De Nieuwe Taalgids. Jaargang 58
(1965)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 302]
| |
Aa, Aag en Oog naast Ooi en GooiWie naar oorsprong en verhouding van de namen Aa, Aag, Oog, Ooi en Gooi zoekt, kan daarvoor terecht in Schönfeld's Historische grammatica van het Nederlands. Hij moet dan wel op heel verschillende plaatsen kijken, en het is ook de vraag, of hem het verband tussen deze vijf namen wel helemaal duidelijk wordt. Als bijvoorbeeld paragraaf 26 Aa tegenover (land)ouw plaatst in verband met de wetten van Verner en Sievers, zou er wel wat meer toelichting gegeven mogen worden dan we er nu bij aantreffen. Met het genoemde vijftal namen duid ik slechts enkele hoofdvormen en typen aan, want er zijn heel wat verwanten en varianten te vinden, ook bij Schönfeld. Intussen zijn er na de laatste, door Van Loey bewerkte druk van 1960 nog enkele andere werken verschenen waarin deze namen behandeld zijnGa naar voetnoot1. Op enkele nieuwe gegevens en opvattingen wil ik hier ingaan met behulp van een kort overzicht. 1. Naast het idg. *akuâ, lat. aqua, ‘water’ neemt men algemeen een germ. *ahwô aan dat we in het got. vinden als ahva. Het oudsaks. heeft aha, evenals het oudhgd. en het oudgents: in (Lar)aha. Het labiale element is hier dus verdwenen. Dit geldt ook voor het oudfries, bij voorbeeld (Astr)ache ‘Oostergo’, (Westr)ahe, (Wester) ache ‘Westergo’, waarin -ache ‘waterland’ moet betekenen. Later heeft men deze vormen opgevat als Aster- en Wester-gâ, -gê, -gô. Ook vinden we dit -ache in Middach, ten noordwesten van de stad Groningen, naast Midochi. Hier zien we, evenals in Ach of Rotter Oech voor het eiland Rottumeroog, Borkinnach of Borkmer Oech voor het eiland BorkumGa naar voetnoot2, naast de oudfriese á de onfriese ô verschijnen, die we ook aantreffen in Schiermonnikoog, Callantsoog en de namen van Oostfriese eilanden zoals Wangeroog en Spiekeroog. Mogelijk werd āch, āche in de betekenis van ‘eiland’ toen vereenzelvigd met het oudfriese âg, âge ‘oog’. De vorm met de aa is echter in Friesland en Groningen bewaard in de veldnaam Aag of met paragogische -t: AagtGa naar voetnoot3. Bij het Reitdiep (oftewel de Hunze) kwam de heerdenaam Reydach ‘rieteiland’ voorGa naar voetnoot4 en in de vroegere Hunzedelta lagen bij het Nijenklooster een Manneke Aagt en een Eenrumer AagtGa naar voetnoot5. De laatste vorm bestaat nog. Hij heeft de verdonkering van de groningse aa meegemaakt en wordt door Ter Laan genoteerd als Oagt. In een volksverhaal wordt hij in verband gebracht met de voornaam Aagt, OagtGa naar voetnoot6. | |
[pagina 303]
| |
M. Gysseling ziet in ache een ander woord: germ. *augjô- ‘zeeëiland’, als afleiding van autgô- ‘oog’Ga naar voetnoot1. O. Postma en W. de VriesGa naar voetnoot2 namen hier het oudfriese âg, âge ‘oog’ aan, in de betekenis van ‘eiland’, maar deze verklaring lijkt me onnodig ver gezocht. Schönfeld heeft zich hier ook niet bij aangesloten. Hij zocht verband met Ooi dat nog ter sprake komtGa naar voetnoot3. Daarentegen heeft P. van Polenz onlangs in de genoemde -ache-namen voor waterland en eiland een grondwoord *-ahi aangenomen bij *ahw-, dat in hoogd. dialecten naast Aa ook Ach heeft opgeleverdGa naar voetnoot4. 