De Nieuwe Taalgids. Jaargang 58
(1965)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 397]
| |
Een Frans proefschrift over Slauerhoff
| |
[pagina 398]
| |
praticien bien prébendé. Il n'est même pas impossible que des soupçons de ce genre aient assombri ses relations avec Truus’ (nl. Truus de Ruyter, met wie Slauerhoff in zijn studententijd verloofd is geweest. Maakt zij op Fessard werkelijk de indruk van een ‘petite bourgeoise’? Lijkt ze niet veel meer het type van de onafhankelijke vrouw?). In Dsjengis hoort schr. de echo van Slauerhoffs gedonder met zijn vader: ‘l'impression laissée par quelque orageuse entrevue avec son père, qui voulait pour son fils une sage carrière de médecin traditionnel’ en bij het motief van de eerste herfstkou in enkele van de korte gedichten die als Japanse prenten de bundel Oost-Azië openen, herinnert hij, als met de thermometer in de hand, aan Slauerhoffs gevoeligheid voor temperatuurwisselingen: ‘souvenons-nous que Slauerhoff s'est plaint dans ses lettres de la rigueur de la température, qui lui a valu d'ailleurs de tomber assez gravement malade’. Biografische verhelderingen in deze vorm doen alleen maar afbreuk aan de verbeeldingswereld van het kunstwerk, het eigenlijk object van het letterkundig onderzoek. Soms werd schr. bij de interpretatie van een tekst door een biografisch gegeven bepaald ook misleid. Ik denk hierbij aan zijn vereenzelviging (in zekere mate althans) van Slauerhoff met Bruce, de dronken gevoerde missiearts uit de novelle Such is life in China. Fessard ging daarvoor kennelijk uit van het feit dat de dichter enkele weken als arts werkzaam is geweest in het Hope and Wilhelmina Hospital in Kulangsu. Het is best mogelijk dat zijn korte verblijf daar Slauerhoff tot deze novelle geïnspireerd heeft, maar dat houdt op zichzelf nog niet in, dat hij zich in een of ander opzicht in de figuur van de missiearts geprojecteerd heeft. Het zou op tekstuele gronden aangetoond moeten worden. Of dit lukken zou? Wie even uitkijkt herkent Slauerhoff al gauw in Dr. Mac, de Schotse scheepsarts, die door zijn menslievend optreden tegenover een vrouw aan boord zijn reputatie verspeelde. Toen Such is life in China begin 1930 in Groot Nederland verscheen, had zich aan boord van de Gelria juist het befaamde incident met de zgn. blanke slavin (Georgette Baré of Barbé) afgespeeld, dat naar Kelk meedeelt de reputatie van de scheepsdokter bij zijn medeofficieren niet bepaald ten goede is gekomen. Maar zulke primitieve biografische interpretaties blijven in Fessards studie gelukkig van ondergeschikt belang. Hij beschrijft voornamelijk het innerlijk leven van de dichter zoals deze zich in zijn werk vertoont, onverhuld of verscholen in de gestalte van een mythologische of historische figuur, een verbeeldingsfiguur, in een travestierol soms. Hij wil achterhalen wat dit werk ons direct of in de vorm van het symbool over de dichter onthult. Het spreekt wel vanzelf, dat hij daarbij bijzondere aandacht aan Slauerhoffs ‘maritieme’ inspiratie besteedt, aan het beeld van de zee, het symbolisch, men kan ook zeggen: symbolistisch karakter daarvan in deze poëzie. Dadelijk al bij zijn beschouwing over Archipel, Slauerhoffs debuut van 1923 (de dichter had toen de zee alleen nog maar bevaren tijdens een vacantiereisje naar de Golf van Biskaje) onderscheidt hij in het beeld van de oceaan ‘le symbole d'un univers aux ondulations mornes et infinies, aux profondeurs obscurément fertiles, sorte d'espace-temps aux chatoyantes irisations, dans le seul cadre duquel l'existence individuelle reçoit une éphémère, fragile et vaine justification’. De zee is het beeld van een kosmos die onderworpen aan de wet van de eeuwige terugkeer zinloos is, zoals ook het leven van de dichter, zonder religieuze heilsverwachting, in zijn onuitroeibaar verlangen naar het absolute en zijn voortdurende ervaring van eindigheid en vergankelijkheid, in zijn | |
