| |
| |
| |
Aankondigingen en mededelingen
Onderwijsverslag 1960.
Het onderwijsverslag over het jaar 1959, verschenen in 1963, is op blz. 345 van de vorige jaargang vermeld. Van hetzelfde verschijningsjaar 1963 is gedateerd Het Onderwijs in Nederland/Verslag over het jaar 1960, dat ons in mei 1964 werd toegezonden. Het is een ‘publikatie van het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, uitgegeven door het Staatsdrukkerij- en Uitgeverijbedrijf’ te 's-Gravenhage. De omvang bedraagt 349 bladzijden; de opzet is in grote lijnen dezelfde als die van het verslag over 1957; daarvoor mag verwezen worden naar NTg. LV, 54.
| |
‘Neerlandica extra Muros’.
Op het tweede nummer van het ‘Contact- en Inlichtingenblad van de Werkcommissie van Hoogleraren en Lectoren in de Neerlandistiek aan buitenlandse Universiteiten’, aangekondigd NTg. LVII, 117, is in april 1964 een derde gevolgd. Het bevat o.a.: nadere biezonderheden over het op 9, 10 en 11 september 1964 in Brussel te houden tweede ‘colloquium’; berichten omtrent ‘activiteiten der werkcommissie’; verslagen van buiten Nederland en België gehouden ‘lezingen en bijeenkomsten’. Een afzonderlijke paragraaf is gewijd aan ‘een voorpost van de Neerlandistiek in het verre Oosten’. Op die voorpost staat thans ass. prof. Motonori Shibusawa, die in het tijdschrift Ons Erfdeel een belangrijk artikel gepubliceerd heeft over ‘Het Nederlands in Japan in verleden en heden’ (vermeld NTg. LVII, 190). Shibusawa's leermeester is prof. em. Sumitaka Asakura; een overzicht van diens omvangrijke werkzaamheid op het terrein van de neerlandistiek geeft een indruk van het belang van deze oostaziatische ‘voorpost’.
| |
De Vooys' Nederlandse Spraakkunst herdrukt.
Dat de uitgever na het overlijden van Schönfeld geen jongere neerlandicus bereid heeft gevonden, de spraakkunst van De Vooys al bijwerkende te prolongeren, was wegens de hele opzet van het boek, principieel niet synchronisch, niet te verwonderen. Als hier vernieuwd moest worden, moest er een boek komen dat De Vooys vervangen kon. Zo'n boek is er nog niet, en hoe men denken mag over de wijze waarop De Vooys zijn taak heeft opgevat, de snelle opeenvolging van de drukken heeft het grote nut van de Nederlandse Spraakkunst bewezen. Daarom is het gelukkig, dat de uitgever Wolters besloten heeft, een zesde druk te doen verschijnen (Groningen, 1963; prijs f 15,90 gebonden), die van de vierde, nog door Schönfeld bezorgde, niet noemenswaard, en van de vijfde helemaal niet verschilt. Tegen het nadeel dat nu geen literatuur van na 1956 erin is verwerkt, weegt ruimschoots op het voordeel dat het handboek met zijn ontegenzeggelijk hoge kwaliteiten ter beschikking van de studerenden is gebleven.
| |
Mironov over Paardekooper.
Russische periodieken zijn in onze tijdschriftenrubriek totnogtoe niet behandeld, en het zou bij onze lezers terecht enige bevreemding wekken, als daar plotseling, tussen oude bekenden als De Gids, het ‘Leidse Tijdschrift’, de Leuvense Bijdragen, enz., een russische titel verscheen. Daarom is er aanlei- | |
| |
ding, in deze rubriek melding te maken van een uitvoerige bespreking, die Dr. S.A. Mironov (zijn naam is wel met waardering genoemd in de NTg., nl. in jaargang LII, blz. 230) gewijd heeft aan Paardekooper's Syntaxis, spraakkunst en taalkunde in de Voprosy Jazykoznanija (‘Taalkundige Vragen’) van 1957, blz. 103-108. Dr. Paardekooper zelf heeft ons er opmerkzaam op gemaakt, en ons tevens een vertaling ervan toegezonden, waardoor de ondergetekende, wiens kennis van het Russisch uiterst gering is, in staat is geweest de belangrijke recensie te lezen.
| |
De Spreeckonst van Montanus.
