Wat is de klankwaarde van het Middelnederlandse no?
In het mnl. kent men het voegwoord no, hetzelfde als noch. Verdam, Mnl. Wdb. geeft onder het woord no een hele reeks voorbeelden o.a. no min no meer; min no me(e); Hine droh vrucht no blade; No vrient no viant; En es scip so snel, no so starc no so goet. Aan het begin van zijn artikel zegt hij: ‘Het mnl. no schijnt het ontkennende woord te zijn zonder de -h of de enclitische partikel van het ohd. en osa. woord’ (nl. noh. Franck, Mnl. Gr2 § 85 geeft: ‘Auslaut. h bleibt nach kurzem betontem Vokal:...noch “und nicht”. Letzteres hat in der älteren Sprache eine
überwiegende Nebenform no, die in tonloser Stellung entstanden ist.’ Het etymologisch woordenboek van Franck-van Wijk s.v. noch zegt: ‘de laatste vorm (no is de oorspr. proclitische’, Schönfeld's Hist. gr6 blz. 98: ‘In door...en mnl. no (naast noch werkten de doorlopende rede en de zwakke klemtoon...samen tot verlies van de χ.’ Blijkens bovenstaande aanhalingen is no de zwak geaksentueerde dubbelvorm van noch, proklitisch gebruikt zoals Franck-van Wijk terecht zegt. Men moet dus normaliter aksentueren: no mín no méér; mín no mé(e); Hine droh vrúcht no blade; No vríent no víant. Secundair komt het dan ook wel eens voor bv. in tegenstellingen dat zo'n (proklitische d.i.) zwak beklemtoonde vorm meer nadruk krijgt. Aldus is het nog in bepaalde hedendaagse dialekten: in dat van Oerle bv. luidt het sterkbetoonde bijwoord van plaats. ABN daar: door: Dóor leiget Dáar ligt het. In zwakbetoonde positie klinkt het do͝or : Do͝or leiget níe Dáar ligt het níet. Secundair kan men dan ook
wel horen Do͝or leiget Dáar ligt het. In het ABN krijgt het zgn. klemtoonloze prefix be- in beloven een zeer sterk dynamisch aksent in de tegenstelling: Je moet niet bé- maar géloven schrijven. En zo mag men aannemen dat het laatste door ons gegeven mnl. voorbeeld heeft kúnnen luiden:
En es scip so snel, nó so starc nó so goet. Dit en dergelijke gevallen zijn echter uitzonderingen. - Het is een (vóór)middelnederlandse eigenaardigheid dat in open lettergrepen, hetzij in eenlettergrepige hetzij in meerlettergrepige woorden, een korte vokaal gerekt wordt als deze het volle pond expiratorisch aksent krijgt. ‘Gedehnt werden unter dem Hochton auf Vokal auslautende Einsilber’ (Franck, Mnl. Gr2 § 13) en ook Schönfeld's Hist. gr.6 § 32 spreekt van ‘Rekking van vocalen in open, behoofdtoonde syllaben’. ‘Sie behalten durchweg Nebenformen mit kürzerem oder kurzem Vokal bei geringerem Ton’ (Franck Mnl. Gr.2 § 13); ‘In niet-beklemtoonde open syllaben ging de ĭ niet in ē over’ (Schönfeld-van Loey § 32 Opm. 4). En niet alleen dat korte klinkers in open lettergrepen bij zwakke klemtoon niet gerékt worden, maar het is zelfs zo, dat een in auslaut staande lànge klinker bij gering dynamisch aksent verkórt wordt: zo beantwoordt aan got. weis een mnl. [wi.], waaruit echter bij zwakke betoning [wi] en verder [wo]. Aldus gezien is er geen reden om het mnl. proklitisch gebruikte voegwoord no, dat historisch een korte klinker heeft (onfr. ohd. os. noh als [no.] te lezen i.p.v. [nɔ]. -
Men kan zich afvragen of de distributie van de Nederlandse (klinker)-fonemen misschien uitsluitsel kan geven voor het mnl. in zake [no.] en [nɔ]. Volgens Fonologie van het Nederlands en het Fries2 (door Cohen enz.) blz. 9 komen in het ABN aan het eind van een woord alleen de gespannen klinkers voor, bv. / po, la, we /, maar woorden als / pɔ, lα, wε / ontbreken. Hierbij merken we op dat deze regel slechts gedeeltelijk juist is: interjekties van het type [bα], [hε] en [jɔ] worden dan buiten beschouwing gelaten. ‘Nu mag het waar zijn, dat interjekties een aparte plaats onder de woorden van een taal innemen, het is toch niet vrij van willekeur, ze voor de beoordeling van het