De Nieuwe Taalgids. Jaargang 57
(1964)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 161]
| |
De teichoscopie uit Euripides' Phoenissae in Vondels MaeghdenIn of kort na 1635 vereerde Hugo de Groot uit Parijs Vondel met een ‘afdruk’ van de latijnse vertaling, die hij gemaakt had van Euripides' PhoenissaeGa naar voetnoot1). Van deze vertaling heeft Vondel in 1668 een nederlandse berijming uitgegeven, maar natuurlijk had hij het stuk, en om de dichter en om de vertaler, eerder bestudeerd. Men kan het bewijzen voor het jaar 1639, wanneer Vondel volop graeciserend is. In dat jaar vertaalt hij Sophocles' Electra op rijmGa naar voetnoot2). In de Opdraght van zijn eigen treurspel Maeghden van hetzelfde jaar beroept hij zich op Sophoeles' Oedipus Coloneus en Euripides' Supplices, terwijl hij verwijst naar de maagd Macaria, die zich vrijwillig voor haar broeders offert, in Euripides' HeraclidaeGa naar voetnoot3). Uit die tragedie ontleent hij op het titelblad het eerste motto, in het grieks (met een pijnlijke drukfout in het werkwoord). Maar Euripides doet niet enkel dienst op titelblad en in de Opdraght van Maeghden; Vondel heeft in het treurspel zelf Euripides benut, door een beroemde scene uit de Phoenissae na te volgen. Het is de ‘teichoscopie’ (dat is: uitkijk van de muur, muurschouw), aldus genoemd naar de muurschouw in het derde boek van de IliasGa naar voetnoot4). Daar nodigt Priamus, met andere ouden van Troje op een bolwerk gezeten, Helena uit zich voor hem neer te zetten (dit ‘zich neerzetten’ zal men aanstonds bij Vondel ontmoeten) om haar vroegere man en verwanten te zien; zij kan hem dan ook de naam noemen van deze geweldige man, zegt Priamus, naar iemand op het slagveld wijzend en hem beschrijvend. In het volgende gesprek noemt dan op Priamus' vragen en karakteriserende beschrijvingen Helena telkens de namen der griekse helden. Homerus geeft geen volledige cataloog, hij geeft geen catechismus van vragen en antwoorden, maar een gedachtewisseling met inlichtingen, indrukken en reacties van het gezelschap. Euripides laat in Phoenissae, onmiddellijk na de proloog van Iocaste, een ‘teichoscopie’ volgen, die al in de oudheid door Statius in zijn epos Thebais (Zeven tegen Thebe) is benutGa naar voetnoot5). Euripides geeft geen eigenlijke muurschouw: men kijkt uit van het platte dak van het paleis te Thebe. Antigone heeft van haar moeder verlof gekregen uit het maagdevertrek naar boven te gaan om het leger | |
[pagina 162]
| |
der Argiven te zien. Zij wordt begeleid door een leidsman (paidagogos), die haar verzoekt even te blijven staan (Vondel maakt hiervan: ‘Zet u hier neder’); hij wil eerst verkennen of er geen burger in de buurt is die hen beiden boven kan zien en in opspraak brengen. Als het veilig is, zal hij haar alle inlichtingen geven, want hij is in het vijandelijke kamp geweest met een missie naar haar broer (Polynices). Er is niemand in de buurt. Hij verzoekt haar de trap (Vondel ziet een ‘wenteltrap’) op te klimmen en reikt haar de helpende hand. Nu volgt in een over en weer van vraag en antwoord een beschrijving van de in hun volle kracht en glorie stormklare ZevenGa naar voetnoot1), wier ondergang later in een breed bodebericht episch zal worden verhaald. Euripides geeft niet enkel een vernuftig gedialogiseerde situatie- en karakterschets. Hij introduceert hier ook Antigone (‘eedle telgh uit koningklijken stam’, ‘voor uw vader’ staat er in het grieks veelbetekenend bij), die later in het stuk haar vader zal vergezellen. Terwijl het verstand van de leidsman het goed recht van de aanvallers erkent, haat het gemoed van Antigone de vijand, maar trekt zusterlijk (familiaal) naar Polynices, die daar komt aanrijden, op vrijgeleide, voor het onderhoud met zijn moeder en broer Eteocles, of nog een verzoening mogelijk is. Na de monstering verzoekt de leidsman Antigone weer naar beneden te gaan. Euripides geeft in zijn teichoscopie-met-legermonstering beschrijving van stralende helden voor hun nederlaag en tevens gemoedsbetrokkenheid.
Uit Euripides' Phoenissae, in Vondels berijming van De Groots vertaling. Leermeester:
vs 91[regelnummer]
Antigone, eedle telgh uit koningklijken stam, -
95[regelnummer]
Zet u hier nederGa naar voetnoot2) -
103[regelnummer]
Hier is geen mensch omtrent. mevrou, nu rep u knap.
Stijgh op langs deze cedre en hooge wenteltrap.
Zie veldewaert het heir des vyants, hoe veel zielen
Omtrent Ismenes stroom en Dirces springaêr krielen.
I. Keer.
Antigone:
O oude man, nu reikme uw hant,
Zo styge ik op van dezen kant.
Leermeester:
Welaen mevrou: stijgh op met zegen.
Gy zijt ter rechte tijt gesteegen.
De Grieken trekken vast in 't velt,
Daer elk zich in slaghorde stelt.
