De Nieuwe Taalgids. Jaargang 57
(1964)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 365]
| |||||||||||||||
Gossaert, Baudelaire, SwinburneWij zijn de laatsten om te beweren dat er geen enkele invloed van Baudelaire zou zijn te bespeuren in Gossaerts verzen. In zijn Utrechtse periode (1905-1906) en tijdens de Brusselse jaren (1907-1911) was Gossaert te zeer geobsedeerd door deze Franse dichter, dan dat daarvan niet de sporen in de Experimenten te vinden zouden zijn. Gerretson zelf rekent Baudelaire tot de vijf lievelingsdichters ‘van welhaast (zijn) gehele generatie nog voor (zij) elkaar kenden’Ga naar voetnoot1). Wel zouden wij het oordeel van twee neerlandici anders geformuleerd willen zien. Het eerste oordeel staat in verband met de formele beïnvloeding. In zijn artikel ‘Baudelaire en de alexandrijnen in Experimenten’Ga naar voetnoot2) vestigt C.A. Zaalberg onze aandacht op de invloed van Baudelaire op Gossaerts alexandrijnen. Zelfs wanneer wij afzien van het feit dat hier beïnvloeding door de alexandrijnen van J.M. de Hérédia en onze zeventiende-eeuwse dichters niet in aanmerking wordt genomen, dan nog lijkt ons de redenering van de heer Zaalberg niet steeds feilloos, vooral waar hij zijn uitspraak steunt op het (bij Baudelaire en Gossaert) gemeenschappelijk gebruik van de ‘voorafgaande parenthetische bepaling in de vorm van een substantief of zelfstandige groep’ (p. 179) b. - En langs zich, zwart fantoom, ziet hij de stoet verdwijnen (De stervende Pelgrim) Qui suivent, indolents compagnons de voyage / Le Navire (L'Albatros) Hij beweert namelijk dat dit gebruik in de Nederlandse letterkunde ongewoon is, daarbij beroep doend op het feit dat Prof. Overdiep daarvan in zijn Stilistische Grammatica van het Moderne Nederlandsch (2e druk, p. 579) slechts vier voorbeelden vermeldt, waaronder drie uit Gossaerts werk en één uit Perks gedichten. C.A. Zaalberg kan dan ook het gebruik van de parenthetische bepaling in de Experimenten ‘de Nederlandse vertaling noemen van een die bij Baudelaire niet ongewoon is’ (p. 179). Zo heel ongewoon is dit gebruik echter niet. Ten bewijze een paar voorbeelden, lukraak gekozen:
| |||||||||||||||
[pagina 366]
| |||||||||||||||
Een systematisch onderzoek van de poëzie en het proza van de Tachtigers en van hun volgelingen zou aan het licht brengen dat deze stijlfiguur tamelijk frequent is. Is ze niet eerder typisch voor de impressionistische stijl?
Een tweede aantekening die wij willen maken, schenkt ons de gelegenheid wat meer te zeggen over Swinburnes invloed op Gossaert. Maar eerst de rechtzetting. In zijn studie over het Baudelairisme in de Nederlandse literatuurGa naar voetnoot1) merkt Dr. P. De Smaele overeenkomst op van Gossaerts Madeleine la Posticheuse met Baudelaires A une Mendiante Rousse, o.i. niet helemaal juist, want de rechtstreekse bron van dit ‘onstichtelijk’ experiment is Madonna Mia uit Swinburnes Poems and Ballads. Dat deze omvangrijke bundel Engelse verzen Gossaert bekend was, blijkt ontegensprekelijk uit de commentaar erop in zijn essay over de Victoriaanse dichterGa naar voetnoot2). Vindt Madonna Mia er wel geen expliciete vermelding, toch wordt er menig gedicht uit deze verzenverzameling geciteerd. Weliswaar is de onvolledigheid en onnauwkeurigheid van Dr. P. De Smaele te begrijpen: ook Baudelaires gedicht moet bij de genesis van het Hollandse gedicht ter sprake komen. Het is trouwens in heel wat gevallen zeer moeilijk, indien niet onmogelijk, te zeggen wie in werkelijkheid de Urheber is geweest. Deze drie dichters hebben immers talrijke gemeenschappelijke kenmerken. Hebben zij niet alle drie zo frequent naar Latijnse titels gegrepen? Zijn zij niet alle drie de dichters der hartstochtelijkheid? En Swinburne én Baudelaire én Gossaert wenden de herhaling van woorden of gelijkaardige woordverbindingen