| |
| |
| |
Aankondigingen en mededelingen
Jaarboek van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen 1963-1964
Dit Jaarboek bevat o.a. de verslagen over 1963 van de Dialectencommissie, de Volks-kundecommissie en de Naamkundecommissie, en een herdenking van Gesinus Gerhardus Kloeke door C.B. van Haeringen.
| |
Drie literatuurprijzen
Ter gelegenheid van het aftreden van de heer Herman van Kuilenburg als directeur van de N.V. De Arbeiderspers heeft die N.V. drie literatuurprijzen uitgeloofd: een van f 5000,- voor een roman, een van f 3000,- voor een novelle, en een van f 2000,- voor een gedichtenbundel. Mededingen kunnen uitsluitend auteurs van wie totnogtoe geen werk van eenzelfde karakter in boekvorm is verschenen. De inzendingen, die vóór 1 juni 1965 binnen moeten zijn, worden beoordeeld door een jury die als volgt is samengesteld: Aya Zikken, Louis Paul Boon, Simon Carmiggelt, Cees Nooteboom, Gerard Kornelis van het Reve.
Een reglement van deelneming dient aangevraagd te worden bij het secretariaat van de jury: Mevrouw Aya Zikken, Palestrinastraat 7b, Amsterdam. Op dat adres zijn ook nadere inlichtingen te verkrijgen.
| |
Onoma
Het voorlaatste nummer van Onoma, het bibliografische en informatieve bulletin van het Internationale Centrum voor Naamkunde te Leuven, is vermeld NTg. lvi, 234. Daarop is in 1964 gevolgd aflevering 1 van deel x. (1962-63). Het grootste deel van deze aflevering, die 212 bladzijden telt, wordt in beslag genomen door de ‘Bibliographia Onomastica’ over 1960 van vele landen. België is daarin bewerkt door H. Draye en J. Herbillon, gezamenlijk voor het hele land, en ieder afzonderlijk achtereenvolgens voor Vlaanderen en Wallonië. D.P. Blok heeft Nederland verzorgd, en bij Nederland sluit aan een bladzijde ‘Frisian Onomastics’ van J.H. Brouwer en Y. Poortinga. Een tweede gedeelte behelst inhoudsopgaven van naamkundige tijdschriften over 1961, en een derde, getiteld ‘Publications 1961’, weer naar landen ingedeeld, vermeldt naamkundige geschriften die in 1961 verschenen zijn merendeels, maar niet uitsluitend, geschriften in boekvorm.
| |
Mededelingen van de Centrale Commissie voor Onderzoek van het Nederlandse Volkseigen
De Centrale Commissie ... enz. is de statige, ietwat abstracte overkoepeling van drie meer concrete commissies: de Dialectencommissie, de Naamkundecommissie en de Volkskundecommissie, alle drie bureau houdende Nieuwe Hoogstraat 17, Amsterdam-C. Die drie commissies dan hebben in december 1964 no. 16 van hun Mededelingen rondgezonden aan de medewerkers alom in den lande: een aantrek- | |
| |
keiijk boekje van 16 bladzijden, met gezellige illustraties. Er staan, als gebruikelijk, heel wat personalia in, betrekking hebbende op de bezetting van de bureaus en op het wereldje van de medewerkers, en een verslag over de werkzaamheden, van F.J. Modderman-Smit; over de aanwinsten van de Bibliotheek bericht C.W. de Kruyter. Jo Daan, gevraagd naar het belang van de Dialectstudie, geeft staaltjes van de waardering van het dialect tegenover de cultuurtaal uit 1963, uit ± 1925 en uit 1885. Daarbij sluit aan een verzoek van W.G. Rensink, het onderzoek naar Woord en Zaak te dienen met mededelingen over zuivelbereiding op de boerderij. J.J. Voskuil wekt op tot het inzenden van Volksverhalen, waarvan hij een aardig gronings specimen geeft: ‘De Duitse soldaat en de prinses van Engeland’. Marie Veldhuyzen deelt uit het Volksliedarchief een versie mede van ‘Een Nieuw Jagerslied’. D.P. Blok ten slotte vertegenwoordigt de naamkunde met een stukje Over Straat- en Wegnamen, waarin hij o.a. aandringt op enige historische zin bij straat-naamgeving.