2. Dit Aa is een bekende nederlandse waternaam, ontstaan uit aha, waarvoor we in verschillende kuststreken een ingweoonse ee vinden, die in het fries tot ie is vernauwd, bijvoorbeeld in Zieriksee, Breda, Gouda, Middelie, de Dokkumér Ee, of in het nieuwfries: Ie, de Slochter Y en Ee, de Pekela en de Westerwoldse Aa. Voor dit naamtype, dat volgens H. Krahe uit de volksverhuizingstijd dateert, verwijs ik naar het uitvoerige materiaal van M. Schönfeld in zijn boek over Nederlandse waternamenGa naar voetnoot5. 3. Terwijl dus Ache en Aa teruggaan op aha uit *ahwô, zijn er ook vormen die grammatische wisseling vertonen. Naast *ahw- heeft dus *agw- gestaan en hiervan is met een -jô-suffix een vorm *agwjô- afgeleid. Neogrammatisch gezien heeft deze vorm niet alleen aan de wet van Verner gehoorzaamd, maar ook aan de wet van Sievers waardoor de gw tot w werd in *awjô-Ga naar voetnoot6.Hieruit ontstond onder andere in het oudhgd. ouwa, nhgd. Au of Aue, waarnaast we in Nederland ook Ooi vinden, vooral in de betekenis van ‘uiterwaarde’. Hiervoor verwijs ik verder naar Schönfeld's Historische grammatica en naar de lezing van J.H. Huisman over de namen Betuwe en VeluweGa naar voetnoot7. 4. Van dit *agw- met grammatische wisseling zijn ook gouw en Gooi af te leiden. Dit is al lang aangenomen, maar P. von Polenz heeft onlangs in een uitvoerige en degelijke studie aangetoond dat de enige aannemelijke etymologie van deze woorden inderdaad berust op *gawja uit *ga-aw-ja als afleiding van germ. *awjô- uit bovengenoemd *agwjô-. Men verklaart Gooi uit de verbogen vormen en gouw uit de nominatief. Omtrent het ontstaan van Go zijn Von Polenz en Schönfeld het eens, maar de | |
[pagina 304]
| |
eerstgenoemde heeft hiervan alle aspecten historisch en geografisch onderzocht en met kaartjes toegelicht. Uit een verbogen vorm als *gaujis die *gâjis of *gôjis opleverde, werd in Noordnederland en Nederduitsland de stam Ga of Go geabstraheerd en deze is toen als nominatief opgevat. Schönfeld verklaart op deze wijze ook de -ô in Masô en Islô uit -ooi. Hieraan beantwoordt een ingweoonse â uit *awjô, die we wel moeten aannemen in *âland, waaruit we de foutief gefrankiseerde vorm eiland kregen. Eigenlijk had dit *ooiland moeten worden, maar men is bij de frankisering op het verkeerde taalkundige spoor geraakt, toen men er een voortzetting van germ, ai in aannamGa naar voetnoot1. De verouderde groningse uitspraak SchiermonnekoGa naar voetnoot2 zou doen vermoeden dat hierin -ooi eveneens tot -o is geworden, waaruit dan weer -oog zou zijn ontstaan. Deze ingewikkelde veronderstelling is echter overbodig, omdat we weten dat de -oog-namen van de Waddeneilanden vroeger -ache hadden. Bovendien is een -ooi-naam hier weinig aannemelijk in het licht van Von Polenz' fries-nederfrankische tegenstelling bij de landschapsnamen met idg. *akuâ: de accentvariant *agw- (waaruit Ooi) in het nederfrankisch tegenover de vorm zonder grammatische wisseling *ahw- in het friesGa naar voetnoot3. Zo ligt het ook om deze reden voor de hand, om in Schiermonnikoog geen-ooi-, maar een -ache-naam te blijven zien. In het begin hebben we al geconstateerd dat ook Westergo en Oostergo oorspronkelijk -ache-namen zijn. Zij hebben hun -go of -ga gekregen naar het voorbeeld van Hunzego en Fivelgo, in het oudfries onder andere overgeleverd als Hunusga en Fiuilga bij de riviernamen Hunze en Fivel. Bij de vrij jonge friese dorpsnamen op -ga noemt Schönfeld behalve Peperga en Wolvega ook Appelscha, maar dit laatste moet hetzelfde toponiem zijn als het eng. Appleshaw ‘appelbos’.Ga naar voetnoot4
h.t.j. miedema. |
|