aan tot het bekomen van een liedvormige zangerigheid. Ook het gebruik van het rijke rijm en de invlechting van refreinen behoort tot de stijl van alle drie. Voor ieder van hen was de smart onmiddellijk verbonden aan de lust en de menselijke begeerte. Tevens is het het veiligste een paar andere punten van overeenkomst te verklaren uit een gelijkheid van psychisch gestel. Zo bv. de fijngeslepen luciditeit van het reukorgaan en de voorkeur voor de beweging. (Wanneer het paard in de Experimenten verschijnt, kan het door Gossaert nooit rustend, grazend, met één woord statisch, gezien worden. Het paard van de Experimenten is het steigerend ros!). Deze moeilijkheid werd door De Smaele ook wel aangevoeld: ‘Hier rijst echter de moeilijk op te lossen vraag, in hoeverre Baudelaire's invloed zich rechtstreeks, dan wel langs Swinburne om, zich op den Nederlandsche dichter heeft doen gelden’. Het feit dat Swinburne zelf zo sterk onder invloed stond van BaudelaireGa naar voetnoot3), moet ons des te sterker tot voorzichtigheid aansporen. Doch de invloed op Madeleine la Posticheuse is met zekerheid te bepalen. Het is wel mogelijk dat A une Mendiante Rousse ten grondslag ligt aan Madonna Mia, maar het is zeker dat laatstgenoemd gedicht het prototype is van Gossaerts vers. Er zijn inderdaad elementen die gemeenschappelijk zijn voor alle drie de dichters, andere alleen voor Baudelaire en Swinburne (en waar Gossaert divergeert), verder elementen die alleen Swinburne en Gossaert, in tegenstelling tot Baudelaire, verbinden. En deze laatste zijn veruit de belangrijkste. | |||||||||||||||
[pagina 367]
| |||||||||||||||
Gemeenschappelijk aan de drie gedichten is het algemene onderwerp: zij handelen over een volksmeisje van eerder lager allooi, dat geen uiterlijke ornamenten nodig heeft (zoals mooie klederen, kostbare juwelen, verdere opsmuk) om toch aantrekkelijk te zijn. Alle drie worden door de uiterlijke charme van hun ‘geliefde’ bekoord. Voor de verdere uitbreiding gaan Baudelaire en Gossaert uiteen. Wel hebben het Franse en het Engelse gedicht nog dit gemeen dat hun beider muze de dichters denken doet aan een koningin of edelvrouw; zo bv. Baudelaire: Tu portes plus galamment
Qu'une reine de roman
Ses cothurnes de velours
Tes sabots lourds.
De overeenkomst tussen Madonna Mia en Madeleine la Posticheuse blijft echter niet beperkt tot een gelijkenis van algemene aard of atmosfeer. Tezamen verschillen zij van het Franse vers in menig opzicht: terwijl het én bij Swinburne én bij Gossaert gaat over een volksmeisje, dat, ondanks al haar eenvoud, fatsoenlijk en smaakvol gekleed is, staat de Mendiante Rousse op de allerlaagste trap, heeft eigenlijk maar flarden van klederen aan, zodat uiteindelijk haar naaktheid het volle licht krijgt (‘Que des noeuds mal attachés / Dévolent pour nos péchés / Tes beaux seins, radieux / Comme des yeux’); zij bezit de verleidelijke schoonheid der maîtresses van dichters, edellieden en vorsten. De eigenlijke reden echter waarom wij het Engelse gedicht als de rechtstreekse bron van Gossaerts vers bestempelen, is de overeenkomst van details. Het lichte sierlijke ritme en het identieke, vrij ongewone, rijmschema aaa3 b2,1 ccc3 b2,1 (de cijfers duiden het aantal jambische versvoeten aan) heeft Gossaert zeker van Swinburne overgenomen. Terwijl bij Gossaert een dergelijk rijmschema slechts één keer voortkomt, gebruikt Swinburne het, behalve in Madonna Mia, ook in Till death have broken. Iedere resterende twijfel wordt weggenomen door de, bijna woordelijke, overeenkomst tussen de drie eerste strofen van Gossaerts gedicht en:Ga naar voetnoot1) She hath no handmaid fair
To draw her curled gold hair
Through rings of gold that bear
Her whole hair's weight;
She hath no maids to stand
Gold-clothed on either hand;
In all the great green land
None is so great.