[pagina 399]
| |
kringloop van hoop en ontgoocheling zinloos en doelloos is. Fessard vestigt in dit verband al meteen de aandacht op de ambiguïteit, de ambivalentie van Slauerhoffs gevoelsleven zoals men die in Archipel getransponeerd vindt in het gevoelsleven van de jonge vrouw: ‘l'espoir de vivre, l'aspiration craintive au don suprême, l'angoisse de se perdre définitivement’. De zee neemt overigens, zoals schr. terecht opmerkt, in Slauerhoffs leven en werk wel een grote, maar toch niet de voornaamste plaats in. In Clair Obscur (1927) is van de voorstelling van de kosmos als een permanente oceanische beweging waarin de menselijke existentie zich verliest, weinig of niets te bespeuren. De dichter ziet zich daar gesteld tegenover de verdoemelijke middelmatigheid van het maatschappelijk leven van zijn tijd en de volstrekte onmacht, onverschilligheid of apathie van het Opperwezen. Hij ervaart daar de vergeefsheid van leven en wereld niet meer in de activiteit zelf, zoals in Archipel, hoe dan ook nog op de toekomst gericht, hij is bij voorbaat ontmoedigd door de onmogelijkheid om door welke activiteit dan ook enige wijziging te brengen in de dingen zoals ze zijn. Chlotarius denkt wel aan een gewelddadige actie in de toekomst, maar zijn leven staat toch, erotisch zelfs, geheel in het teken van het verleden. Daartegenover laat zich dan vooral in Eldorado (de bundel is van 1928, maar verschillende gedichten zijn veel ouder) een demonische vernietigingsdrang gelden, een drift naar de uiterste kusten van ruimte en tijd, een verlangen ook naar dood en vergetelheid. Voor de verklaring van deze opvallende ambiguïteit van Slauerhoffs gevoelsleven verwijst Fessard naar Du Plessis Erlank, die in zijn Amsterdamse scriptie Slauerhoff en zijn verhouding tot het vitalisme als oorzaak van deze ambiguïteit en daarmee van Slauerhoffs onmacht om tot aanvaarding van de samenleving te komen aanwees: de tegenstrijdigheid van het mannelijke en vrouwelijke beginsel in de natuur van de dichter. Fessard brengt deze tegenstrijdigheid op zijn beurt in verband met de congenitale asthmatische aandoening waaraan Slauerhoff leed en vestigt daarbij de aandacht op het feit dat de affectieve ontwikkeling van de asthmaticus in bepaalde gevallen gekenmerkt wordt door een nauwe binding aan de moeder. Met zijn allergische asthma was Slauerhoff, zoals Kelk al opmerkte, min of meer noodgedwongen een moederszoontje. Bij zijn studie ging het Fessard er speciaal om de psychische ontwikkeling van de dichter te beschrijven. Hij bestudeerde Slauerhoffs poëzie daarom niet allereerst om de ‘sentiments momentanés’, de gevoelens die de dichter bezielden op het ogenblik dat hij het gedicht schreef, maar om wat de teksten te verstaan geven ‘en fonction de leurs liens avec un ensemble’, om de ‘pensée ordonnée’ zoals die door de gedichten wordt uitgesproken in het samenstel van de bundel. Uiteraard liet hij daarbij buiten beschouwing de door Du Perron gearrangeerde tweede editie van Archipel, de tweede uitgave van Clair Obscur (Saturnus), in de samenstelling waarvan Du Perron een belangrijk aandeel had, en de uitgave van Serenade in de Verzamelde Werken. Zeker niet ten onrechte