C.B.v.H.
| |
Jaarboek van ‘De Fonteine’ 1962-1963
In oktober 1964 verscheen het Jaarboek van de Koninklijke Soevereine Hoofdkamer van Retorica ‘De Fonteine’ te Gent, over de jaren 1962 en 1963 (adm.-adres: archivaris De Fonteine, Patijntjestraat 187, Gent; 149 blzz.; prijs 100 BF). Ook ditmaal zijn de meeste bijdragen gewijd aan de studie van de rederijkerstijd. A. Duchateau en G. de Schutter geven een externe en interne beschrijving van de oudste druk (± 1550) van Het volksboek Een schoone historie vander Borchgravinne van Vergi, die eerst in 1960 ‘tijdelijk in het bereik van de belangstellenden gekomen’ is en dus in 1951 nog niet door Debaene kon worden besproken. L. Timmerman behandelt op analoge wijze ‘Een gheneuchelijck Spelkensboeck’ uit de zestiende eeuw, een 16de-eeuws handschrift met rederijkerskluchten dat onlangs in het Algemeen Rijksarchief te Brussel ontdekt werd. M. van Lauwe geeft in een kort overzicht de geschiedenis van De Rederijkerskamers van Oudenaarde, terwijl J.J. Mak zijn kroniek van rhetoricale studies voortzet met een overzicht van De Rederijkersstudie in 1962-1963. - Naar een recenter verleden voeren ons een interessant artikel van Ada Deprez Rondom Willems' bekroning door de ‘Fonteine’ in 1812, alsmede een terugblik van Paul de Keyser op Honderd jaar Artevelde-verering.
| |
‘Rederijkersstudiën’
Onder deze titel verscheen als nummer 3 van de serie Uit het Seminarie voor Nederlandse Literatuurstudie van de Rijksuniversiteit te Gent (Blandijnberg 2, Gent) een overdruk van de hierboven vermelde artikelen van Duchateau-de Schutter en Timmerman in het Jaarboek van ‘De Fonteine’ 1962-1963.
| |
Serie ‘Kort en goed’
Als gezamenlijke uitgave van Em. Querido te Amsterdam en J.B. Wolters te Groningen zijn de eerste vier deeltjes verschenen van een nieuwe serie die - zoals de serie-titel | |
| |
Kort en goed tot uitdrukking brengt - opnieuw aandacht wil vragen voor waardevol (maar veelal minder bekend) ‘kleinwerk’ van oudere en nieuwere auteurs. Telkens worden op de binnenzijde van het (zo nodig uitvouwbare) omslag een schrijver en zijn werk bij de lezers ingeleid, terwijl dan het eigenlijke boekje (ongeveer 2 vel) de van hem opnieuw uitgegeven tekst bevat. - Het eerste deeltje brengt onder de verzameltitel Over anderen ‘vier kleine romans’ van Louis Couperus, gekozen en ingeleid door R. Nieuwenhuys, te weten: ‘Het afscheid’, ‘De liefdes van Lili’, ‘Kinderkamer’ en ‘De grootvader’, alle ontleend aan Van en over mijzelf en anderen IV. -Het tweede deeltje, eveneens door Nieuwenhuys bezorgd, brengt onder de titel Zo luidt het verhaal drie korte verhalen van Maria Dermoût: ‘De goede slang’, ‘De olifanten’ en ‘Het kanon’. - Ook het derde deeltje, het kluchtig blijspel Arlequin actionist van Pieter Langendijk, is door Nieuwenhuys voor de serie gereedgemaakt, o.a. door toevoeging van een beknopte annotatie. - Het vierde deeltje tenslotte, uitgegeven en ingeleid door Kees Fens, geeft een herdruk van Tineke (1948) door Leo Vroman. - Waar daartoe aanleiding bestond, is de spelling gemoderniseerd. De prijs is voor alle deeltjes dezelfde en bedraagt f 1,25.
| |
Dante bij Potgieter en Claudel
Bij de viering van de 41ste diës natalis van de Katholieke Universiteit te Nijmegen op 17 oktober 1964 sprak Prof. Dr. W.J.M.A. Asselbergs als rector magnificus een rede uit, getiteld Tweemaal Dante (Dekker & Van de Vegt N.V., Utrecht-Nijmegen 1964; 22 blzz.). In deze rede stelt hij de visie van Potgieter op Dante (in Florence) naast en tegenover die van Claudel (in Ode jubilaire pour le six-centième anniversaire de la mort de Dante). Zijn flitsend betoog - o.m. gekenmerkt door een reeks sententies in de 17de-eeuwse zin van dit woord - is vooral gericht op een typering van Potgieter en Claudel, zoals deze uit hun gedichten op Dante valt af te leiden.
