De Nieuwe Taalgids. Jaargang 58
(1965)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermdDe schroomvallige meisjes van RotgansIn een uitvoerig artikel in het Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde van 1961 heeft Prof. G.A. van Es een structurele analyse geleverd van Rotgans' eerste tragedie Sneas en Turnus. Hij heeft nogal wat kritiek op de gang van zaken in het spel en zijn argumentatie is op veel punten overtuigend. Met een haast feilloze zekerheid ontleedt Van Es de opbouw en de karakters en wijst hij de zwakke plekken aan. De figuur van Lavinia lijkt aanvankelijk ongedeerd van de snijtafel te zullen komen: ‘In verschillende opzichten is deze vrouwenfiguur uitstekend getekend. Dat is verrassend, omdat toch ook in deze figuur Rotgans geheel op eigen kompas varen’ (blz. 303). Tot op zekere hoogte is zij ‘een levende gestalte’. ‘In Lavinia suggereert hij de toeschouwer een zeer menselijk conflict: zij bemint Eneas, maar die liefde kost haar vele smarten, niet alleen door de reactie van buitenstaanders, maar ook vooral door subtiliteit van eigen hart en geweten’ (blz. 303). Toch stelt Lavinia in haar reactie op Eneas uit psychologisch-dramatisch oogpunt teleur, aldus Van Es. | |
[pagina 367]
| |
Het meest onverteerbaar blijkt voor de Groningse hoogleraar Lavinia's houding in het laatste bedrijf, als Eneas definitief om haar hand vraagt. ‘Uit het antwoord van Lavinia spreekt merkwaardigerwijze geen zweem van diepere gevoelens, zelfs niet van liefde, maar enkel plichtsbesef’ (blz. 312). De bewuste regels luiden zo: Ik moet naar 't noodlot en de stem van Faunus hooren,
Ik eer de goden, en gehoorzaam hun besluit. (vss. 1896-7)
Nog tweemaal komt Van Es op deze reactie terug ten bewijze hoezeer Lavinia hem hier tegenvalt. ‘Als Eneas overwonnen heeft, accepteert ze hem koel uit gehoorzaamheid, maar juist bij die eindbeslissing missen we node een blik in haar hart. Dramatisch is de slotscène [bedoeld is de voorlaatste scène, L.S.] daardoor uiterst zwak’ (blz. 315), en even verder: ‘Lavinia vertoont het duidelijkst door innerlijke tweespalt en door persoonlijke betrokkenheid in de noodlottige gang van zaken, door smartelijke gevoelens en onrust van geweten bepaalde grondtrekken van het tragische. Maar haar gedrag in de slotscène doet al deze indrukken te niet’ (blz. 315). Met opzet heb ik nogal wat geciteerd om te laten zien van hoeveel belang de zaak voor Van Es kennelijk is. Ik meen te kunnen aantonen dat hij zich in zijn visie op Lavinia's houding tegenover Eneas in de voorlaatste scène vergist. Als het waar is dat de dramatische kracht van Eneas en Turnus in hoge mate met deze kwestie samenhangt, moet het de moeite waard zijn er grondig studie van te maken. Daarbij dient het complete werk van Rotgans in rekening te worden gebracht. Bij de hier volgende excursie door Rotgans' oeuvre vraag ik speciaal aandacht voor de manier waarop de meisjes zich gedragen op het moment van de ‘eindbeslissing’, nl wanneer ze ten huwelijk worden gevraagd. Daar is dan om te beginnen het verhaal van Rotgans' eigen vrijage, te vinden in zijn rijmbrief aan de Haagse predikant-dichter Joannes Vollenhove. Mijn overleden vrouw kwam ook uit Den Haag, vertelt de dichter daarin op een zeker moment, om vervolgens zijn herinnering te doen verwijlen bij het aanzoek dat hij haar deed: Ik quam. ik zocht. ik zag de trekken van haar wezen,
Zoo aangenaam, zoo schoon, en voelde een minneschicht
Myne aders grieven door 't bekorelyk gezicht.
