Houwen ‘gemeenzaam’, houden (hyper)correct
In de Nieuwe Rotterdamse Courant van 22 augustus 1964 stond van een zestigjarige politicus, die voor de televisie was geïnterviewd, o.a. het volgende: ‘Nonchalant, bijna onbehouden zijn zinnen formulerend’. Een niet onaardige etymologiserende opknapper van onbehouwen: de auteur kan gedacht hebben aan (zich) inhouden, tegenhouden, vasthouden en andere composita van houden, verba immers die alle een betekenismoment hebben van ‘beheersen, remmen, niet laten gaan’, zodat onbehouden met enige grond kan opgevat worden als ‘onbeheerst, los, slordig’.
Zulke etymologiserende combinaties kunnen bezwaarlijk meegespeeld hebben bij een utrechtse begrafenisondernemer, die bij een onderhoud over een bijzetting in een familiegraf waarop een steen stond, erop wees dat daarbij een steenhouder te pas moest komen, en zich aanvankelijk strikt aan die vorm hield, totdat in de loop van het vrij uitvoerige gesprek bleek dat de andere partij, een doctor in de nederlandse letteren, dus iemand die het weten kon, even consequent steenhouwer sprak. Daaraan ontleende de begrafenisman ten slotte de vrijheid, ook maar tot die ‘gemeenzame’ vorm over te gaan.
c.b.v.h.