had in het ontcijferen van Potgieter's eigenaardig schrift ... Tenslotte moet ik nog mijn dank betuigen aan de uitgevers, die door het vinden van een geschikt persoon, in staat de brieven die mijn moeder den tijd niet had gehad te kopieeren, spoedig te ontcijferen, mijn taak zeer vergemakkelijkt hebben.’
Het is een zegen, dat Gideon H. samen met Potgieters brieven ook die kopieën aan de Leidse U.B. heeft nagelaten, zodat de inspanningen van het echtpaar Huet en van het ‘geschikt persoon’ ook voor het nageslacht vrucht kunnen dragen. Evenwel, ook deze zegen is niet volkomen. Er zijn brieven ongekopieerd gelaten, er staan leesfouten in de kopieën, en: tijdens het kopiëren is de censuur al toegepast, zodat de serieuze onderzoeker toch niet van de plicht ontslagen is, bij zijn lektuur van de kopieën de originelen ernaast te houden.
Behalve door weglating van hele brieven, van passages uit brieven, en door leesfouten, schiet de editie van Gideon H. voor onze behoeften te kort door veranderingen in spelling en interpunktie en door fouten in dateringen.
Brief vi, gesteld op ‘Half Oktober '63’ is van 17 oktober (Zaturdagavond). Brief xvii, gesteld op ‘Februari 1864’ is van vrijdagavond 19 februari en moet dus geplaatst worden vòòr brief xvi van 21 februari. Brief xxii, gesteld op 15 april '64, moet gedateerd worden 21 of 22 april. Een stuk brief dat blijkbaar is van maandagochtend (in haast) 19-12-64 is niet afgedrukt - het is in het dossier verdwaald en ligt tussen de brieven van 4-9 en 6-9-64. Steekproeven bewezen dat ook van na '64 brieven en gedeelten van brieven zijn weggelaten die niet door Verwey zijn opgevangen.
Wat nu de inhoud van de weglatingen betreft: ze tonen ons natuurlijk de Potgieter die we al kenden, maar duidelijker, als een scherpere afdruk van een bekende foto. Ze laten zijn hartelijke belangstelling zien voor Fr. Nippold, voor de familieomstandigheden van Schimmel; we zien de soms bezorgde vriendschap voor de Huets geleidelijk sterker worden, en Potgieter zelf levendiger door de bezielende kracht ervan. We zien meer van Potgieters actieve belangstelling voor Huets studie (over O.Z. van Haren, Renan, Staring). Er zijn nieuwe gegevens over de uitgave van Potgieters Proza 1837-1845, die de indruk wekken dat het initiatief voor de uitgave van Kruseman is uitgegaan, en niet van Huet. Soms tekent Huet zichzelf door de wijzigingen die hij voor de publicatie aanbrengt: zijn terughoudendheid blijkt weer eens als hij (brief van 1-1-63) Potgieters ‘U en Uwe lieven’ verandert in ‘U en de Uwen’; en bescheidenheid als hij Potgieters lovende zin ‘Het vinden van zulk eene vorm is geen geluk, het is verdienste: het hangt voortaan van U af, dat genre het Uwe te mogen heten’, in dezelfde brief, weglaat. Dikwijls maken de weglatingen de indruk gedaan te zijn om ruimte te sparen, niet omdat er iets ergs verzwegen moet worden. Er zijn vertrouwelijke, soms kritische opmerkingen, over Kneppelhout, Veth, Winkler, Buys, van Limburg Brouwer, Naber, waarvan men zich kan voorstellen dat ze overgevoelige nazaten van de betrokkenen enigszins pijnlijk aangedaan zouden hebben. Voor ons hebben ze speciale waarde, omdat ze het beeld van de tijd, van de mensen en hun onderlinge verhoudingen, kleur en leven geven. Met veel zorg is de affaire Engelbregt uit de editie weggewerkt. Prof. Engelbregt, gelijk met Huet in de Gids gehaald, bleek zo'n tegenvaller dat Potgieter hem er haastig weer uit wilde hebben. Voor degenen die altijd nog Huet als de impulsieve, en Potgieter als de bezadigde afremmer zien, is het nuttig te lezen dat de rollen hier
andersom waren. Potgieter en Quack dreven door. Het kostte grote moeite Veth, die Engelbregts zijde koos, in de redactie te houden.