Ik meldde aan haar de vlam in myne borst ontsteeken,
Herhaalde dagelyks myn lyden onder 't smeeken,
(De Mingodt gaf my zelf de klagten in den mondt)
Tot zy, getroffen door myn diepe minnewondt,
(Maar maagdeschaamte sloot haar lippen) door een teken
Myn liefde en 't echtverbondt toestemde, zonder spreeken.
(Poëzy, blz. 288-9)
Die maagdeschaamte moet de verliefde dichter wel in verrukking hebben gebracht en het overtuigende bewijs betekend hebben van wat hij ervoer als ideale vrouwelijke schuchterheid: hij tekent in zijn hele werk geen aanzoek of dit moment van het verzwegen antwoord van het blozende meisje is er de essentie van. Zo in zijn groots opgezet epos over stadhouder-koning Willem de Derde, waarvan in 1698 de eerste vier boeken het licht zagen. In zijn ‘Aan den lezer’ noemt Rot- | |
[pagina 368]
| |
gans de huwelijksliefde de hoofdstof van zijn heldendicht. Ik laat nu buiten beschouwing of hij zich in die karakterisering niet vooral door zijn eerste opzet laat leiden; het verhaal van Willems krijgsdaden dwaalt immers geheel van het huwelijksmotief af. In ieder geval was het huwelijk tussen Willem en Maria Stuart uitgangspunt voor de historische gebeurtenissen van 1688, en voor de politieke tegenstellingen in Europa van geweldige betekenis. Hoe het zij, in het eerste boek van Wilhem de III laat de dichter zijn held naar Engeland oversteken om daar zijn bruid te vinden. De ontmoeting aan het hof brengt Maria helemaal van haar stuk: Men zag Maria van een eerbre schaamte bloozen,
Op d'aankomst van den Heldt: zy voelde alrêe de schicht
Haare aders quetsen door het vorstelyk gezigt.
Zy trachtte met geweldt de minnevlam t'ontveinzen;
Maar 't oog verklikte 't hart en binnenste gepeinzen.
't Inwendig vuur borst uit ... (blz. 34)
Aan een van haar hofjuffers ontdekt ze dan het geheim van haar hart. De volgende morgen ontmoeten Willem en Maria elkaar in de koninklijke tuin en in die passende entourage verklaart hij haar zijn genegenheid met het ons niet meer verrassende resultaat dat Mariaas aanschyn bloost; zy zwygt, maar d'oogen spreeken,
En melden 't minnevuur, in haare borst ontsteeken. (blz. 38)
Wie nu mocht menen dat eerbare schaamte is voorbehouden aan meisjes van standing, moet Rotgans' Stichts Landtgezang op Heemstede lezen. Hij beschrijft daarin de toen zeer beroemde buitenplaats Heemstede bij Jutfaas en vertelt hoe in de uitgestrekte lusthof verliefde paartjes ronddwalen (met toestemming van de eigenaar!). Als een tweede Huygens amuseert de dichter zich door de gesprekken af te luisteren. Als zo'n boerenmeisje - Rozemondt heet ze natuurlijk - door het water van een fontein wordt natgespoten, krijgt haar wanhopige minnaar de kans zijn klacht uit te spreken: Het water, zegt hy, koelt uw leden, myn vriendin;
En ik verteer door 't vuur ontstoken van de Min,
En smelt in zulk een gloedt van liefde. ach word bewoogen!
En laafme, sluit de schaamte uw' mondt, slechts door uwe oogen. (blz. 274)Ga naar voetnoot1
In Rotgans' bruiloftsgedichten doen de meisjes ook weinig anders dan blozen en zwijgen en met de ogen spreken:
Ga naar margenoot+Door liefde wordt zy opgetogen
Voor 't geen Natuur zoo mild hem schonk.