wijst hij de door Du Perron in Archipel aangebrachte systematische ordening als een soort vervalsing af. Terwijl men doorgaans aanneemt dat Slauerhoffs visie op leven en wereld zich weinig of niet gewijzigd heeft, meent Fessard dat de bundels, z.i. rondom één hoofdmotief gecomponeerd, in hun opeenvolging evenzovele fasen markeren van een psychische ontwikkeling, van een evolutie ook in de wereldbeschouwing en levenshouding van de dichter. In het kort komt die hierop neer, dat Slauerhoff zich geleidelijk bevrijdde van zijn voorstelling van de kosmos zoals hij die in Archipel verbeeldde, | |
[pagina 400]
| |
zich vervolgens ook afwendde van het beeld van de opstandeling uit een ver verleden (Clair Obscur, Eldorado vooral) om zich meer en meer te concentreren op zijn reële situatie in het heden. De zeeman kende óók het heimwee naar de haven, het verlangen naar een huis en een ‘huisvrouw’, de wil ook om zich te ‘vestigen’ op aarde. Slauerhoff, bedoelt Fessard, ging zich rekenschap geven van de betekenis van de menselijke samenleving voor de ontplooiing van zijn persoonlijkheid (als Po Tsju I in Het Lente-eiland), confronteerde zich met de westerse samenleving (Serenade), werd zich steeds pijnlijker bewust van zijn ongeschiktheid daarin ooit een plaats te verwerven. Men kan niet ontkennen dat zich in Slauerhoffs poëzie zo een lijn onderscheiden laat, maar om haar zichtbaar te maken moest Fessard in zijn voorstelling van de dichter allerlei niet minder essentiële tendenties toch aanmerkelijk minder reliëf geven dan zij verdienen. Ik kom daarop nog terug. Bij zijn behandeling van Slauerhoffs psychische ontwikkeling besteedt schr., zoals men intussen zal begrepen hebben, de nodige aandacht aan de moederbinding van de dichter en zijn conflicten met zijn vader. Bijzonder veel waarde hecht hij daarbij aan de novelle Het einde van het lied en het drama Jan Pietersz. Coen. Voortbouwend op de these van Du Plessis Erlank en verwijzend naar Freud en Jung tekent hij Het einde van het lied als een poging van de schrijver zichzelf tot in zijn diepste diepte te doorgronden. Hij beschouwt dit verhaal - verbeelding van een tocht naar het oerbeeld van de vrouw - als een ‘transposition symbolique d'une cure psychanalitique avortée’ en vermeldt in dit verband de analyse waaraan Slauerhoff (maar wannéér?) zich onderworpen zou hebben als hij niet vóór het onderzoek al met de psychiater Valkema Blauw gebrouilleerd was geraakt.Ga naar voetnoot1 Hij interpreteert Het einde van het lied als een ‘mise au point des problèmes posés par la liaison maternelle - mise au point et non résolution’, zoals hij het na de dood van Slauerhoffs vader verschenen Jan Pietersz. Coen opvat als ‘une mise au point des problèmes posés par le conflit “oedipien” opposant l'auteur à son père, avec toutes les implications morales et sociales qu'il comporte’. Ik waag mij niet aan een oordeel over de waarde van deze interpretaties als proeven van psycho-analyse. Men zou daar wel eens het oordeel over willen horen van een psychiater als Verbeek, die zo een diepgaande analytische studie over Rimbaud geschreven heeft. Maar als leek op het terrein der psycho-analyse vraag ik me toch wel af, of Fessard, eenmaal aangenomen dat het hier om een moederbinding gaat, niet veel dieper had moeten ingaan op de voorstelling van de barende aarde (voor Jung is het beeld van de chtonische moeder immers een element in het yrouwelijke huwelijksquaternio) en vooral ook op de voorstelling van de slechts ten halve verloste vrouw. Slauerhoffs ontwikkeling