She hath no more to wear
But one white hood of vair
Drawn over eyes and hair,
Wrought with strange gold,
Made for some great queen's head,
Some fair great queen since dead,
And one strait gown of red
Against the cold.
‘Hood’ werd bij Gossaert tot ‘cachecol’, waarschijnlijk naar het Frans ‘cache-nez’, d.w.z. ‘dikke halsdoek’. De verzen waarin het voorkomt, (En | |||||||||||||||
[pagina 368]
| |||||||||||||||
blaast een wester dol / ... Dan weert een cachecol / De kou) luidden vroeger (De Samenleving, 24 juni 1911, p. 713): ‘Dan weert, van grijze wol, / Een sjaal de kou.’ Het is duidelijk dat Gossaert zocht naar een woord dat het Engelse ‘hood’ weergaf en ook in het rijmschema paste. Wellicht speelde ook ‘vair’ door zijn geest, toen hij schreef: ‘Versierd met een festoen van naaldewerk.’ Vermelding verdient, naar het ons voorkomt, de (louter toevallige?) gelijkenis met Het Landmeisje uit Herderszangen en Minnedichtjes van P.A. van den BerghGa naar voetnoot1): ‘Dan draagt zij, om mij te behagen,
Haar zondagskleedjen alle dagen;
Haar beste schoentjes, net geschikt,
Met blauwe lintjes vastgestrikt...’ enz.
Na dit alles blijft er nog de vraag over: is Madeleine la Posticheuse dan van alle originaliteit beroofd? Het tweede gedeelte van het gedicht (vanaf de vierde strofe) steunt te zeer op realia om het ganse gedicht naar de imitatiepoëzie te verwijzen. Het is een van die Experimenten waarvan het ontstaan relatief gemakkelijk te dateren valt. Brusselse toestanden en reminiscenties (het estaminet van GroenendaelGa naar voetnoot2), de rinzige lambik) wijzen erop dat het vers geschreven werd in de jaren 1907-1911, toen Gossaert te Brussel sociologie studeerde aan het Solvay-instituut. De verhouding tot de jonge vrouw - zij heette Hubertine, en niet Madeleine! -, aan wie de dichter het vers opdroeg, doet ons besluiten tot de laatste helft van de Brusselse periode. Dr. Hoek, zijn beste vriend in de Belgische hoofdstad, schreef ons daarover het volgende (6.11.1962): ‘Het enige wat ik uit zijn Brusselse periode weet, is dat hij in die tijd dat hij Madeleine la Posticheuse schreef een vriendinnetje had, dat Hubertine heette en dat hij bijzonder aan haar gehecht was; in één van zijn brieven, die hij me schreef nadat hij Brussel verlaten had, deelde hij mee dat hij noodzakelijk weer een dag of wat in Brussel moest zijn in verband met de dissertatie, die hij toen voorbereidde, maar dat hij toch voornamelijk kwam voor Hubertine. Hij had me destijds al eens beloofd, dat hij haar aan mij voor zou stellen, maar daar is nooit iets van gekomen; ik was veel te bang, zei hij, dat ze jou aardiger zou vinden dan mij. Een volkomen ongemotiveerde angst; hij had een soort biologerende macht over vrouwen.’