Sedert het artikel van L.P.H. Eijkman, NTg. XVII, 231 vlgg., en vooral de monografie van A. Verschuur, Een Nederlandsche Uitspraakleer der 17e eeuw (Amsterdam, 1924), geniet De Spreeckonst van Petrus Montanus van Delft (1635) algemene erkenning als een fonetisch werk dat zijn tijd ver vooruit was. Er is nu, als nr. 5 in de reeks Trivium, een uitgave van verschenen, bezorgd door W.J.H. Caron (Wolters, Groningen, 1964; XV en 164 blz.; prijs f 27,50 gebonden). Uit de verantwoording die Prof. Caron ervan geeft, blijkt dat we hiermee wel niet een fotografische, maar toch zeer nauwkeurige weergeving van de originele druk voor ons hebben.
De inleiding is in grote hoofdzaak een beknopt kritisch overzicht van de literatuur over de Spreeckonst; eigen commentaar op het werk geeft Caron niet: ‘dat zou’, zo lezen we, ‘een boekwerk afzonderlijk vereist hebben van jarenlange studie’. Die volstrekte geheelonthouding van annotaties hebben we te respecteren en te aanvaarden, zij het ook niet zonder een lichte teleurstelling, te meer omdat Caron met nadruk zegt dat het werk van Verschuur, bij zijn grote verdiensten, niet meer dan ‘uitgangspunt voor verdere studie’ kan zijn. Dat wekt verlangen naar die ‘verdere studie’, en misschien mogen we verwachten dat de ter zake zo kundige uitgever zelf eens, bij wijze van voorstudie, een of meer onderdelen van de rijke Spreeckonst commentariërend ter hand neemt. Zijn interpretaties van oude grammatische geschriften te lezen of aan te horen is een genoegen, dat eerder verhoogd dan getemperd wordt door een glimlach van twijfel die zich daarbij nu en dan om de lippen plooit. Soms toch vraagt de lezer of hoorder zich wel af, of Caron, uit begrijpelijke reactie tegen vroegere onderwaardering van de oude grammatici wegens hun vermeende verwarring van letter en klank, niet op zijn beurt en op andere wijze dan zijn voorgangers vervalt in het ‘contemporanisme’ dat hij in die voorgangers afkeurt, als hij die ouden schijnt te willen optrekken tot bijna modern taalwetenschappelijk peil. Overschatting evenwel is weinig te vrezen bij een man van het formaat van Montanus, wiens werk het verdraagt, met moderntaalwetenschappelijke maatstaven te worden gemeten, en Caron is de eerst aangewezene om de Spreeckonst naar zulke maatstaven te beoordelen en toe te lichten. Voorlopig heeft hij aanspraak op onze erkentelijkheid voor zijn zorgvuldige uitgave, die ons in staat stelt, het boek van Verschuur met meer vrucht en meer eigen oordeel te lezen dan toen we een van de zeldzame exemplaren
van de oude druk ernaast moesten leggen.
C.B.v.H.
| |
Van Duinkerken's ‘Brabantse herinneringen’.
Hoewel dit boek feitelijk buiten het kader van ons tijdschrift valt, is er toch aanleiding hier met een enkel woord de aandacht te vestigen op de Brabantse
| |
| |
herinneringen van Anton van Duinkerken (Het Spectrum, Utrecht-Antwerpen 1964; 310 blzz.; prijs geb. f 11,50). Want deze jeugdherinneringen van de Nijmeegse hoogleraar Asselbergs geven veel méér dan enkel de geschiedenis van diens leven vanaf de geboorte in Bergen-op-Zoom (2 januari 1903) tot november 1929, toen hij redacteur werd van De Tijd en in verband daarmee uit Brabant naar Amsterdam verhuisde. Zij doen ons tevens van nabij meeleven met de beslissende fase in de R.K. culturele emancipatie, zoals deze zich gedurende de eerste decenniën van deze eeuw in Brabant voltrok. Het is vooral dit nauwe samengaan van de persoonlijke en de gewestelijke ontwikkeling - met de voortdurende beïnvloeding van de eerste door de laatste - die deze mémoires zo boeiend en zo instructief maakt. Men gaat er veel beter door begrijpen uit welke achtergronden b.v. de R.K. Leergangen en het tijdschrift Roeping zijn voortgekomen, welke weerstanden en welke onderlinge tegenstellingen er waren, hoe de beweging van de jongeren groeide. Van Duinkerken is bij dit alles zó persoonlijk betrokken geweest, dat zijn boek een uiterst waardevolle bijdrage vormt tot de kennis van het Brabantse aspect in de (achtergronds)geschiedenis van de beweging der Jong-Katholieken in onze letterkunde uit de jaren twintig.
| |
Bibliografie van een bibliograaf.