| |
De mythe in de literatuur
Onder deze verzameltitel zijn in pocketvorm de lezingen verschenen, die gedurende het cursusjaar 1963-1964 werden gehouden voor de School voor Taal- en Letterkunde te 's-Gravenhage (Servire, Den Haag 1964; 158 blzz.; prijs f 3,50). Prof. Dr. B.A. van Groningen bespreekt De mythe in de Griekse tragedie, Dr. G. Kazemier De Renaissance en de mythe, Prof. Dr. J.C. Brandt Corstius De mythe in de tijd van de Romantiek, Drs. H.A. Wage De mythe en het Symbolisme, Drs. G.J. de Voogd De mythe in het moderne toneel, en Prof. Dr. J.M.M. Aler De mythe in de moderne poëzie. Het valt op, dat in deze reeks de Middeleeuwen ontbreken. Overigens is dit boekje, evenals zijn voorgangers, de aandacht alleszins waard.
| |
Taaltheologie
In het periodieke bulletin Rondom het Woord (N.C.R.V., Schuttersweg 8, Hilversum) zijn als nr. 4 van de 6de jaargang (september 1964) de volledige teksten verschenen van de colleges uit de Zomercursus 1964 van de Theologische Etherleergang der N.C.R.V. Het meest verrassend is de bijdrage van Prof. Dr. K. Heeroma, die in een
| |
| |
tiental opeenvolgende colleges de Schets van een taaltheologie ontwikkelt (blz. 162-207). Als zijn uitgangspunt kan het volgende citaat worden beschouwd, ontleend aan het slot van de eerste alinea (blz. 162):
De mens bestaat in taal als mens tussen de mensen, hij bestaat ook in taal als mens voor God. De mens vervult zijn bestaan tussen de mensen door antwoord te geven, wanneer de mensen hem bij zijn naam roepen, hij vervult zijn bestaan voor God door antwoord te geven, wanneer God hem bij zijn naam roept. Er is niet alleen geen menselijke samenleving, er is ook geen menselijke religie denkbaar zonder taal. De wetenschap van de mens-als-mens is in de eerste plaats taalkunde, de wetenschap van de mensvoor-God is ook in de eerste plaats taalkunde. Taalkunde is het hart van de anthropologie en van de theologie.
In de overige colleges, gegeven door Ds. Jan Wit, Ds. S.J. Popma, C. Rijnsdorp en Prof. Dr. Pierre Brachin, worden verschillende aspecten van Het Godsbeeld in de moderne literatuur behandeld.
| |
Gorters gedichten-in-handschrift
Ter gelegenheid van de Gorter-herdenking (november 1964) verzorgde Prof. Dr. G. Stuiveling een uitgave van ‘alle lyrische poëzie van Gorters hand uit de jaren tussen ongeveer 1888 en ongeveer 1903, voorzover deze als autograaf bewaard is gebleven’: Herman Gorter, Twintig gedichten in handschrift, ingeleid en verzorgd door Garmt Stuiveling (J.M. Meulenhoff, Amsterdam 1964; 80 blzz.; prijs ingen. f 4,90). Op de rechterbladzijden worden telkens de handschriftgedichten in facsimile gereproduceerd; de daartegenover op de linkerpagina's afgedrukte tekst ‘is niet een translitteratie - dat bleek bij dit heldere handschrift overbodig - maar de versie, zoals Gorter deze het eerst in tijdschrift of bundel heeft gepubliceerd’ (blz. 67). In zijn Inleiding wijst Stuiveling er terecht op, dat de ‘doorhalingen, wijzigingen, probeersels en toevoegingen’ op de kladblaadjes ons in nauwe aanraking brengen met de wording van het vers. Al moet erkend worden ‘dat ook het allerinteressantste brouillon nooit méér bevat dan een gedeelte van de flitsende overwegingen die in het uur van inspiratie de geest van de dichter hebben doorkruist’ (blz. 11), toch zijn wij hier getuige van ‘de actie van het dichten-zelf binnen de actualiteit van het gedicht-in-wording’ (blz. 13). Het fraai uitgegeven boekje vormt een waaardige bijdrage tot de viering van Gorters honderdste geboortedag.