De invloed van Swinburne is niet tot dit ene vers beperkt. En daar aan dit aspect tot nog toe te weinig aandacht is besteed, willen wij hierop nader ingaan. Gossaerts voorkeur voor de Engelse dichter steunt voorzeker op diepere geestesverwantschap. In hem ontdekte de Hollander dezelfde twee bezetenheden die zijn eigen dichterlijk organisme bepalen: de ritmische vervoering en de bezetenheid door de muziek der woorden; door de studie van Swinburne kwam hij tot de ontdekking van zijn eigen dichterschap. Het is veelzeggend dat juist in het essay Swinburne het manifest der bezielde retoriek verscheen. Zijn liefde voor Bilderdijk daarentegen was een herkennen van een congenitale | |||||||||||||||
[pagina 369]
| |||||||||||||||
persoonlijkheid in religiosis, slechts op de tweede plaats in poëticis. Luidde de titel van zijn essay over Bilderdijk in oorsprong niet ‘Bilderdijk's Persoonlijkheid’?Ga naar voetnoot1) De formele invloed van Swinburne (en die is er zeker!) willen wij voorlopig niet nader omschrijven. Wij beperken ons tot de woordelijke reminiscenties en tot de zeedichten der Experimenten. Het meest in het oogspringende en ook het gemakkelijkst te onderkennen zijn de ontleningen van beeldenGa naar voetnoot2):
Hoewel ons herinnerend aan de Bijbel, lijkt het ons zeer goed mogelijk dat men ook aangaande het volgende van beïnvloeding door Swinburne spreken kan. Het beeld komt daarvoor al te frequent voor bij Swinburne: - ‘Dezelfde zal tot wijn den troeblen most doen klaren
Die nu met wreeden voet de wrange druiven treedt’Ga naar voetnoot3)
cfr. ‘Trodden as grapes in the wine-press of lust
Trample and trodden by the fiery feet’ (Laus Veneris)
cfr. ‘No, not in all the strange great sins of them
That made the wine-press froth and foam with wine’ (Laus Veneris)
cfr. ‘Ye shall seek me and shall not reach me
Till the wine-press be trod’ (A Litany)
cfr. ‘We have trod the wine-vat's treasure,
Whence, ripe to steam and stain,
Foams round the feet of pleasure
The blood-red must of pain.’ (Rococo)
De thematische ontlening aan Swinburnes poëzie is nog het best herkenbaar in de zeegedichten. In zijn essay A.C. Swinburne acht Gossaert de Engelse dichter ‘ongetwijfeld de grootste dichter der zee die ooit geleefd heeft’. (Essays, p. 49) De Hollandse dichter was een hartstochtelijk liefhebber van de zee: als Rotterdamse knaap was hij reeds vroeg met het zeewezen vertrouwd geraakt; later verbleef hij in den Haag, bracht zijn vakantie nu eens in Sche- | |||||||||||||||
[pagina 370]
| |||||||||||||||
veningen of Katwijk door, dan op Walcheren, ook al eens aan de Belgische kust. Verder kwam dan zijn reis naar Mexico. Bovendien was hij een enthousiast, alhoewel niet - zoals Swinburne - een buitengewoon goed, zwemmer. Dit alles weze hier vermeld om te bewijzen dat de overname van motieven uit de Engelse gedichten ook op een basis van werkelijkheid en van ervaring steunt, en niet van louter literaire aard is. Het gedicht In Obitum A.C. Swinburne, dat mede geïnspireerd is door het overlijdensbericht in de Daily MailGa naar voetnoot1), eindigt met de melodische klacht der golven ‘Om de stem van haar stem, die zal spreken / Niet meer’. Het is duidelijk een reminiscentie aan een gedicht uit de cyclus By the North Sea, dat door Gossaert aangehaald wordt in zijn opstel (Essays, p. 51): I, last least voice of her voices,
Give thanks that were mute in me long
To the soul in my soul that rejoices
For the song that is over my song.
Time gives what he gains for the giving
Or takes for his tribute of me:
My dreams to the wind everliving,
My song to the sea.
De laatste twee verzen hiervan vinden tevens een neerslag in Eén ding heb ik begeerd; dit ene ding was nl.: ‘Het Ruischen van den Wind: het Rhythme van de Zee!’ (Exp., p. 136). Het belangrijkste motief dat Swinburne als dichter van de zee in de literatuur triomfantelijke ingang deed vinden, was de roes van de zwemmer. ‘La nouveauté chez Swinburne, c'est le corps à corps avec les flots, le sentiment d'étreinte physique’Ga naar voetnoot2). Aldus o.a. in Triumph of Time: I shall sleep, and move with the moving ships.
Change as the winds change, veer in the tide;
My lips will feast on the foam of thy lips,
I shall rise with thy rising, with thee subside.
Dit thema vindt men bij Gossaert in De Bader, maar ook in Zwemmende: En over ons hoofd is de zeewind, haar adem, de geest die haar golven
[bespeelt naar zijn luim,
En om onze schouders haar windende wieren
En op onze lippen
Haar schuim.