Zy zwygt door schaamte, maar een lonk
Belooft hem 't jawoordt, door haare oogen. (blz. 339)
| |
[pagina 369]
| |
Ga naar margenoot+En gy, ô schoone Bruidt! ô luister van de vrouwen!
Van jongs af met een sleep van deugden opgevoedt,
Hoe klopt uw hart wanneer Heer Weede u valt te voet!
Het valt de maagden zwaar een minnevlam t'ontveinzen;
Het oog verraadt het hart, en binnenste gepeinzen.
De liefde ontsluit den mondt, en 't jawoordt moet 'er uit.
Schoon 't meer dan tienmaal op uwe eerbre lippen stuit.
(in het tussen blz. 328 en 329 ingevoegde gedicht)
Ga naar margenoot+Gy zwichtte voor zyn eedle gaaven.
Uw fierheit wierdt allengks gestuit,
En 't zoete jawoordt most'er uit,
Zoo lang in 't weigrent hart begraaven.
't Is waar, gy stemde 't echtverbondt;
Maar maagdeschaamte verfde uw kaaken.
Gy zweegt, terwyl uw oogen spraken,
Die 't hart verklikten, en uw wondt
Den trouwen minnaar openbaarden. (blz. 345-6)
Ga naar margenoot+Gy zult dan eindelyk, vermoeit van minneklagten,
Gerust, ô Paulus, in Johannaas arm vernachten,
Het jawoordt, lang in 't hart begraaven van de bruidt,
Barste, onder 't weigren van den mondt, ten oogen uit.
Die stemden 't echtverbondt door kuische minnelonken. (blz. 350)
Ga naar margenoot+Zy; vervoert door uwe gaven,
Schenkt haar hart uw min tot buit.
't Jawoordt, in 't gemoedt begraaven,
Barst door d'open vensters uit
Van haare oogen, ryk van lonken:
Oogen, die den kuischen gloedt,
En de schitterende vonken
Lang verspreidden door uw bloet. (blz. 362)
Ga naar margenoot+Nu zal 't oog, dat u voordezen
Wondde, ô minnaar, u geneezen.
't Jawoordt wil ten boezem uit;
Daar 't zyn kerker tracht t'ontvluchten,
Schoon 't wel tienmaal, onder 't zuchten,
Op de kuische lippen stuit. (blz. 369)
Ga naar margenoot+Zie de minnares eens bloozen,
En 't albast bezaait met roozen.
D'eerbaarheit, een pronkjuweel,
Door de deugdt gequeekt voordezen,
Maalt haar verf in 't maagdlyk wezen
Met een levendig penseel.
Maar oprechte en trouwe liefde,
Die de hartaâr wondde en griefde,
Kan niet veinzen in dien staat:
Zy berst uit door kuische lonken.
't Hart, geblaakt van minnevonken,
Openbaart zich door 't gelaat. (blz. 377)
| |
[pagina 370]
| |
8.(Venus daalt in Amsterdam neer en kwetst de boezem van de weigerachtige maagd, die bij het ontwaken de minnepijl in haar hart voelt) Zy wierdt vergramt, en zocht de vlam in 't hart te dooven;
Maar 't minnevier, zoo versch ontsteken, vloog naar boven,
En door de vensters der betoverde oogen uit.
(Als de minnaar in de stad arriveert, zoekt hij dadelijk zyn vriendin op) En vondt haar minder trots, maar 't wezen ruim zoo schoon,
Dan toen hy afscheit nam: want d'eerbaarheit, in 't blaaken,
Verdubbelde den glans, door 't bloozen, van haar kaaken.
Zoo krygt een leliveldt, dat ook vol roozen staat,
Door die vermenging der koleuren meer sieraadt.
(Wel zoekt het meisje nog ‘haar driften in te toomen’) Doch kuische liefde, die de ziel hadt ingenomen,
Werkt om 't geheim van 't hart t'ontdekken in dien staat,
En neemt haar toevlucht tot de trekken van 't gelaat.