| |
Verzamelde studies van Prof. Minderaa
Naar aanleiding van zijn aftreden als hoogleraar in de Nederlandse letterkunde aan de Rijksuniversiteit te Leiden is - als nr. 16 van de ‘Zwolse reeks van taal- en letterkundige studies’ - van Prof. Dr. P. Minderaa verschenen: Opstellen en voordrachten uit mijn hoogleraarstijd (1948-1964) (W.E.J. Tjeenk Willink, Zwolle 1964; 500 blzz.; prijs geb. f 25,-). De bundel bevat in vier afdelingen (Middeleeuwen; Zeventiende en achttiende eeuw; Negentiende en twintigste eeuw; Theorie der literatuur) 27 studies, waarvan er sommige reeds eerder gepubliceerd waren en andere hier voor het eerst in druk verschijnen. Tot de eerste groep behoren, naast de terecht reeds be- | |
| |
faamde studies over De compositie van de Walewein en Twee Hertspieghelproblemen, onder meer: artikelen of voordrachten over De Knipzang; Van Eycks Medousa; Lyriek en leven (inaugurele oratie); Waarde en onwaarde van het speuren naar invloeden. Van het niet eerder gepubliceerde werk noemen wij de beschouwingen gewijd aan Hedensdaegse Venus en Minerva van Daniël Jonctys; Leopolds Cheops; Van de Woestijnes ontmoeting met Dante; Nijhoffs Awater; Het autonome gedicht, de dichter en de lezer (afscheidscollege). Reeds uit deze enkele titels blijkt, hoe veelzijdig Minderaa als hoogleraar is geweest en hoe goed hij de verschillende gebieden van de Nederlandse literatuur beheerste. Het is een verheugend feit, dat zijn verspreide en zijn onuitgegeven studies in deze handzame editie nu voor ieder gemakkelijk bereikbaar zijn geworden; de studie van de Nederlandse letteren kan er alleen maar wèl bij varen! - Jammer, dat de Inhoud op blz. 5-6 bij de titels der verschillende studies (niet overal gelijkluidend aan de titel boven de afzonderlijke artikelen) niet tevens de bladzijde vermeld wordt waar zij te vinden zijn; dit technische tekort doet zich bij gebruik van het boek telkens weer pijnlijk gevoelen.
| |
Bloemlezing uit Kloos
In de pocket-serie Poëtisch erfdeel der Nederlanden (nr. 24) verzorgde Wim Zaal onder de titel Onttovering een kleine bloemlezing uit de verzen van Kloos (Uitgeverij Heideland, Hasselt 1964; voor Nederland: Het Karveel N.V., Bakkerstraat 21, Utrecht; 79 blzz.; prijs f 2,65). De - wel zeer beknopte - inleiding vat in enkele woorden de levensgang samen van de dichter wiens ‘roem als dichter berust op amper dertig geniale jeugdverzen’. In overeenstemming met dit laatste nemen in de bloemlezing de jeugdverzen de voornaamste plaats in, maar terecht heeft Zaal ook gedichten uit Verzen II en Verzen III opgenomen, en zelfs een zestal Binnengedachten. Zodoende krijgt men inderdaad een indruk van Kloos' dichterlijke ‘ontwikkeling’, die door Zaal - met een aan Verzen II ontleende titel: vgl. blz. 45 van zijn bloemlezing - in de naam, die hij aan dit bundeltje gaf, als een ‘Onttovering’ wordt gekarakteriseerd. De modernisering van de spelling is in een uitgave als deze volkomen aanvaardbaar.
| |
Brieven van Gorter aan Wijnkoop
De Gorter-herdenking in november 1964 is voor het tijdschrift Kontrast (administratie: Postbus 578, Amsterdam) aanleiding geweest het eerste nummer van zijn tweede jaargang voor een groot deel aan deze dichter te wijden. Op blz. 1 t/m 11 vindt men een bloemlezing uit de brieven en briefkaarten, die Gorter tussen maart 1903 en augustus 1919 aan David Wijnkoop schreef en die thans in het bezit zijn van Mevrouw Wijnkoop te Amsterdam; het tegenstuk van de correspondentie is niet bewaard gebleven. De ter publikatie gekozen brieven zijn niet steeds volledig opgenomen, en de spelling werd gemoderniseerd. Beknopte aantekeningen geven een toelichting bij de namen en gebeurtenissen, die aan de orde komen. De bedoeling van deze bloemlezing was slechts ‘het geven van een indruk omtrent de voornaamste aktiviteiten en opvattingen, die Gorter aan Wijnkoop heeft willen meedelen’.