II. Keer.
Antigone:
O dochter van godin Latone, -
Leermeester:
vs 225[regelnummer]
Welaen vorstin, geef u naer binnen toe ter ruste,
In 't maeghden hofsalet: gy zaeght al wat u luste.
Hier komt een groote hoop van vrouwen met gedruisch -
Deze teichoscopie-met-legermonstering heeft Vondel in Maeghden nagevolgd in een muur- (of toren-)schouw zonder legermonstering en in een heuvelschouw met legermonstering. De muur-(of toren-)schouw opent het derde bedrijf. Burgemeesters en aarts- | |
[pagina 163]
| |
bisschop klimmen op de ‘trans’ (van de muur? van het raadhuis?Ga naar voetnoot1); zij zien het kruisleger ‘als in slaghorden staen’, omsingeld door de Hunnen. De opstelling der Hunnen wordt nauwkeurig beschreven. Tot een monstering van het kruisleger komt het niet. ‘Wat middel om beschermen? Wat raed?’, is de brandende vraag. De Aartsbisschop wil als een tweede Leo Attila tegemoet gaan; - maar de kudde zal zonder herder zich verstrooien. Veeleer wil de Burgemeester met de ridderschap een uitval doen en sterven met de maagden; - maar het lichaam (de burgerij) zal dan zonder hoofd zijn. Oproer dreigt onder de burgers, die van muren en daken uitzien. De beraadslaging over het ‘wat’ eindigt met de konstatering dat allen moeten doen wat ze kunnen, en dat ‘een kort en krachtig beraed’ vereist is. Daarmee daalt men af. Gemoedsbetrokkenheid is er genoeg in deze teichoscopie; er is geen legermonstering.
Uit Vondels Maeghden (W.B.3.748) Burgemeester:
vs 875[regelnummer]
Klim zacht, vermoeide Vorst, geef my uw rechte hand.
Nu zet u hier. dees trans heeft over 't platte Iand
Zijn uitzicht, ick verneem alree des Konings tenten.
Ick zie het Maeghdenheir, verdeelt aen regementen,
Als in slaghorden staen.
Aertsbisschop:
O Jesus, troost uw volck. -
vs 944[regelnummer]
Stijght af met my, ick hoor al weêr gerucht op straet.
De monstering van het kruisleger, waarvan de muurschouw alleen een aanzet gaf, komt in het vierde bedrijf vlak voor de martelie, als Ursul door Attila ontboden is op zijn veldheersheuvel. Ook hier moet geklommen worden. De heuvel vervangt als uitkijkpost de trans. Vondel stelt het zo voor, dat de voornaamsten van het kruisleger ontboden worden en voor de schouwplaats verschijnenGa naar voetnoot2). Ursul:
vs 1147[regelnummer]
Onzichtbre Vorst, 'k verschijn al weêr, op uw ontbod,
En wacht van uwer hand mijn toegeleide lot.
Attila:
Men telt uw mannelijcke en Maeghdelijcke troepen.
'k Heb zommigen voor my gedaghvaert, en doen roepen.
Men kan het gansche heir, van dezen heuveltop,
Met zinnen overzien, en tellen kop voor kop.
Klim op. 't is tijd. men moet my d' uitgepickte wyzen.
Ghy zult hen voor dees kruin al t'effens zien verryzen.
De monstering begint in de heuvelschouw, waar hij in de muurschouw had kunnen beginnen, met een gedetailleerde beschrijving van de ‘slaghorde’ van het kruisleger. Attila geeft deze beschrijving; hij is hier de spreekbuis van de | |
[pagina 164]
| |
dichter. Volgt na de schildering van het geheel een algemene vraag, algemeen beantwoord, over de reden, waarom het kruisleger reist in zo plechtige gewaden. Dan passeert in vraag en antwoord het ‘Elleftal’der ‘uitgepickten’ de revue. Een beschrijving van het kruisleger, dat in zijn pracht van geestelijke gewaden een beeld is van de heerlijkheid der kerke, mocht natuurlijk in het treurspel niet ontbreken. Geplaatst vlak voor de martelie, verhoogt hij het kontrast. Hij wordt gebracht in de techniek van vraag en antwoord, die Vondel van de teichoscopie van Euripides had afgekeken; Ursul de hoofdgetuige geeft aan de beschrijving dramatische bewogenheid. Zij geeft inlichtingen, maar zij getuigt ook, in het aanschijn van de dood, en zij getuigt niet alleen, maar spreekt haar schare toe; aanvoerster en leger bemoedigen elkaar met woord en gebaar. Attila met zijn beschrijvingen en vragen is slechts een instrument des dichters. De menselijke psychologie is bijkomstig, al kan men de informatieve woorden van Attila, die verliefd is op Ursul, uitleggen als een poging tot uitstel van de executie van de geliefde. Ook het langdurig zwijgen van de heidense priester en ijveraar Beremond (Ursuls eigenlijke tegenstander: om des geloofs wille) en zijn uitbarsten tenslotte, en daarop Attila's abrupte ruwheid, kan men psychologisch verklarenGa naar voetnoot1). Maar psychologie is bijwerkGa naar voetnoot2). Vondel heeft de retardatie, die de heuvelschouw-met-legermonstering is, niet gewild als een zielkundig raffinement in het menselijk vlak. De zielkunde is het lood, waarin het gebrandschilderd raam gevat is van de heerlijkheid en offerbereidheid van het kruisleger. Vondel zoekt het Rijk Gods en Zijn verheerlijking; menskundigheid, hoe meesterlijk ook, is toegift. J.C. Arens. |
|