De mondt, door eerbaarheit gesloten, kan niet spreken;
Maar 't Jawoordt weet door 't oog al zwygende uit te breeken.
(Deze schroom is voor de minnaar overigens een aantrekkelijkheid te meer:) De minnaar pryst de deugt in 't hart van zyn vriendin,
Daar maagdeschaamte twist en worstelt met de Min. (blz. 389)
Het bijeenbrengen van al deze plaatsen komt niet zonder meer voort uit het verlangen valledig te zijn; vergelijking van de citaten doet ons duidelijk de grenzen van Rotgans stilistisch talent zien. Hij hanteert het klassicistisch idioom met grote vaardigheid, maar het is een idioom van stereotiepe aard. Originaliteit wordt er niet mee nagestreefd, veeleer zoekt de dichter zijn kracht in aansluiting bij het dichterlijk gebruik, ook bij een eenmaal door hemzelf aangenomen gebruik: een poëtische vondst wordt, dikwijls in bijna dezelfde bewoordingen, telkens weer toegepast. En de stereotiepe formules beschrijven sterotiepe zaken; het is duidelijk dat Rotgans niet wil laten zien hoe een individueel meisje reageert, maar hoe ‘het’ meisje dat doet, en blijkbaar behoort te doen. Dat sluit niet uit, dat de individuele ervaring met zijn eigen vrouw reëel uitgangspunt kan hebben gevormd voor het ontstaan van het ‘ideaaltype’ dat we hierboven beschreven zagen. Een in hoge mate normatief denken plaatst de individuele ervaringen echter ogenblikkelijk in het perspectief van het ideaal. In zijn dramatisch werk maakt Rotgans opnieuw gebruik van het motief van de zwijgende mond en de sprekende ogen. Zelfs waar hij een meisje laat optreden dat zelf het initiatief neemt: Scilla, in het naar haar genoemde treurspel van 1709, ontbreekt het moment van de schroom niet. Scilla heeft de belegeraar van haar vaderstad, koning Minos van Kreta, zo hartstochtelijk liefgekregen, dat ze hem de stad in handen geeft in de hoop daardoor zijn liefde te winnen. Als Minos haar identiteit heeft ontdekt, vraagt hij haar wat de reden is van het verraad dat ze jegens haar vader gepleegd heeft. De dialoog ontwikkelt zich dan aldus: | |
[pagina 371]
| |
Scilla.
Kan ik de redenen, waar door ik wierdt bewoogen,
Niet melden met myn mondt, zoo lees haar uit myne oogen.
Minos.
Gy spreekt een duistre taal.
Scilla.
Gy ziet, maar houdt u blindt.
Minos.
Ik vat uw mening niet.
Scilla.
Hebt gy dan nooit bemint?
Minos.
Gy mint my dan?
Scilla.
Helaas! kan ik my klaarder uiten?
Gy vergt my woorden, die door maagdeschaamte stuiten
Op myne ontroerde tong; daar gy in dezen staat
't Geheim van myne ziel ontdekt uit myn gelaat.