verliep, zoals Fessard meent, min of meer volgens het schema dat Jung zou hebben toegepast bij de behandeling van bepaalde psychosen. De patiënt ontdekt eerst de schaduw, het verontrustend onbewuste deel van zijn psyche (Archipel, Clair Obscur, Eldorado), herkent vervolgens zijn anima, het vrouwelijke beginsel van zijn mannelijke natuur (onbewust nog in de verbeelding van jonge vrouwen in Archipel, bewust in Het einde van het lied), gaat dientengevolge zichzelf en zijn situatie in de werkelijkheid beter begrijpen (Het verboden rijk), ontmoet het archetype van de Oude Wijze (Ferapont in Het einde van het lied, Wan Tsjen in Het leven op aarde) om dan | |
[pagina 401]
| |
tenslotte tot zichzelf komend het evenwicht tussen zijn ik en het Zelf te vinden. Fessard geeft toe dat men op deze manier Slauerhoffs ontwikkeling al te zeer systematiseert. Toch acht hij het een voordeel dat zo een schema laat zien in hoeverre Slauerhoffs werk het karakter heeft niet alleen van een bekentenis, van een gedeeltelijke bekentenis althans, maar óók en vooral van een verantwoording. De schrijver, bedoelt hij, maakte telkens als het ware de balans van zijn leven op om een dieper inzicht in zichzelf te verkrijgen en zich daardoor van zijn problemen te bevrijden. Behalve op de confrontatie van de dichter met het oerbeeld van de vrouw gaat Fessard uitvoerig in op Slauerhoffs poging om zich uit de - moederlijke - macht van het verleden te bevrijden en tot een mannelijke en wijze aanvaarding van het leven op aarde te komen. Aan de wijze waarop de schrijver deze poging in zijn romans verbeeldde heeft Fessard de beste hoofdstukken van zijn studie gewijd. Zoekend naar de ‘lignes directrices’ die zich uitstrekken van Het verboden rijk via Laatste verschijning van Camoës tot Het leven op aarde kwam hij tot de conclusie dat beide romans teruggebracht kunnen worden tot, ik zou liever zeggen: resulteerden uit het het streven van de schrijver ‘pour se réaliser par une personnalité qui se dégage lentement des limbes de la personne tout en se libérant des sortilèges du temps’. Als Cameron afscheid heeft genomen van Camoës om te worden zoals de anderen, weet hij zich gesterkt door de overtuiging dat het ‘rustig, rottend verleden’ hem niet heeft kunnen opnemen om van zijn eigen leven af te komen. Uitstekend heeft Fessard de verschillende levensmogelijkheden behandeld, waarmee Cameron zich in zijn ontmoetingen met figuren als Fong Siën, de Toe Tsjoen en Wan Tsjen geconfronteerd ziet alvorens hij zijn ‘vita nuova’ begint, zijn leven van reizen en trekken, van rusten in herbergen en boeddhistische kloosters waar hij in de menselijke ontmoeting van een lotgenoot zijn eenzaamheid zal voelen verminderen. In zijn beschouwing over Het verboden rijk en Het leven op aarde betrok Fessard ook de bronnen die door Slauerhoff benut werden zoals Schneiders Die Leiden des Camoës, Historic Macao van Montalto de Jesus, Schotmans Het vermolmde Boeddhabeeld, Soothhilds History of China, de door Waley vertaalde Story of Miss Li van Po-Hsing Tsjen, enz. Hij wijst ook op de symbolistische origine van motieven als de dubbelganger en de schaduw, die in het milieu van Het Getij zo en vogue waren, op Slauerhoffs belangstelling voor de symbolische kosmologie, waaraan ook Albert Helman zoveel waarde hechtte, voor de parapsychologie, het spiritisme, de astrologie, de wijsheid der Chinezen, enz. Maar een enkele uitzondering daargelaten blijft het bij vermeldingen en aanduidingen. Ook het karakter van het soort romans dat Slauerhoff schreef wordt