De Nieuwe Taalgids. Jaargang 58
(1965)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermdVan Acontius tot Alcontio: de rederijker ‘Elck kan falen’ en J.B. HouwaertOnder de ‘lied'ren twintigh ses’ van de rederijker ‘Elck kan falen’ in Den Nieuwen Lust-hof van 1602 is een ‘Sonnet tot Momus’Ga naar voetnoot2 waarin de dichter bekent: Homeri stijl, noch Lisias practijcken,
En wist ick noyt, die conste laten blijcken.
Hij maakt hier gebruik van een plaats over stijlleer in het eerste boek van J.B. Houwaert's Pegasides PleynGa naar voetnoot3: Als Naso moet ghy in v veerssen vloeyende zijn,
Subtijl als Lysias, in dichten, en schrijven,
Als Cato prolixiteyt verfoeyende zijn,
By Homeri stijl soo moet ghy blijven.
Ook M. de Castelein spreekt in De Const van Rhetoriken van Lysias' ‘subtijlheyd’Ga naar voetnoot4. ‘Subtilis’ (fijn, dun) is bij Cicero en Quintilianus een vertaling van de term ‘ischnós’ (droog, dun) in de stijlleer der grieken voor de eenvoudige onopgesmukte stijl. De attische redenaar Lysias was hierin een meester. Cicero ziet in Cato stilistisch de Lysias der RomeinenGa naar voetnoot5. Levend in een ‘ovidiaanse eeuw’ schakeerde ‘Elck kan falen’ evenals andere kunstbroeders ovidiana in zijn werkGa naar voetnoot6. In de landstaal was er van de Metamorphosen een | |
[pagina 396]
| |
prozavertaling door Florianus (eerste druk 1552), van de Heroïden een berijming door Cornelis van Ghistele (eerste druk 1553)Ga naar voetnoot1. Houwaert, die door ‘cleyn patientie’Ga naar voetnoot2 in het dichten vaak slordig met het beschikbaar materiaal omsprong, heeft menig verhaal uit de Metamorphosen naar FlorianusGa naar voetnoot3, en een groot aantal Heroïden naar Van GhisteleGa naar voetnoot4 verwerkt in zijn Pegasides Pleyn. Dit werk was populair bij de rederijkersGa naar voetnoot5, bij wie sommige ovidiana misschien uit de derde hand zijn. Een curieus voorbeeld van ontlening van een ovidianum, aan Houwaert komt voor bij ‘Elck kan falen’:Ga naar voetnoot6 Alcontio braght met listen
Cidippe in 't verdriet.
Bedoeld is Acontius. Houwaert bewerkt in het derde boek van Pegasides Pleyn Van Ghistele's berijming van Cydippe's antwoord op Acontius' brief in het corpus Heroidum van Ovidius. De minnaar heet hier correct Acontius. Maar in het tweede boek had Houwaert al een tiental strofen gewijd aan de historie van Acontius en Cydippe. In het tweede boek nu is de naam van de minnaar verbasterd tot Alcontius. Houwaert variëert de uitgang naargelang de grammaticale functie (-ius, -ij, -io, -ium). De Cydippe-episode in het tweede boek begint aldusGa naar voetnoot7: NEmpt aen Cidippe v ierste exempele/
Die met haer moeder naer Delos spelen reysde/
Die ghesien was in Diane tempele/
Van Alcontio.
‘Elck kan falen’ heeft deze verbogen vorm zonder wijziging van de uitgang overgenomen voor het onderwerp. Hij kende wel geen latijnGa naar voetnoot8. j.c. arens |
|