| |
| |
| |
Bilderdijk en de bouwkunst
De feestbundel Opus musivum, die ter gelegenheid van diens zestigste verjaardag werd aangeboden aan de Utrechtse hoogleraar in de geschiedenis van de bouwkunst Prof. Dr. M.D. Ozinga (Van Gorcum & Comp. N.V., Assen 1964), bevat op blz. 357-375 een bijdrage van C.A. van Swigehem over Mr. Willem Bilderdijk en de bouwkunst. Aan de Engelse ‘summary’ aan het slot van dit artikel ontlenen wij het volgende:
In 1775, when he was seventeen, he entered for the competition for a new town hall in Groningen. His entry (of which the drawings have unfortunately been lost, but the description preserved) tells us that for him architecture was above all a matter of mathematical calculation and aesthetic reasoning. He therefore followed the trend of his day, which stressed the importance of reason and the classical example in the arts. ... Back in Holland he gave evidence on a number of further occasions of his love of architecture. He volunteered a critical appraisal of the plans submitted as entries for the competition which King Louis Napoleon sponsored for the reconstruction of the part of Leyden destroyed in 1807 in a gunpowder explosion. In 1813 he took part in the elaboration by a committee of the Dutch Institute for Arts and Sciences, Amsterdam, of plans for a monument on Mont Cenis in honour of Emperor Napoleon ... He is interesting as the representative of a group of scholars who contributed in the second half of the eighteenth century to a new experience of classicism. Also of particular interest are his attempts to arrive on the basis of his Christian philosophical starting point at an evaluation of art in general, including architecture.
| |
Bibliografie van de Leuvense Bijdragen
Na zeven afleveringen van reeks i (‘Vlaamse literaire tijdschriften van 1930 tot en met 1958’) is thans in de bekende serie Bibliografie van de Vlaamse tijdschriften, verzorgd door Dr. Rob. Roemans en Dra. Hilda van Assche, voor het eerst ook een aflevering verschenen van reeks ii (‘Vlaamse niet-literaire tijdschriften van 1886 tot en met 1961’). Het betreft aflevering 2, die de bibliografie bevat van de Leuvense Bijdragen en Bijblad sinds de oprichting in 1896 tot en met 1961 (Uitgeverij Heideland, Hasselt 1964; 464 blzz.; prijs 450 BF). De eerste aflevering, gewijd aan de Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, is in voorbereiding en mag in de tweede helft van 1965 worden verwacht. - Het verheugt mij bijzonder de aandacht te kunnen vestigen op dit eerste nummer van reeks ii, die zeker niet minder belangrijk is dan i en waarnaar wij reeds lang met enig ongeduld hadden uitgezien. Een voor de studie der moderne filologie onmisbare ‘Fundgrube’ is door deze bibliografie veel gemakkelijker toegankelijk (om niet te zeggen: praktisch bruikbaar) gemaakt; ook de Neerlandistiek zal daar wèl bij varen. Een woord van dankbare hulde aan de beide samenstellers en hun uitgever is hier stellig op zijn plaats. Moge het hun gegeven worden dit belangrijke werk nog lange tijd voort te zetten!
W.A.P.S.
| |
De A-leraar in onze tijd
In een voordracht onder bovenstaande titel, die in 1964 door Dr. H. Bonger op de openingszitting van de Gelderse Leergangen te Arnhem gehouden is, stelt deze de
| |
| |
vraag, welke taken de a-leraar moet vervullen. Als diens belangrijkste taak ziet hij de overdracht van die waarden, die te zamen het humanitasideaal vormen, dat de westerse wereld sedert de oudheid in de studie der humaniora heeft nagestreefd. Vormde aanvankelijk de studie der bonae litterae het middel tot kennismaking met dit ideaal, sedert de Renaissance vervult ook de studie der geschiedenis een belangrijke rol in de cultuuroverdracht. Dat de belangstelling voor de cultuur in onze tijd in brede kring verdwenen is en plaats gemaakt heeft voor de waardering van en het streven naar het economisch nuttige, maakt de taak van de A-leraar moeilijk. Enkele opmerkingen die tot overwinning van die moeilijkheden kunnen meewerken, vormen het laatste gedeelte van de voordracht. Het is jammer, dat de gedrukte tekst van deze voordracht ontsierd wordt door een slordige interpunctie, waaraan de Arnhemse cursisten maar geen voorbeeld moeten nemen.
