Toen brak uit tot open oproer
En, een storm van stomme lippen,
Slingrend in 't gelaat der stilte,
't onverschillig luchtgewelf,
Alle euvel, alle dwaling,
alle walging van mijzelf,
Staand ter balie van de branding,
bracht ik bitter klacht op klacht,
voor den rechterstoel der nacht!
(xxxii, MEDIA NOCTE, str. 15 t/m 17)
Zo roepen ook onderwerp en gezegde samen het beeld: bode van de rust op voor de maan en het beeld metalen dom voor de hemelen.
Daarom lijkt het mij beter deze grammatische relatie aan te duiden met de naam praedicatief attribuut, zoals Overdiep doet (Stil. Gramm., Zwolle 1937, p. 530, par. 335), dan met de naam bijstelling, die men vindt bij Kramer, Inleiding tot de stilistische interpretatie van literaire kunst, Groningen, Batavia 1947, p. 80.
De term asyndetische vergelijking, die Kramer bezigt voor de stilistische verhouding in dergelijke constructies, moet hem zelf nauwelijks bevallen, want in de volgende zin zegt hij: ‘Hier is geen vergelijken meer, maar identificering’ (id., p. 97) Misschien zou de term metaforoïde dienst kunnen doen. Die doet wel erg scheikundig aan, maar blijft in elk geval dichter in de buurt van de metafoor.
Overigens wordt de besproken grammatische verhouding niet altijd gedekt door de stilistische verhouding: beeld - werkelijkheid, zoals blijkt uit de volgende voorbeelden:
... En terstond, van de uiterste gestaden,
Begroet mij, een geloei dat de enge kreeken int,
Uw zengende ademtocht met vlijmscherp zand beladen ...
(ii, DE WESTEWIND, str. 5)
... 't oor in 't zand geleend,
Hoort hij, een dof gerucht, der keemlen draf verdwijnen ...
(xvi, DE STERVENDE PELGRIM, str. 4)
Een studie als deze legt uit haar aard de nadruk op de technische zijde van het dichten. Het zou echter onjuist zijn daarbij geen oog te hebben voor de psychische factoren die mede de taalkundige vorm bepalen.
Daarom is het nuttig er even op te wijzen, dat het naar voren schuiven van bepaalde zinsdelen, zeker niet in alle gevallen, uitsluitend als een technische kunstgreep mag worden gezien. Een eigenschap of de subjectieve verschijningsvorm van de objectieve werkelijkheid kan de dichter sterker treffen dan die werkelijkheid zelf en zich daardoor ook in de uiting naar voren dringen. Invloed van het verachte impressionisme zal daar bij Gossaert toch niet geheel vreemd aan zijn geweest.
n.j. schuurmans†