Ter gelegenheid van zijn zestigste verjaardag op 14 april j.l. werd de bekende Vlaamse bibliograaf Dr. Rob. Roemans gehuldigd met een bibliografie betreffende zijn eigen werk. Deze Analytische bibliografie van Dr. Rob. Roemans, ingeleid door enkele vrienden en verlucht met een getekend portret door Loe Nagels, werd samengesteld door zijn trouwe medewerkster van de laatste jaren, Dra. Hilda van Assche (Uitgeverij Heideland, Hasselt; 114 blzz.). Het boekje geeft met zijn 323 nummers een goed beeld van Roemans' onvermoeibare activiteit. Wij wensen hem nog vele jaren van vruchtbare bibliografische arbeid toe!
| |
Codicologische notities bij ‘Der Naturen Bloeme’.
In Het Boek, derde reeks, deel XXXVI, blz. 222-232, doet Mevrouw Drs. A. van Panthaleon van Eck-Kampstra ‘enkele mededelingen... uit het codicologisch onderzoek van Der naturen bloeme, dat [haar] reeds jaren -lang bezighoudt’. De inhoud van deze mededelingen kan men niet beter samenvatten dan zij het zelf doet in de Engelse summary aan het slot van haar artikel: ‘The first part enumerates the existing manuscripts, fragments of manuscripts and text-fragments of Jacob van Maerlant's Der naturen bloeme. In the second part the author proves how an error made by the copyist of ms. The Hague, Royal Library 76 E 4 gives evidence that ms. The Hague, Royal Library Kon. Ak. XVI was his exemplar’.
| |
De Middelnederlandse verzen van Hoffmann von Fallersleben.
In 1852 publiceerde Hoffmann von Fallersleben, als deel VIII van zijn Horae Belgicae, onder de titel Loverkens een dertigtal door hemzelf geschreven ‘Middelnederlandse’ gedichten; in 1856 verscheen een tweede reeks, ditmaal van negentien verzen, die later een plaats vond in Horae Belgicae XII. Het succes van deze ‘Loverkens’ in Vlaanderen was bijzonder groot, zowel bij het lezende publiek als bij dichters die het genre gingen navolgen (Prudens van Duyse, Dautzenberg, Gezelle, Rodenbach, Pol de Mont, Victor dela Montagne
| |
| |
e.a.). Deze literatuur-historische achtergrond rechtvaardigt stellig de heruitgave van Hoffmann's pastiches in de pocket-serie Poëtisch erfdeel der Nederlanden: nr. 22, bezorgd en uitstekend ingeleid door R.F. Lissens (Uitgeverij Heideland, Hasselt 1964; voor Nederland: Standaard Boekhandel, Singel 100, Amsterdam; 78 blzz.; prijs f 2,65). Op zichzelf vallen zij in het algemeen echter tegen; het bezwaar van J.W. Muller tegen de te romantisch-Duitse geest (vgl. blz. 9 van de Inleiding) is ongetwijfeld juist.
| |
Promotie over Slauerhoff in Parijs.
Aan de Sorbonne verwierf op 6 juni j.l. de Fransman Louis J.E. Fessard, leerling van Prof. Pierre Brachin, het doctoraat in de letteren op een lijvig proefschrift, getiteld Jan Slauerhoff (1898-1936), l' homme et l'oeuvre (Publications de l'Institut Français d' Amsterdam Maison Descartes nr. 7; A.G. Nizet, Paris 1964; 425 blzz.). Wij wensen de jonge doctor en zijn leermeester van harte geluk met dit ook voor Nederland zo heuglijke feit! Aan het proefschrift hopen wij t.z.t. een bespreking te wijden.
W.A.P.S.
|
|