| |
| |
| |
Aankondigingen en mededelingen
Noordhollandse charters.
In de reeks Bouwstoffen en Studiën voor de Geschiedenis en de Lexicografie van het Nederlands, uitgegeven door het Belgisch Interuniversitair Centrum voor Neerlandistiek, is als nr. VIII in 1964 verschenen een deel Bouwstoffen tot de historische taalgeografie van het Nederlands, bewerkt door H. Vangassen. Zo was ook getiteld het derde deel, eveneens door Dr. Vangassen bewerkt, waarin hij oorkonden van het hertogdom Brabant publiceerde, grotendeels in de vorm van excerpten. Thans is de voortgezette titel Noordhollandse charters, en het materiaal was niet zo overvloedig dat de uitgever om praktische redenen de excerptvorm moest kiezen, die hij voor Brabant heeft toegepast, een vorm die niet zonder bezwaren was, zoals is uiteengezet in de bespreking van dat deel NTg. XLVIII, 162 vlg. Alleen al in de keus en de afgrenzing immers van die excerpten zat een stukje zoal niet interpretatie, dan toch beoordeling en waardeschatting van de uitgever. Dat bezwaar nu geldt niet voor de 433 noordhollandse charters, lopende van 1300 tot 1486, die Vangassen thans heeft uitgegeven. Ze zijn volledig diplomatisch afgedrukt, en de bewerker heeft, anders dan in het brabantse deel, er generlei taal- of spellinghistorische conclusies van zichzelf op gebouwd. Hij heeft alleen studiemateriaal willen leveren, en de verantwoording van zijn werkwijze in de inleiding geeft reden om aan te nemen dat dat materiaal alleszins betrouwbaar is.
Aan het slot van het boek, dat XII en 273 bladzijden telt, en even royaal is uitgevoerd als zijn voorgangers in de reeks, vindt de lezer een index van de namen die in de oorkonden voorkomen.
| |
Van Loey, Middelnederlandse Spraakkunst I, Vormleer, 4e druk.
Het verhaal van de opeenvolgende drukken van Van Loey's tweedelige Middelnederlandse Spraakkunst heeft de rustige eentonigheid van vaste regelmaat. In 1964 is bij Wolters, Groningen, van de Vormleer de vierde druk verschenen, en bijna woordelijk zou hier herhaald kunnen worden wat NTg LIV, 51 over de derde is gezegd; ook de daar gesignaleerde ‘schaarse en onschuldige zetfouten’ hebben de herdruk overleefd. De inhoudsverschillen tussen de vierde druk en zijn onmiddellijke voorganger zijn nog geringer dan die tussen de derde en de tweede: ‘in de vierde druk zijn enkele preciserende vindplaatsen (later mnl.) opgenomen’, luidt het voorbericht. Het meest vallen bij eerste doorbladering in het oog enige nieuwe vindplaatsen van vormen van hebben, in de aantekeningen bij § 49 f en § 54 b. De omvang van het boek is dan ook dezelfde gebleven: XII en 113 bladzijden. Ook de prijs: f 7,50.
| |
Unilever en de anglomanie.
Iedereen die lezen kan en om zich heen kijkt, stuit op voorbeelden van de talloze engelse woorden die sedert de laatste wereldoorlog het bovenmoerdijkse Nederlands hebben overspoeld; Vlaanderen is er minder mee gezegend. Lang niet altijd is voor die anglomanie enige verontschuldiging te vinden in levendige economische of culturele betrekkingen met de ‘angelsaksische’ wereld. Als b.v. iemand in Utrecht, die doet in artikelen voor honden, op zijn winkelraam zet The Dog's Toilet Shop, kan hij dat waarlijk niet aannemelijk maken als een tegemoetkoming aan die weinige engelstalige toeristen die een hond op reis meenemen; wel komt hij ermee de niet zo weinige mevrouwen in het gevlij, voor
| |
| |
wie het werkwoord sjoppe(n) op weg is om winkelen te doen ‘verburgerlijken’.