| |
Een Engelse spraakkunst in een notedop
In het bestek van 42 bladzijden met maximaal 44 regels tekst geeft Alan S.C. Ross de Essentials of English grammar (Kenneth Mason Publications, London; prijs 7 sh. 6 d). Het boekje is bestemd voor Engelsen die hun taal beter willen leren begrijpen en voor mensen die met de hulp van Engelsen in hun omgeving Engels willen leren. Zonder die hulp kan het zo ook niet, al was het alleen maar, omdat het boekje geheel in het Engels geschreven is. Tien bladzijden zijn aan uitspraak en spelling gewijd. Welke ‘basic sounds’ het Engels bezit, wordt - terecht - gedemonstreerd met woorden waarin die klanken voorkomen. De grillige Engelse spelling wordt eveneens met voorbeelden toegelicht (ongeveer zes bladzijden). Over het accent wordt gezegd, dat men dit bij ieder woord met het woord zelf moet leren, al ligt het in de meerderheid van de woorden op het eerste deel van het woord. De eigenlijke grammatica telt 32 bladzijden. Ross deelt de Engelse woordenschat in woorden en partikels in. De klasse van de woorden is zeer groot en voor uitbreiding vatbaar, die van de partikels vrij klein en niet uit te breiden. De partikels uit het moderne Engels worden daarna alfabetisch opgesomd. De verschillende betekenissen ervan worden door een voorbeeld betreffende elke betekenis aangegeven. Deze voorbeelden zijn uitstekend gekozen en ze lijken toereikend voor het bijbrengen van het idioom en de grammatica van het moderne, gesproken Engels. Vrijwel het hele boekje moet uit het hoofd geleerd worden, maar dit is, door zijn geringe omvang, een afzienbare taak, die mij lonend lijkt, omdat de stof goed gekozen en, zonder technisch-linguistische termen, overzichtelijk geordend is. Als men het kent, kent men natuurlijk nog geen Engels, omdat daarvoor ook een zekere copia verborum nodig is. Een vervolg met essentials of English vocabulary zou daarin kunnen voorzien.
| |
Nederlands leren aan franstaligen
Bij de uitgeverij Plantijn N.V. te Antwerpen is in 1964 een boek verschenen, waarin de methodiek van het schoolonderwijs in het Nederlands aan Waalse kinderen behandeld wordt: G. Scherps, Inleiding tot de bijzondere methodiek. Nederlands. Tweede taal. Het is bestemd voor aanstaande docenten en geeft een overzicht van werkwijzen die
| |
| |
al in de praktijk gebracht zijn. S is - terecht - van mening, dat men eerst praktische en actieve kennis van de taal moet aanbrengen; daarna pas kan men de leerlingen met de cultuuruitingen in die taal in kennis brengen. Zijn voorkeur gaat uit naar een methode, die het voortdurend gebruik van de te onderwijzen taal in de les met de directe methode gemeen heeft, maar daarvan afwijkt door een flinke hoeveelheid spraakkunstonderwijs. Dit laatste beschouwt hij echter niet als doel, maar als middel tot verheldering van de structurele eigenaardigheden van de onderwezen taal. De nadruk valt daarbij op de syntaxis, waarvan de regels met de leerlingen in de les uit voorbeeldzinnen worden afgeleid en aanschouwelijk gemaakt in substitutietabellen. In een aanhangsel vindt men een overzicht van Nederlandse zinsstructuren in substitutietabellen, verdeeld in onbeperkte en beperkte structuren. De aanstaande zowel als gevestigde docenten vinden in dit boek verder allerlei wenken voor de praktijk van het lesgeven in alle onderdelen van het vak. De schrijver is een geestdriftig leraar; zijn boek, dat naar een verantwoorde modernisering streeft, is een ernstige bestudering alleszins waard.