slechts summier aangeduid. Fessard noemt Het verboden rijk een ‘roman philosophique’, waarbij hij waarschijnlijk denkt aan de psychotherapeutische zin waarin Jung van wijsbegeerte spreekt. Het leven op aarde doet hem om zijn conceptie denken aan de Duitse Bildungsroman. Maar kunnen wij bij Slauerhoff niet beter van een avonturenroman spreken in de zin waarin Jacques Rivière in 1913 van een ‘roman d'aventure’ sprak, in de zin ook waarin de romans van André Malraux avonturenromans zijn?Ga naar voetnoot1 Aan een zo voor de hand liggende vergelijking van Slauerhoff en Malraux kwam Fessard niet toe, zoals hij evenmin toekwam aan een zorgvuldig onderzoek van de invloeden op Slauerhoffs poëzie (de Franse symbolisten, Rilke, Poe, enz.). | |
[pagina 402]
| |
Slauerhoffs vertaling van Baudelaires Albatros en Rimbauds Le Bateau Ivre (slechts gedeeltelijk bewaard) zijn hem blijkbaar ontgaan. Ze werden door Lekkerkerker uit de nalatenschap van de dichter gepubliceerd in De Muze in Tricolore, de augustus-september aflevering 1949 van Ad Interim. Men kan het een onderzoeker wiens aandacht zozeer gespitst is op psychische doorgronding van de auteur, overigens niet àl te kwalijk nemen dat hij aan deze en dergelijke literairhistorische aspecten minder aandacht besteedde. Slauerhoff was trouwens in zijn vertalingen en bewerkingen niet minder zichzelf dan in zijn oorspronkelijk werk, zoals Meyer destijds zo overtuigend demonstreerde aan de bundel Yoeng Poe Tsjoeng. Fessard voegt er nog allerlei voorbeelden aan toe. Een veel ernstiger tekort vind ik dat schr. voor zijn studie geen solieder basis heeft gekozen, ik bedoel: dat hij niet is uitgegaan van een zo zorgvuldig mogelijke vormanalyse van Slauerhoffs werk, niet een aantal van de meest karakteristieke gedichten althans aan een nauwkeurige analyse onderworpen heeft. Fessard heeft te weinig aandacht voor de eenheid van het afzonderlijke gedicht. Ook bij zijn stilistisch onderzoek, geen psychologisch-stilistisch onderzoek, zoals men verwachten zou, kwam hij niet tot een beschouwing van het afzonderlijke gedicht, zelfs niet van de afzonderlijke bundels, die hij toch naar de inhoud zo zorgvuldig van elkaar onderscheiden wil. Vorm en inhoud van het literaire kunstwerk werden hier al te gemakkelijk, al te simplistisch gescheiden. Fessard is dan wel afkerig van de ‘logiciens de la dissection littéraire’, maar wat de analyse van één enkel gedicht ook voor de meer psychologisch geïnteresseerde onderzoeker aan belangrijks aan het licht kan brengen, zal ook hem intussen wel gebleken zijn uit d'Oliveira's studie over Het Boegbeeld: De Ziel in de eerste jaargang van Merlyn. Ik denk aan de voorstelling van de door geen verwisseling van lichaam te verbreken continuïteit in het leven van het boegbeeld, aan het geloof in het voortleven van het bewustzijn na de dood, aan het motief ook van de verlossing (Christus, het kruis). Fessard zou met de hier opgedolven brokken van een onuitgewerkte metafysica (d'Oliveira) zijn voordeel hebben kunnen doen. Aandachtiger beschouwing van de teksten zou hem zeker ook beter de betekenis hebben doen zien van Slauerhoffs verlangen naar het onachterhaalbare, voorwereldlijke, mythische geluk van de oorsprong, dat meermalen samenvalt met zijn eeuwigheidsverlangen. Ook al interpreteert men het psychologisch als symptoom van een of ander defect, het blijft in hoge mate karakteristiek voor Slauerhoffs hele werk. Wie een bundel als Serenade leest, kan moeilijk ontkennen dat de mythische bezieling, dat het eeuwigheidsverlangen er duidelijk