. een afdeling ‘dichtkunst’. - De registers op Studiën, over de periode 1868-1933, 65 jaargangen, maken veel zoekwerk overbodig. - En het kan zijn nut hebben te weten dat D.A. Brinkerink een Register op honderd jaar ‘Archief’ (1829-1929) heeft samengesteld, waarin het Ned. archief voor kerkgeschiedenis én zijn voorgangers zijn ondergebracht. - Men kan het betreuren dat voor Levende talen een dergelijk overzicht ontbreekt; in 1949 is wel een Register van hoofdartikelen uit de Nrs. 1-150 en Zaakregister verschenen. - Men zou zo ver kunnen gaan ook buitenlandse bibliografieën in het onderzoek te betrekken. De zeer lange geschiedenis van ‘Dietrich’ maakt de raadpleging ervan niet zo aanlokkelijk, tenzij men op de hoogte is van het bestaan van een aantal registers, over grote tijdvakken. Vervolgens: Er bestaan bibliografieën van het werk van een groot aantal neerlandici. Om er enkele te noemen - heel willekeurig en met vermelding van slechts de achternaam - worde herinnerd aan die van Kalff, Smit, Molkenboer, Verdenius, Kloeke, Van Haeringen, Van Mierlo, Overdiep, Pauwels, Zijderveld en Koopmans. Een compleet overzicht hiervan zou mede een inzicht geven in de diversiteit van de publikatiemogelijkheden die in de loop van de tijd zijn benut. Voor deze en dergelijke voorbereidende werkzaamheden - en voor medewerking in de toekomst - zou wellicht een beroep gedaan kunnen worden op de Bibliotheek- en Documentatieschool te Amsterdam, waar het maken van bibliografische werkstukken een onderdeel van de opleiding vormt.Ga naar voetnoot1 In zijdelings verband hiermee wil ik nog even ingaan op een van de suggesties die hiervóór zijn bijeengeplaatst, waar sprake is van een overzicht van alle centra die voor ons onderzoek van belang kunnen zijn. Een dergelijke bibliotheek- en documentatiegids, toegespitst op de neerlandistiek, zou zeker goede diensten kunnen bewijzen. Om me te beperken tot twee uiteenlopende voorbeelden: een beschrijving van de rijke documentatie die het Ruusbroec-genootschap en de bibliotheek van de Vereeniging ter bevordering van de belangen des boekhandels beheren, zou menige (toekomstige) onderzoeker op het goede spoor kunnen zetten. Voor laatstgenoemde collectie worde volstaan met een aanduiding van de kartotheek-Enschedé (ned. uitgaven tussen 1500 en 1800, naar uitgever gerangschikt), de kartotheek W.P. van Stockum, en de talloze veilingcatalogi uit binnen- en buitenland (ten dele beschreven in dl. iv van de Katalogus der bibliotheek); de waarde van dit unieke bezit schijnt nog slechts door de Amsterdamse neerlandici erkend (gekend?) te worden.
Een aantal gegevens uit de hier gegeven grafiek samenvattend: Op het moment dat de lopende bibliografie van start zal gaan, komt er in vele plaatsen bekende en onbekende werkkracht vrij. Deze zal - dat staat nu reeds vast - een belangrijke bijdrage leveren voor de volledigheid van de bibliografische kwartaal- en jaaroverzichten. Nadat hiermee een zekere ervaring is opgedaan, zal dit derde project van de ‘Werkgroep voor de | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| ||||||||||||||||||||||||
documentatie der Nederlandse letteren’ - waar de belangstelling sinds kort ook op de taalkunde is gericht - zijn noodzakelijke follow up kunnen en moeten krijgen in de vorm van een centraal bureau, waarvoor al een groot aantal taken genoemd zijn. Om tot een redelijke produktie te komen - kwalitatief, kwantitatief en in hoog tempo - is geen ‘onmogelijk grote’ bezetting aan werkkracht nodig, wat bewezen wordt zowel door de bibliografische prestaties aan een aantal seminaries en instituten voor neerlandistiek als door ‘buiten’ ons vakgebied liggende documentaire uitgaven. Wat wél nodig zal blijven: de medewerking van een voldoende aantal correspondenten in noord en zuid en in het buitenland, én de bereidwilligheid van eenieder om de centrale redactie te attenderen op publikaties waarvan men kan vermoeden dat ze aan de aandacht kunnen ontsnappen. Het gaat hierbij om niet méér, maar ook niet minder, dan het signaléren van studies die ‘ver van huis’ verschijnen; de titelbeschrijving kan men overlaten aan de redactie van de bibliografie. Om de mogelijkheid hiertoe zoveel mogelijk te verruimen zou de lopende bibliografie per uitgave een aantal antwoordkaarten kunnen bevatten (zoals Tussen de rails bijvoorbeeld, om dit tijdschrift hier eens te noemen), die iedere goedwillende over een eventuele drempel kan helpen. Op het gebied van documentatie en informatie is een enorme ontwikkeling aan de gang.Ga naar voetnoot1 We mogen ons gelukkig prijzen dat ook de neerlandistiek thans in deze dynamiek is opgenomen.
Rest mij een woord van dank te richten tot de Minister van C.R.M., die dit onderzoek heeft willen stimuleren en mogelijk maken; tot de vele neerlandici die mij gegevens hebben verstrekt voor de samenstelling van dit verslag; tot mijn vrouw ook - al is het niet gebruikelijk in een tijdschriftbijdrage -, die mij meer dan eens op reis zag gaan, te kort na de geboorte van ons jongste dochtertje.
Utrecht, 7 november 1969
wim a. hendriks |
|