| |
Een nieuw initiatief tot bevordering van het A.B.N. in België
In opdracht van het college van burgemeester en schepenen van de stad Brussel heeft mevrouw G. van Straelen-van Rintel een onderzoek ingesteld naar de beheersing van de moedertaal in Nederlandstalige onderwijsinstellingen. Haar bevindingen waren niet bijster bemoedigend: in groot-Brussel spreekt slechts 4% van de leerlingen van huis uit A.B.N., in de provincie nog minder; van het onderwijzend personeel spreekt in het algemeen alleen de neerlandicus geregeld A.B.N. Er zal dus heel wat moeten gebeuren, als men wil bereiken, dat de Nederlands sprekende Belgen ertoe komen, in het dagelijkse gesprek A.B.N. te gebruiken. S. verwacht, dat de toestand in afzienbare tijd kan worden verbeterd, als men, zowel bij het lager als bij het middelbaar en hoger onderwijs ertoe overgaat, spreekonderwijs in te voeren, dat moet worden gegeven door docenten die opgeleid zijn in de logopedie, het voordragen en toneelspelen. Zij ziet dit onderwijs als een belangrijke bijdrage tot het vormen van een gave en vrije persoonlijkheid door de verdieping van het gedachten- en gevoelsleven, die door de ontwikkeling, de verrijking en de verfijning van de expressie in de moedertaal in hoge mate bevorderd wordt. Ze is niet alleen een vurig pleitbezorgster voor haar streven, maar geeft bovendien blijk van een zakelijke kijk op de manier waarop zij de verwerkelijking ervan mogelijk acht, doordat ze een uitgewerkte didactische en methodische handleiding voor alle schooltypen die zij op het oog heeft, aan haar onderzoek naar de bestaande toestand en de constatering van de tekorten toevoegt. De stad Brussel heeft voor de publicatie ervan gezorgd, onder de titel: Het spreekonderwijs in de moedertaal. Didactische handleiding (1964).
B.v.d.B.
| |
De Nederlanden en de Oostzee
Voor drie oude namen in Amsterdam en omgeving, Kattegat, Pampus en Lastage, heeft Prof. T.S. Jansma onderzocht, of zij wellicht in oorsprong afkomstig zijn uit het Oostzeegebied. In ‘De betrekkingen tussen Nederland en het Oostzeegebied
| |
| |
weerspiegeld in de plaatsnamen’ (Bijdr. en meded. der naamkundecomm. van de Kon. Akad., xxi, 1964) bericht hij, dat hem van enig verband tussen de naam Kattegat voor een nauw grachtje in Amsterdam en het homoniem voor het vaarwater bij Denemarken, dat reeds eerder het voorwerp van onderzoek is geweest, o.a. van dr. R. van der Meulen, niets is gebleken. Voor Pampus vermeldt de auteur enige oudere vindplaatsen dan tot nu toe bekend waren. Hij verwerpt de etymologie uit een verondersteld pomphuis. In Lübeck blijkt de naam Pampoys, Pompeus tussen 1457 en 1609 in gebruik te zijn geweest voor een modderig, ondiep vaarwater in de Trave. Dit moet een zekere vermaardheid hebben gehad bij de schippers door de omvangrijke en zeer langdurige werken ter verbetering van de doorvaart. J. veronderstelt, dat Hollandse schippers deze naam hebben overgedragen op het Amsterdamse Pampus. Het is zeker mogelijk, al lijkt het mij iets waarschijnlijker dat de naamgeving van Lübeckse schippers uitgegaan is, zoals ook Hollandse schippers namen van thuis overdroegen op Objekten in den vreemde. Lastage was de naam voor een terrein buiten de wallen, waar schepen uitgerust, gekalfaat en geballast werden. J. deelt mede, dat in de meeste Hanzesteden aan de Oostzee dergelijke terreinen waren, Lastadien genaamd. Het woord kan in het du. gevormd zijn uit last met het suffix -age; onder invloed van Stade zou zich daaruit de vorm Lastadie ontwikkeld hebben, die in uitspraak ook niet ver van lastage zal hebben afgestaan. Daar in het Westen lastage alleen in Amsterdam met de gegeven betekenis voorkomt, acht J. het waarschijnlijk dat deze naam door oostvaarders is gegeven aan het terrein dat dezelfde bestemming had als de lastadien in het Oostzeegebied.
