Rondom de pleegzoon
(Een post-scriptum)
Dank zij een vriendelijke inlichting van Dr. J.J. Mak ben ik in staat aan mijn artikel over Drost, Van Kampen en Van Lennep nog een enkel curieus detail toe te voegen. De Universiteitsbibliotheek te Leiden bezit namelijk het manuscript van De Pleegzoon: een pak van meer dan honderd dubbelzijdig beschreven folio-vellen; en in de portefeuille daarvan bevindt zich ook een gedeelte van de VADERLANDSCHE LETTEROEFENINGEN, voor october, 1833. No. XIII. Behalve vier niet genummerde pagina's met inhoudsopgave en redactionele correspondentie, bevatten deze twee losse katerntjes de blz. 561-588, met daarin van blz. 572 onder tot blz. 580 midden, de ongesigneerde recensie die hoogstwaarschijnlijk wel afkomstig is van Prof. Van Kampen. Het is totnutoe het enige deel dat werd opengesneden.
Jacob van Lennep heeft deze recensie, hoe lovend overigens, toch niet met volle instemming gelezen, want speciaal de bezwaren van historische aard vond hij onaangenaam en ondeskundig. Dat blijkt uit enkele onderstrepingen en een stuk of vier marginale notities in potlood.
Op blz. 576, regel 13-18 stelt Van Kampen in een passage over Maurits de ietwat retorische vraag: ‘Zou zulk een man, op een oogenblik, dat de naderende afloop van het Bestand wel alle zijne zorgen in den Hage vereischte, vermomd, met zijn' broeder, onder de namen van Kapiteins Holtvast en Schwanck, in Gelderland rondzwerven, al is het dan ook voor militaire oogmerken?’ Hierin onderstreepte Van Lennep de woorden: broeder, Schwanek, en: voor militaire oogmerken. Aan de rechterzijde noteerde hij de opmerking: ‘waar haalt men van daan dat Schwanck Frederik H. zou wezen?’ En aan de linkerzijde: ‘dom! hij zwerft niet rond voor militaire oogm. maar komt te Tiel den Koning v. Bohemen te gemoet en dat hy zich voor Holtvast uitgeeft, is slechts de opwelling van een oogenblik.’
Onderaan diezelfde bladzijde schrijft Van Kampen: ‘maar de Stadhouder kon niet verkroppen, dat de oude, eerlijke Staatsdienaar hem in de zaak van het Bestand te magtig was geweest, en daarom moest hij, tien jaren later, van kant. Doch neen! dus beschouwt onze Schrijver de zaak niet.’ Dit voor Van Lennep aanleiding om de uitdrukking: daarom moest hij ( - ) van kant te onderstrepen, met links in de marge: ‘si?’ Voorts werd de term: dus, onderstreept, met rechts de instemmende notitie: ‘neen zeker niet’.
In het midden van blz. 577 schrijft Van Kampen na een lang citaat uit De Pleegzoon: ‘Zulk eene buitensporige verklaring van het gedrag des Prinsen omtrent den Advocaat hebben wij nog nergens, zelfs niet bij zijne warmste verdedigers, gevonden.’ Na hierin de woorden: buitensporige en nog nergens te hebben onderstreept, noteert Van Lennep terzijde: ‘lees V. Halmael de heer v. Oldenb. daar vindt gy ze letterlyk.’
Het is dus wel zeker dat Jacob van Lennep ook nog in 1833 de tragische breuk tussen Maurits en Oldenbarnevelt bekeek met een door Bilderdijk geslepen bril. Maar onzeker is het - ook met dit nieuwste document op tafel - of hij geweten, dan wel vermoed heeft, dat voor dit anoniem en middelmatig stuk boekbespreking een collega van zijn vader verantwoordelijk was.
G. Stuiveling