Aanhoudend schriftelijk en mondeling contact met de Engels sprekende wereld maakt de toestroming van engelse woorden begrijpelijker bij ondernemingen waarvan de aandelen vaak - alweer met een nodeloos engelse term - als ‘internationals’ worden aangeduid, zoals Unilever. Begrijpelijk is evenwel niet hetzelfde als vergefelijk, en het is in het wereldconcern Unilever te prijzen, dat het tracht de stroom wat af te dammen met een boekje van 11 bladzijden getiteld Aanbevelingen voor woordgebruik in Unilever. Elke bladzijde heeft twee kolommen: links staan engelse termen die ‘dikwijls gebruikt’ worden; rechts termen die in de plaats daarvan worden ‘aanbevolen’. Nu wisten we allemaal wel, dat het Nederlands van handel en bedrijf een bedenkelijke engelse inslag heeft gekregen. Toch kijkt iemand die zich niet geregeld in die taalsfeer beweegt, eventjes verbijsterd, als hij dat ‘dikwijls gebruikt’ ziet toekennen aan art director, audit department, chief visualizer, company image, detergents, docket, flowsheet, enz. De commissie die het boekje samengesteld heeft, en het bescheiden aandient als ‘allerminst volledig en evenmin definitief’, geeft meermalen goed geslaagde vertalingen of vervangingen. Sommige ervan liggen trouwens zo voor de hand, dat ze ten overvloede het onnodige van veel engels gedoe doen uitkomen.
C.B.v.H.
| |
Enkele Middeleeuwse verhalen over het thema van goed en kwaad.
De opeenvolgende nummers van de Utrechtse Publikaties voor Algemene Literatuurwetenschap (administratie-adres: Ramstraat 31-33, Utrecht) weten een hoog peil te bewaren. Dat wordt opnieuw bevestigd door het onlangs verschenen 5de nummer: Two wayfarers, some medieval stories on the theme of good and evil, door Mia I. Gerhardt (51 blzz.; prijs afz. f 4,50). Uitgaande van Grimm's sprookje Die beiden Wanderer bespreekt en vergelijkt Mevrouw Gerhardt - ‘not without recourse to the instruments of folktale research’ (blz. 7) - een viertal Middeleeuwse verhalen of verhaal-groepen, waarin de tegenstelling tussen goed en kwaad het centrale thema vormt. Behalve de groep van de Two wayfarers waartoe Grimm's sprookje behoort, komen aan de orde: de groep Two companions in monkey-land (‘Homines duo et simie’), de Geschichte van Abu Kîr und Abu Sîr uit de Duizend-en-één-Nacht, en Die Geschichte vom verliebten Bischr van de 12de-eeuwse Perzische dichter Nizami. - Naar aanleiding hiervan wijst Mevrouw Gerhardt op de betekenis die het gebruik van de term verhaal-type, ‘in its special meaning evolved by folktale study’, zou kunnen hebben voor de studie van ‘the various literary genres of medieval fiction’, met name wat de korte genres betreft (blz. 47). Haar conclusie is belangrijk genoeg om hier in haar geheel te worden geciteerd:
In the study of medieval short narrative, the distinguishing of types could be of great practical advantage. For one thing, it would facilitate collecting scattered versions and redactions for purposes of historical, critical and comparative investigation. Type-indexing would provide an invaluable system of reference by fixing a single, appropriate appellation for each story-type, independently of varying individual titles. Particularly as regards exemplum books, where all sorts of humorous or romantic stories masquerade under the names of virtues and vices (a principle adopted for the preacher's convenience), this would greatly reduce confusion and stimulate research. The classification used by folktale specialists would have to be adapted and some adjustments in the defining of types might be necessary, but as a general conception Aarne-Thompson's Types shows exactly what is needed for the literary genres also. (blz. 50)
Daarentegen betwijfelt Mevrouw Gerhardt, of hetzelfde geldt voor de studie van de motieven (in folkloristische zin):
| |
| |
I am not sure that, in the study of literature, motifs ought to be submitted to the proceedings developed for historic-geographic folktale research. Type-indexing centres on texts and leaves them intact; indeed, it is based upon their very individuality. Motiftracing and motif-indexing breaks them up into particles, which are subsequently treated as independent entities... Yet it must never be forgotten that (motifs) come to life only in a context. Stones may need motifs, but a motif always needs a story, however humble or brief. Methods and means that tend to lose sight of the literary work as an organic whole are not, as a rule, suited to literary study. (blz. 50-51)
| |
‘Het fragmentarische huis’.