(Scilla, ii, 7; ook Poëzy 579)
Ook in de misdadige liefde van dit meisje is er het moment van de maagdelijke schroom dat Rotgans zo dierbaar was, al is het hier in de spanning gezet van de feitelijke onbeschaamdheid van het zelfaanbod van Scilla. Van onwaarachtigheid is evenwel geen sprake: het schaamtegevoel heeft integendeel een dubbele grond. De dichter laat Scilla hier heel subtiel zinspelen op haar liefde met de bedoeling Minos naar haar liefde te doen vragen: ze wil toch gevraagd wòrden. Een formele liefdesverklaring doet ze immers niet, al gaat ze in haar toespelingen ver genoeg om Minos te doen begrijpen en om zelf te voelen dat ze de grenzen van de welvoeglijkheid eigenlijk overschreden heeft (‘Helaas! kan ik my klaarder uiten?’). Nu dan terug naar Lavinia. Zij is, bij uiterlijke overeenkomst ten aanzien van de situatie, het lijnrechte tegendeel van Scilla. Beiden hebben genegenheid opgevat voor de vijand van hun landgenoten. Inderdaad ligt de kwestie bij Eneas anders, maar Lavinia koestert toch het besef dat haar liefde een hartstocht is die in strijd is met haar heiligste plichten. Ze ervaart haar liefde als een ‘snode drift’ (vs. 972), als een kwaad (vs. 978). Maar terwijl Scilla zich aan haar hartstocht uitlevert en geen misdaad schuwt om bevrediging voor haar liefde te vinden, heeft Lavinia er alles voor over om niet tekort te schieten in haar verplichtingen jegens haar familie en haar landgenoten. Ze is bekommerd, niet om de vervulling van haar verlangen in de eerste plaats, maar om de zuiverheid van haar geweten. | |
[pagina 372]
| |
Hoe pijnlijk de situatie dientengevolge voor haar is, blijkt in de derde scène van het derde bedrijf. Lavinia's moeder, de uitzinnige, van haat jegens Eneas bezeten Amate, confronteert haar dochter daarin voorbarig met het besluit van Latinus, Eneas en Lavinia met elkaar te doen trouwen. Deze mededeling overrompelt het meisje geheel en al en in haar verbijstering onderkent de moeder intuïtief haar gevoelens voor Eneas:
Amate
Maar, ik zie verandring uit de trekken
Van uw gelaat. moet ik de minnevlam ontdekken
In 't bloozen van uw wang? stemt gy die trou? ô ja!
Dat hadde ik nooit gedacht van u, Lavinia. (vss. 847-50)
Lavinia mag nu zoveel ze wil erop wijzen dat ze niets doet dan rouwen om de dood van landgenoten, gevallen in een strijd die om háár gevoerd wordt, Amate laat zich niet misleiden: Gy tracht vergeefs voor my die minnevlam t'ontveinzen.
Uw oog verraadt uw hart en binnenste gepeinzen.
't Vermoeden opent myn gezigt. myn achterdocht
Ontdekt de werking van uw' dwaazen minnetogt. (vss. 859-62)
Het kwetsende voor Lavinia bestaat vooral daarin, dat haar moeder niet alleen haar gevoelens aan het licht brengt maar ook voorbijziet aan de gewetensnood waarin ze verkeert. Haar wordt verweten wat ze met alle kracht die in haar is tegengaat. De dramatische kracht intussen van deze pakkende scène is mede te danken aan de omstandigheid, dat Amate een vermoeden onder woorden brengt dat ook de toeschouwer al koesteren kon (vgl. de vss. 460-69). Eerst in het vierde toneel van het derde bedrijf krijgen we uit de mond van Lavinia zelf te horen dat ze Eneas liefheeft. Haar vertrouwde, Sabine, tracht haar bezwaren tegen de ‘drift’ die haar heeft bevangen te ontzenuwen. Vooralsnog verwacht Lavinia echter niets dan ellende als gevolg van haar liefde: haar moeder zal haar vervloeken, er zal bloed vloeien bij de huwelijksplechtigheid (vss. 997-1005). In dit gesprek verschijnt Eneas ten tonele. Lavinia wil hem ontwijken: Ach, laat ons van hier vertrekken.
