Twee en een paar.
Vraagt men iemand naar het verschil tussen twee en een paar, dan is een van de antwoorden die men kan verwachten, dat het laatste ook wel meer dan twee kan zijn: enkele, sommige, als het getal zich maar niet te veel van het tweetal verwijdert.
Dit kenmerk heeft een paar gemeen met een stuk of, hoewel hier de eindmogelijkheid veel verder weg ligt. Immers de uitdrukking een stuk of moet wel uitgegaan zijn van één stuk of twee (stuks). De vervaging van de oorsprong heeft de aanvankelijke begrenzing doen doorbreken: een stuk of drie, en zo vervolgens. Ze is echter niet zo ver gegaan dat dit ‘vervolgens’ onbeperkt kan worden doorgezet: een stuk of vijftig laat zich nog heel wel denken, maar daarachter verflauwt of sterft de leefkracht van de groep. Middelerwijl is het telwoord tot lidwoord geworden.
Er moet echter op gewezen worden dat tussen een paar en twee een ander verschil zich kan doen gelden. Dit laat zich het best als volgt verduidelijken. Wanneer iemand zich ergert omdat een gevraagde inlichting hem niet bereikt, als hij ongeduldig wordt omdat zijn rappel niet de gewenste uitwerking heeft, komen hem gemakkelijk de woorden naar de lippen: ‘Daar zit ik nu al twee weken op te wachten’. Maar staat hij tegenover de schuldige rechtstreeks, dan voelt hij nog juist op tijd dat hij zich daarmee iets te kras zou uitdrukken. Hij matigt zich, en zegt: ‘Daar wacht ik nu al een paar weken op’. Het blijkt dat het nauwkeurige, het rekenkundige van het telwoord aan de manier van spreken een zekere scherpte bijzet, die het collectieve, vagere een paar mist.
L.C. Michels