Onder deze kryptische titel publiceerde Dr. J. Starink zijn openbare les bij de opening van het 52ste studiejaar van de Katholieke Leergangen op 21 september 1963 (Tilliburgis nr. 15; L.C.G. Malmberg, 's-Hertogenbosch 1964; 20 blzz.; prijs f 1,90). Aan de hand van de beschrijving van het gebouw der driejarige H.B.S. in Lahringen, waarmee Vestdijk's Terug tot Ina Damman opent, geeft hij een uiteenzetting omtrent de ruimtelijke verbeelding in een roman (met een uitvoerige Exkurs naar andere voorbeelden). De romanschrijver draagt een ervaring over ‘door middel van een arrangement van scherp belichte details met weglating van alles wat de overdragende kracht zou kunnen schaden’. Er is sprake van ‘een gefixeerde, buitentijdelijke wereld’ met een eigen werkelijkheid. ‘In die wereld valt elk huis tot fragmenten uiteen, maar die scherven bouwen samen de gesloten ruimte op waarin de specifieke ervaring woont en gebaart’ (blz. 19).
W.A.P.S.
| |
Handelingen van de Koninklijke Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis, dl XVII (1963).
Dit kloeke, keurig uitgegeven boekwerk behelst de tekst van wat er gezegd is bij de huldiging van Dr. Remi Sterkens, een overzicht van de werkzaamheden van de maatschappij, een ledenlijst en de tekst van 17 verhandelingen. Ze hebben betrekking op alle takken van wetenschap die de maatschappij bestrijkt. Het talrijkst zijn de bijdragen op het gebied van de letterkunde. Ze handelen over uiteenlopende perioden. Over middeleeuwse godsdienstige lectuur handelen: Dr. A. Ampe S.J., Een vernieuwd onderzoek omtrent enkele ‘onechte’ sermoenen van Jordanus van Quedlinburg; J. Deschamps, De middelnederlandse handschriften van de grote en de kleine ‘Der sielen troest’; Dr. J. van Haver, Longinus en de Longinuslegende in het Nederlandse taalgebied.
Op het gebied van het toneel in de middeleeuwen ligt de bijdrage van E.H. Al. De Maeyer, Ons ‘Oud-Nederlands Paasspel’ (niet in het Oudnederlands, zoals men misschien zou kunnen denken, maar in het Latijn geschreven). Over de 17de-eeuwse letterkunde handelt Dr. Lieven Rens, De koninklijke macht bij Vondel, over die uit de moderne tijd Dr. R. Henrard, Woord, Dichtkunst en Wijsbegeerte van Fr. van Eeden tot M. ter Braak. De klassieke oudheid is vertegenwoordigd met Dr. Lieven Van Acker, Enkele opmerkingen bij de Medeatragedies van Euripides en Seneca; Dr. R. van Pottelbergh, De verhalen van Nestoor in de Ilias. Over de neolatijnse letterkunde gaat de bijdrage van Dr. J. IJsenwijn, De studie van de neolatijnse letterkunde: resultaten en opgaven.
Op het gebied van de taalkunde liggen: Dr. J. Goossens, Kroonvormige dialectgebieden; Dr. W.E. Hegman, Linguistiek en logopedie; Dr. M. Dierickx, De talenkennis bij de Lagelandse bisschoppen in de 16de eeuw.
Op historisch terrein liggen de verhandelingen van Dr. A. Cosemans, Volkstellingen, Burgerlijke Stand en Mémoires in Brabant onder het Franse regime
| |
| |
en in het Verenigd Koninkrijk (1795-1829); E.H.J. De Brouwer, Het belang van de kommunikantencijfers en de verhouding ervan tot de bevolking; † Irene Vertessen en Dr. A. Gerlo, Onuitgegeven brieven van Justus Lipsius.
Dr. W. Roukens hield een uitvoerig betoog over de wetenschap der volkskunde: Europese volkskunde in een verenigde wereld. Van meer interne aard is de verhandeling van Dr. Gilbert Degroote over Pol de Mont en de ‘Zuidnederlandsche Maatschappij van Taalkunde’ (de oude naam van de maatschappij).
Op deze wijze is een interessant boek ontstaan, waarin ieder iets van zijn gading zal vinden, dat tot verrijking van zijn kennis kan bijdragen of hem kan prikkelen tot voortgezet onderzoek.
B.v.d.B.
|
|