De Nieuwe Taalgids. Jaargang 57
(1964)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermdHet nut van aanhalingstekensIn zijn beschouwingen over endogeen en exogeen taalgebruik (NTg. 56, 10-21) heeft dr. A. Sassen aandacht besteed aan wat sedert A. Pauwels bij neerlandisten bekend staat als de groene en de rode constructie, en in dat verband aan een opstel van mijn hand, getiteld: Op de grens van copula en hulpwerkwoord. Het ging daar over de vraag, hoe uit een oogpunt van taalcorrectheid te denken valt over de bijzinconstructie waarin (ik citeer gemakshalve Sassen) ‘een “adjectief”, dat formeel gelijkenis vertoont met een voltooid deelwoord, in de verbinding met zijn achter de persoonsvorm staat, een volgorde die bij een “echt” adjectief absoluut uitgesloten is’. De kwestie wordt door S. onder meer geëxemplificeerd met de verbinding was belustGa naar voetnoot1), en hij stelt de vraag: ‘ís de constructie was belust inderdaad fout?’ ‘Zo niet - vervolgt de schr. - dan | |
[pagina 168]
| |
kan men ook niet spreken van hypercorrectie... Zo ja, dan moeten we constateren dat niet alleen Nederlands schrijvende Groningers en Friezen zich eraan schuldig maken, maar ook geleerde, zeergeleerde en hooggeleerde neerlandici, Prof. Michels niet uitgezonderd.’ Ter illustratie citeert hij van ‘een van hen’ de bijzin: ‘dat er in de vrouwen zo een weergeloze zoetheid is gelegen’. Een voetnoot maakt duidelijk wie met deze ‘een van hen’ bedoeld is, niemand anders namelijk dan de zojuist niet uitgezonderde, naar wiens Filologische Opstellen (II, 324/5) zij verwijst. Nu ben ik, hoewel mijn rompstand er niet in herkennende, te allen tijde bereid wat hier aangaande de vrouwen gezegd wordt te onderschrijven. Feit is echter dat de uitspraak niet van mij afkomstig is, maar van Johan de Brune de Jonge, de welbekende zeventiende-eeuwse poëet en (voornamelijk) prozaïst. Het aangehaalde opstel handelt over diens Minne-praat en heeft o.m. op het oog, tegen Worp te bewijzen dat van de in die samenspraak optredende personages, een Zeeuw en een Hagenaar, niet de laatste maar de eerste geacht moet worden de schrijver voor te stellen. In dat betoog nu komt de volgende passage voor: ‘Er zijn andere gegevens die ons in deze opvatting bevestigen. Constaterend dat er in de vrouwen zo een weergaloze zoetheid is gelegen, wil de Hagenaar daarover wel eens nader worden ingelicht, en het is de Zeeuw die verklaart: “het geene gy verzoeckt (- dit moest zijn: verzoekt -) heb ick eens gedaan in een schrift, dat over een jaar van my is uitgegeven.”’. Hieraan gaat nl. een ‘beurt’ van de Hagenaar vooraf, waarvan het volstaat het begin aan te halen: ‘Nu 'er dan zoo weergalooze zoetheid in een bevallik vroumensch is gelegen, wou ick wel wat beter verzien zijn, om hun die 't 'er altijd op gelaân hebben, de mond te stoppen.’ In de vertellende stijl waarin dit relaas gesteld was ben ik destijds te dezer plaatse wat vrij, hoewel niet te ongetrouw, meer refererend dan strikt citerend te werk gegaan, niet vermoedende welk zwaard mij daarmee boven het hoofd kwam te hangen. Aanhalingstekens hadden dit kunnen voorkomen, maar die zouden dan tevens een andere ‘draai’ nodig hebben gemaakt. Hiermee wil niet gezegd zijn - nu ik er weer eens over nadenk - dat ik tot een dergelijk is gelegen niet in staat zou zijn, noch zelfs dat ik het nooit en nergens heb geschreven. Maar, hoe dan ook te beoordelen, déze veer is niet van mij. Wel terecht meent dr. S. dat juist bij gelegen de bedoelde volgorde een grotere frekwentie vertoont (zijn ‘heel algemeen’ lijkt mij toch wat sterk), en hij merkt op dat ze daar al vroeg voorkomt. Aan zijn oudste voorbeeld (Coornhert) kunnen we er nu een toevoegen dat, ofschoon jonger, toch nog oud genoeg is. Maar het Woordenboek s.v. gelegen, waarnaar S. met een ‘zie ook’ verwijst, stelt teleur, of zo men wil: gerust. De voorbeelden daar van gelegen met zijn, en variante constructies, zijn zeer overwegend ‘groen’, en bij de weinige ‘rode’ zijn er nog waar gelegen in het rijm staat, een omstandigheid die voor de volgorde haar belang heeft. Tot de ‘groene’ reken ik ook dezulke, waar gelegen zijn, gelegen liggen gecompliceerd wordt door verbinding met laten maar zijn resp. liggen volgt op gelegen: ‘dat ik my aan hunne beoordelingen weinig laat gelegen zijn’; ‘waaraan wij ons laten gelegen liggen’; ‘zonder zich verder ooit aan haar gelegen te laten leggen’. Uit Conscience citeert het Woordenboek twee contrasterende gevallen van gelegen laat en laat gelegen, met ‘eene ellips die echter niet gewettigd wordt door het algemeene’ taalgebruik: ‘dat ik mij aan hare valschheid niet veel gelegen laat’, en: ‘waarom gij u zooveel aan dien Koenraad laat gelegen’. Nijmegen, juni 1963 L.C. Michels. |
|