Hy mogt uit myn gelaat den staat van 't harte ontdekken. (vss. 1007-8)
Zij wil in dit stadium onder geen beding Eneas haar gevoelens voor hem doen bevroeden. Daarom ook richt ze in het nu volgende gesprek met Eneas zulke scherpe verwijten aan zijn adres, een houding aannemende die haar gevoelens voor hem verbergen moet en die toont hoe dit fijnbesnaarde meisje een regelrechte tegenstelling vormt met de figuur van Scilla zoals we die in de geciteerde passage zagen optreden. Dat de kritiek op Eneas' gedragingen en op zijn vroomheid weliswaar geen schijnkritiek is, maar toch door Eneas' reactie erop in de vss. 1063-8 wezenlijk ontzenuwd is, ook voor het gevoel van Lavinia, toont zijzelf later, in het vierde bedrijf, als zij hem smeekt niet tot het duel met zijn rivaal Turnus over te gaan, maar nog een deugd bij al zijn deugden te voegen door zijn haat jegens Turnus te overwinnen. Ze zegt dan | |
[pagina 373]
| |
onder meer dat hij, Eneas, de goden door zijn vroomheid verzoend heeft (vs. 1520). Dat klinkt als een aanvaarding van Eneas' weerlegging in de vss. 1063-70. Deze scène vormt aldus de voorbereiding op Lavinia's jawoord in het vijfde bedrijf. Ik kom tot de door Van Es gewraakte scène. Eneas verschijnt in het tiende toneel van het laatste bedrijf als overwinnaar uit het duel. De beschrijving van de strijd en de afloop ervan is al door een bode gegeven in de achtste scène. Als daarop Lavinia, nog niet op de hoogte van de laatste gebeurtenissen, haar vader nadert, klinkt in haar vraag: ‘Helaas! wie triomfeert?’ (vs. 1872) haar innerlijke strijd nog door. Hoe het gevecht ook uitvalt, altijd zal er om háár een dode vallen. Dat was immers ook de teneur van haar woorden aan het eind van het vierde bedrijf. Op haar vraag gaat Latinus antwoorden: ‘Eneas heeft ...’, maar meteen valt Lavinia haar vader in de rede: ‘Ik schrik! heeft hy den strydt verlooren?’, daarmee overduidelijk te kennen gevende hoe het met haar gevoelens ten opzichte van Eneas staat. Ze ‘verraadt’ haar verborgen liefde, en nu is ook het moment ernaar om dat te constateren, meent Latinus: Ik merk, Lavinia, wien gy hebt uitverkoren.
De vrees, door twyfel en onzekerheidt gevoedt,
Ontdekt ons het geheim van 't blaakende gemoedt.
Daar komt uw bruidegom. nu zal die vrees verdwynen. (vss. 1876-9)
Ogenblikkelijk na zijn verschijning vraagt Eneas definitief om haar liefde: Ai, spreek een gunstig woordt: of sluit de schaamte uw mondt,
Bewillig met uw oog, ô schoone, ons echtverbondt,
Na Trojes ondergang in 's hemels raadt beschooren. (vss. 1893-5)
Het zijn de stereotiepe bewoordingen; en wat kunnen we anders verwachten dan dat Lavinia, fijngevoelig bij uitstek, het jawoord nauwelijks kan uitbrengen en met haar ogen zegt wat haar mond nog niet zeggen kan? Voor de eerste maal laat ze haar minnaar iets van haar genegenheid blijken en schroom is dus haar natuurlijke reactie. Echter, wat in een epische beschrijving kon worden aangeduid, moest in dramatisch verband toch in een uitspraak van de figuur zelf, hoe minimaal ook, worden ondergebracht. Lavinia moet iets zeggen dat een bevestiging inhoudt. Met haar oprechte bewondering voor Eneas' vroomheid en in haar eigen ootmoedige verering van de goden sluit ze daarom aan bij de laatste woorden van Eneas om door instemming met de wil der goden haar jawoord verhuld en niettemin duidelijk te geven. Het moet als onweersprekelijk worden beschouwd, dat ze dit doet zoals meisjes van Rotgans het behoren te doen, wel allerminst koel, maar met een blozende schuchterheid die het bewijs mag heten voor de gegrondheid van de keus die de minnaar heeft gedaan. Dordrecht. l. strengholt. |
|