domineert over het verlangen naar een plaats in de menselijke samenleving (vgl. o.m. Voor de verre prinses, In mijn leven, Ster, De Voorpost). Ik denk hier ook aan de waarde die de poëzie voor Slauerhoff om zo te zeggen in het licht der eeuwigheid bezat. Het naar Rubén Darío vertaalde gedicht waarmee Soleares opent, eindigt met de in dit verband wel bijzonder treffende verzen: ‘Zijn lied bereikt, vooruitgevlogen, / Maar zonder hem, de Eeuwigheid’. Het zijn deze tendenties die bij Fessard niet voldoende reliëf kregen, omdat hij zich al te eenzijdig concentreerde op het verlangen van de dichter zich een plaats op aarde en een functie in de samenleving te verwerven. Vandaar dat hij te weinig oog had voor Slauerhoffs positieve waardering van de eenzaamheid in een bundel als Een eerlijk zeemansgraf. In zijn trek naar eenzaamheid wist Slauerhoff zich met Adriaan Roland Holst, deze dichter van de mythe bij uitstek, in de letterlijke zin des woords tot de dood toe verbonden. Vandaar ook dat Fes- | |
[pagina 403]
| |
sard bij zijn beschouwing van De opstand van Guadalajara wél uitvoerig ingaat op de aandacht van de auteur voor het lot van de mens die als een speelbal is in de handen van zowel de clericale als de revolutionaire politici, maar voorbij gaat aan het beeld van de ware zwerver in de inleiding tot het verhaal. ‘Want de ruimte en hij die er vrij doorheen trekt, die zijn het enige ware, dat is het leven en alles wat op een plaats is versteend en langzaam tot stof vergaat, is dood van den beginne af aan’. De zwerver die nog een geheim verlangen koestert naar een samenleving om in opgenomen te worden, komt onherroepelijk om. Aan het einde van zijn studie tekent Fessard Slauerhoff als een soort voorloper van het Europa dat zich na de tweede wereldoorlog uit de verstarring der burgelijke vormen en normen bevrijdde, zich in sociaal opzicht bijzonder snel ontwikkelde en zich meer en meer bewust werd, dat het vreemde volken en beschavingen moet laten delen in het beste van wat het bezit. ‘Alors l'homme faustien retrouve le ressort de ce qui fut, est et sera sa grandeur et son salut: l'insatisfaction fondamentale, l'aspiration au mieux, la soif d'absolu, l'exigence d'une perfectibilité continue, pour tout dire la volonté, proclamée par Slauerhoff, de devenir pour ne pas dégénérer’. Dit klinkt voor een figuur als Slauerhoff veel te programmatisch, veel te propagandistisch, zou ik haast zeggen. Hij had als jongeman zijn communistische sympathieën en koos later voor de roden in de Spaanse burgeroorlog. Hij had er bij willen zijn zoals Johan Brouwer, Jef Last en André Malraux, de auteur van Les Conquérants, in 1929 door hem als rode propaganda gedoodverfd. Hij moet in zijn laatste maanden iets begrepen hebben van Malraux' ‘fraternité virile’, die het menselijk leven tot in de dood toe menswaardig maakt, maar hij was bij dit alles veel dieper van de vergeefsheid van leven en wereld doordrongen dan Fessard laat uitkomen. Toch blijft het waar dat Slauerhoff met zijn diepe gehechtheid - ondanks alle kritiek - aan de Europese beschaving, met zijn diep begrip van niet-Europese beschavingen als de Ibero-Amerikaanse en de Chinese vooral, met zijn mondiale begrip van mens en menselijkheid een van de voornaamste schrijvers is geweest, die zich in het Europa van de twintiger en dertiger jaren op de ‘condition humaine’ bezonnen hebben. Wij moeten Fessard erkentelijk zijn dat hij als buitenlander op deze Europese betekenis van Slauerhoff gewezen heeft. Het wordt hier te vaak vergeten. k. meeuwesse |
|