De tegenhanger van deze verhandeling vormt de voordracht van dr. W. Laur in dezelfde Bijdr. en meded. over Nederlandse namen in het Oostzeegebied, in het bijzonder langs de Deense kusten. Hij gaat minder gedetailleerd te werk, maar geeft een overzicht van verschillende ontleningen van ndl. oorsprong, die in de moderne toponymie van dit gebied terug te vinden zijn. Zijn studie vormt een welkome aanvulling op de gegevens in mijn ‘Nieuwe spiegel der zeevaart’.
b.c. damsteegt
| |
Gebundelde opstellen van Knuvelder
In twee niet zeer elegant uitgevoerde ‘paperbacks’ heeft de uitgever van Knuvelders welbekende Handboek een aantal kleinere geschriften van de verdienstelijke literatuurhistoricus het licht doen zien. De titels daarvan luiden: Spiegelbeeld. Opstellen over hedendaags proza en enkele gedichtenbundels ('s-Hertogenbosch, L.C.G. Malmberg, [1964]; 308 blz.; f 14,50) en: Kitty en de mandarijntjes, bevattende een aantal ietwat luchthartige, een aantal zeer ernstige en een aantal het midden daartussen houdende verhandelingen over schrijvers en hun eigenaardigheden, over boeken en hun wederwaardigheden, alsook over diverse andere gewichtige zaken, die mogelijk de kennis van onze schone letteren bij haar liefhiebbers kunnen bevorderen en vermeerderen, ja opvoeren tot grotere liefde voor derzelver wezenheid ('s-Hertogenbosch, L.C.G. Malmberg, 1964; 294 blz.; f 14,50). Hoewel er, naar uit de ondertitels blijkt, een scheiding is aangebracht in twee categorieën, blijft het geheel, ook ieder deeltje op zichzelf, een vrij disparate collectie. Knuvelder heeft colleges voor het Studium generale, redevoeringen, jubileumartikelen, bijdragen in vakbladen, literaire periodieken en in meer
| |
| |
efemere uitgaven voor een algemeen publiek, tezamen met een aantal tot nu toe ongepubliceerd gebleven stukken, hier bijeen- of liever dooreengeplaatst. Het niveau en de teneur van de stukken loopt daardoor nogal uiteen. Dit spreekt te sterker daar de auteur geen poging heeft gedaan om een zekere mate van onderlinge aanpassing tussen zijn beschouwingen tot stand te brengen.
Het ‘Woord vooraf’ bij Spiegelbeeld geeft te kennen dat ‘Deze verzameling opstellen ... geen andere pretentie [heeft] dan belangstellenden in de behandelde werken oriëntatie te verschaffen’. Het gevolg van de gesignaleerde werkwijze is echter dat niet alleen de accenten, maar ook de evaluaties voor de onvoorbereide lezer wel erg toevallig zijn geworden. Zo zou men b.v. de indruk kunnen krijgen dat schrijvers als Har Scheepens en Theun de Vries van aanzienlijk groter belang zijn dan iemand als S. Vestdijk; en de keuze van dichters is wel zéér incidenteel.
Een tweede punt dat niet onvermeld mag blijven, is dat de in beide boeken opgenomen inleidingen qua toon en aan de orde gestelde problematiek bepaald heel wat meer pretentie hebben dan ondertitels en ‘Woord vooraf’ suggereren. Er worden daar literair-theoretische kwesties aan de orde gesteld op een manier die min of meer onevenredig aandoet ten opzichte van veel dat daarna volgt. Bovendien is de ‘ergo-centrische’ beschouwingswijze die Knuvelder hier onder het oog ziet, niet bij uitstek karakteristiek voor zijn aanpak. De schrijver zelf blijkt zich daarvan bewust te zijn in zijn voordracht Het beeld van de mens in enkele moderne Nederlandse romans, uitgegeven in de reeks ‘Tilliburgis’ ('s-Hertogenbosch 1960), die ten dele verwerkt is in Spiegelbeeld. Hij zegt daar nl. met zoveel woorden: ‘Ik heb mij slechts terloops ingelaten met de strikt letterkundige waarde der door mij besproken auteurs ...’ (i.c. W.F. Hermans, H. Mulisch en Jos. Panhuijsen). Het is veeleer de levensbeschouwelijke problematiek, waarop Knuvelder - meermalen op verdienstelijke wijze - het licht doet vallen.
Het deeltje Kitty en de mandarijntjes heeft een wat wufte en gezochte titel. De auteur behandelt hier een aantal literairhistorische publicaties en tekstedities, doch herhaaldelijk komt zijn beschouwing niet veel verder dan een referaat. Het belangwekkendst zijn enige karakteristieken van literaire figuren, vooral wanneer daarin persoonlijke herinneringen zijn verwerkt.
Alles bijeen is het, naar vanzelf spreekt, de moeite waard om kennis te nemen van de beide bundels, maar het valt te betreuren dat Knuvelder - onder pressie van de uitgever? - niet beter geschift heeft.
a.l. sötemann
|
|