En vlak aan ons hart bonst in innig vertrouwen haar machtige hart
[en de zuivere lust
Van haar kussen verkoelt onze brandende leden
En voert ons verlangen
Terust... (Exp., p. 2)
In Off Shore is de zee voor Swinburne het symbool van ‘Light, perfect and visible / Godhead of God, / God indivisible’; voor Gossaert is zij ‘Alleen en alom en alschoon en ondeelbaar / Het eeuwige oorbeeld / Van God’ (Exp., p. 2) In laatstgenoemd gedicht schildert de Engelse dichter de verblinding van de duiker die op de bodem van de zee het licht terugvindt, dat uit de azuren hemel gesijpeld is. Een identieke zinnenervaring beleeft de Hollandse poëet | |||||||||||||||
[pagina 371]
| |||||||||||||||
in Lichte Nacht: de duiker, ‘opstijgend’ naar de diepe dalen der golven, zingt het uit: Want ik weet niet, overweldigd:
Is dit grenzeloos gewemel
Of het lichten van de golven?
Of het lichten van den hemel? (Exp., p. 22).
Twee der Gossaertiaanse zeegedichten hebben niet alleen het motief overgenomen, maar volgen ook de ontwikkeling van Swinburnes hymnen. Zo is het openingsgedicht, Zwemmende, kennelijk geïnspireerd door het gedicht In the Water. Eerst en vooral wat de melodie betreft: de aanvang met een jambe, gevolgd door een sliert van deinend-rijzende anapesten: Swinb.: The sea is awake, and the sound of the song of the joy of her waking
is rolled...
Goss.: De zee is in rust en de wind uit het zuien, bij 't dagen der zomer-
schen morgen verstild...
Maar ook de beelden zijn gelijklopend: Swinb.: ‘For the wind, with his wings half open, at pause in the sky...’
‘As we give us again to the waters, the rapture of limbs that the
waters enfold...’
Goss.: Zie vorig citaat en: ‘En nu zijn we in haar (= de zee) en waar wij
haar klieven...’
Ook het tweede gedicht der Experimenten, De Westewind, vertoont een verder gaande overeenkomst, namelijk met het Engelse Mater Triumphalis. Voor Gossaert is de westewind het symbool van Gods adem. Wie is nu bij Swinburne die Mater Triumphalis? Kennelijk een godheid: zij wordt genoemd ‘thunderbearer’, zij is de oerkracht van geheel de natuur: Thy face is as a sword smiting in sunder
Shadows and chains and dreams and iron things;
The sea is dumb before thy face, the thunder
Silent, the skies are narrower than thy wings.
De gedachte-ontwikkeling heeft een identiek verloop: Swinb.: We have known thee and have not known thee; stood beside thee,
Felt thy lips breathe, set foot where thy feet trod,
Loved and renounced, and worshipped and denied thee,
As though thou wert but as another God.
Deze strofe is te vergelijken met strofe 6 uit De Westewind en met strofe 9: Ja, al wat 'k in den loop van mijn kortstondig leven
Aan liefde schonk of roofde, heb ik, o westewind,
Door uwen nood genoopt, door uwe drift gedreven,
Met wederspanning hart om u-alleen bemind!
Gossaert vraagt dan aan het einde, dat de adem Gods ‘de holpijp van (zijn) hart’ zou bespelen ‘Met leven: leed en lust en hartstocht van verlangen.’ Hetzelfde beeld vinden wij terug in Mater Triumphalis: I am the trumpet at thy lips, thy clarion
Full of thy cry, sonorous with thy breath.
| |||||||||||||||
[pagina 372]
| |||||||||||||||
Ook de eindbede, de opname door de dood heen, klinkt op uit beider hart: Swinb.: Come, though all heaven again be fire above thee;
Though death before thee come to clear thy sky;
Let us but see in this thy face who love thee;
Yea, though thou slay us, arise, and let us die.
Goss.: Totdat in 't laat saizoen, gij, Souverein, zult wijzen
Het vonnis dat uw trouw van onze ontrouw wreekt:
Als van doods overkust de winterstorm zal rijzen,
Die onze brooze kracht, gelijk een riet, verbreekt!
Er is natuurlijk een principieel verschil tussen beide gedichten: het paganistische ideaal van Swinburne staat diametraal tegenover Gossaerts christendom. En toch! Het is ons altijd als een paradox voorgekomen dat, ondanks het overgenomen beelden-arsenaal en alle beïnvloeding, de Experimenten blijven boeien. Gossaerts hartstochtelijkheid blies steeds in alles een nieuwe ziel. Iets dergelijks constateren wij in Bilderdijks Gebed: al volgt het Fénélon nauwgezet op de voet, steeds horen wij er 's dichters ziel hijgen en klagen. Reden? Alles is tot ervarings-, belijdenispoëzie geworden van de mens Gossaert of Bilderdijk. Lokeren. Bert Roels. |
|