Het ‘Hulthemse’ handschrift
Tot de beroemdste handschriften in de Mnl. tekstoverlevering kunnen veilig het Comburgse en het Hulthemse gerekend worden. Ik wil hier iets zeggen niet over de zaak maar over de naam: Comburgs en Hulthems. Terwijl nl. de eerste op taalkundig goednederlandse wijze is gevormd van de burcht- resp. kloosternaam Comburg, is de tweede te herleiden op de naam van de verzamelaar Ch.J.E. van Hulthem (1764-1832). Hij behoort m.a.w. tot de germanistische formaties van de soort van Bunsense brander, Lutherse bijbelvertaling. In het geval van het ‘Hulthemse’ handschrift zullen wij wel te denken hebben aan de inwerking van duitse geleerden die zich in de 19e eeuw met onze oude letterkunde hebben beziggehouden. Daarmee bevinden wij ons in het zelfde klimaat: het prestige van de duitse wetenschap, waarin ook de z-uitspraak van s in geleerde woorden en wendingen als semantiek, somatisch, suumcuique, per se kon gedijen, benevens de ts in historici en de ui-uitspraak van gri. eu in woorden als eufemisme, eucalyptus, eucharistie, Europa. Wat dit laatste, en vooral europees betreft, is er evenwel sterke concurrentie van u, alsook, speciaal in Zuid-Nederland onder invloed van het Frans, van eu, terwijl ten slotte gereduceerde vocaal niet buitengesloten is; dit alles met betrekking tot de naam van ons eigen werelddeel!
Tot de verholen germanismen vallen ook te rekenen de ‘Bachse’ Brandenburgse Concerten, die immers hun ontstaan en daarmee hun naam te danken hebben aan de ‘bestelling’ door een zekere markgraaf van Brandenburg. Enig ‘suppositioneel’ gegoochel met die concerten-zelf en hun naam moge de lezer mij hier vergeven. Men zegt dat deze markgraaf zich om de hem toegezonden meesterstukken weinig bekommerd heeft, een verzuim waarvoor hij dan weer gestraft wordt door de naar ik denk vrij algemene, zij het stilzwijgende, interpretatie die in de publieke mening verkeerdelijk aan hun naam wordt verbonden, alsof hier nl. niet van de markgraaf sprake zou zijn maar van zijn markgraafschap.
Dat het niet overbodig is nog eens te herinneren aan de herkomst van de benaming ‘Hulthems’, kan ons het onlangs verschenen boek van K.L. Johannessen over Vondels bijbelse dramatiek leren. Daarin immers lezen wij op blz. 17: ‘Aus dem 14.Jahrhundert sind in der sogenannten Hultheimer Handschrift drei höfische Ritterdramen erhalten’, waaruit toch niet anders te verstaan valt dan dat de auteur in Hulthem een plaatsnaam gezien heeft. Maar mogen wij deze verdienstelijke buitenlander daar een verwijt van maken, nadat wij zelf hem op een verkeerd spoor hebben gezet?
Nijmegen, 18 aug. 1964.
l.c. michels