Op z'n plaats
In N.Tg. xliv [1951] heeft Prof. Van Haeringen erop gewezen dat ‘vaste verbindingen met op zen, die door hun frequentie iets van een samenstelling krijgen ... zozeer geïsoleerd (kunnen) raken dat men de behoefte niet meer voelt aan correspondentie in getal’ (blz. 35). Bij de door hem reeds, in ander verband, in N. Tg. xlii, blz. 257 [1949] gesignaleerde gevallen, kon hij er toen enkele voegen met ‘discongruentie ditmaal niet in getal, maar, logischgrammatisch nog “gedurfder in” persoon’.
Van de beide mogelijkheden volgen hier enkele voorbeelden, die er enerzijds op kunnen wijzen dat op z'n steeds minder als niet in orde wordt ervaren en dus ook steeds minder wordt vermeden, en die er anderzijds de aandacht op vestigen dat het verschijnsel waarschijnlijk al vrij oud kan zijn.
Uit de mond van twee hooggeleerde neerlandici tekende ik op: ‘X. zet de zaken op z'n kop’; tijdens een voorstelling van M. de Ghelderodes Maaier Makaber (vertaling van Remco Campert) zei een der personages: ‘dat hier enkele passende woorden op z'n plaats zijn’. Maar ook in druk komen dergelijke verbindingen nu vaker voor: in De Nieuwe Linie van 13 juli 1963, blz. 3: ‘M. zet de dingen rustig en beslist op zijn plaats’, en in De Tijd van 17 okt. 1963, blz. 7: ‘Door feiten en ideeën op z'n kop te zetten’. Dat het veel vroeger ook al kon, bewijst het volgende zinnetje uit de in 1642 gedrukte gedichten van J. Vos: ‘Schik alle dingen op zen stee’ (deel 2, blz. 223). En in G.C. van Santens Snappende Siitgen [1620] leest men: ‘twee moye aerde potten, een panne, met een vergiet-test die heur ouwers wel twintich iaer gebesicht hadden ... en zy ontrent thien, en waren noch gans en gaer, in sijn gheheel’ vs. 556-558 (ed. Crena de Iongh blz. 335).
Van de tweede mogelijkheid stond er een voorbeeld in De Tijd van 31 okt. 1963: ‘Wij waren nu weer niet op zijn sterkst’; en dankzij een band of een plaat kan men Toon Hermans af en toe: ‘wandel ik op z'n zondags’ laten zeggen! Vragen worden echter opgeroepen door ‘Wat mot ik koke vandaeg, skipper? 'k Ben al op sen dreef’, dat Overdiep als vertaling geeft van ‘Ik ben al op mijn firemeete’, een brokje Katwijks uit 1790 (zie Volkstaal Katwijk 27b [1940]). Zou mijn wellicht op ‘beschaving’ kunnen wijzen? (Er zijn meer gevallen in de tekst van 1790 aan te wijzen die - in vergelijking met de vertaling van Overdiep - een schrijftalerige indruk maken). Of is er iets met de vertaling van Overdiep? In zijn woordenboek van het Katwijks staat immers i.v. dreef: ‘ik ben al op m'n dreef’.
g. geerts