De Nieuwe Taalgids. Jaargang 57
(1964)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermdStruktuur en zin van de FerguutGa naar voetnoot1).0. Inleiding.De Ferguut valt in twee delen uiteen, die duidelijk gescheiden zijn wat betreft opbouw en zin. Het eerste deel opent met een overwinning van Parcival op het witte hert (1.1.). Na deze korte inleidende gebeurtenis handelt verder alles over de dorperlijke knaap Ferguut. Net als Parcival bij Chrestien de Troyes weet hij niets over ridderlijkheid, hoofsheid. Zijn edele afkomst verloochent zich toch niet: hij voelt zich sterk aangetrokken tot het milieu van Arthur, waarin hij aanvankelijk alleen maar blunders begaat (1.2.). Ook tegenover de schone Galiene handelt hij allesbehalve hoofs (1.3.). Ferguut heeft dan ook de veredelende kracht van de liefde nog niet ondergaan. Bij zijn laatste avontuur voor de grote tweede cyklus begint, legt hij heel duidelijk zijn dorperlijkheid af (1.4.). Meer brits-keltische romans vertonen zo'n tekening van de jeugdperiode van de held, b.v. de ErecGa naar voetnoot2). Het tweede deel tekent de man Ferguut die zijn verloren geliefde zoekt te heroveren en daarbij tot steeds grotere volmaaktheid groeit. Daarbij beleeft hij twee keer drie avonturen, zorgvuldig gerangschikt in een ellips. Op zijn heenweg kan niemand hem enige aanwijzing omtrent Galienes verblijfplaats verschaffen. Hij verslaat dan drie soorten tegenstanders (2.1., 2.2., 2.3.). Op het toppunt van zijn liefdesverdwazing komt hij terecht bij de wonderfontein en de dwerg, tevens het verste punt van de ellips. Daar krijgt hij zijn eerste tip. Op zijn terugweg maakt hij drie avonturen mee die het spiegelbeeld vormen van de eerste drie (2.3a, 2.2a, 2.1a). Daarmee keert de lijn van de ellips terug naar zijn uitgangspunt. De aanwijzingen over Galiene zijn ook telkens duidelijker gewordenGa naar voetnoot3). De indeling in episodes van Martin (door Verwijs/Verdam en Bouman trouw nagevolgd) begrenst wel de meeste maar niet alle eenheden van dit werk en laat vooral niets over hun onderlinge verhouding zien die de struktuur uitmaakt. Ik volg daarom een andere. Om het voorafgaande en volgende duidelijker te maken geef ik nu eerst een kort schema van de bouw en de punten van overeenkomstGa naar voetnoot4). | |
[pagina 149]
| |
1. Jeugdperiode van dorperlijkheid.Struktuur.1.1. Parcival doodt het witte hert. (Ferguut 1-251, Fergus 1-281).Koning Arthur schrijft een jacht uit op het nog nooit gevangen witte hert. Parcival doodt het. Hij wint daarmee de ‘cop van roden goude’, maar die geeft hij aan Gawein. Het blijkt geen toeval te zijn dat Parcival de held is van deze korte inleidende episode. De volgende voert namelijk Ferguut ten tonele en de schrijver doet zijn best om deze Ferguut zo veel mogelijk op Parcival telaten lijken. | |
1.2. De zeven Parcivalparallellen. (Ferguut 252-1140, Fergus 282-1474).In zijn Inleiding op de Fergus wijst Martin verschillende Parcivalreminiscenties aan. Er bestaan er nog enkele meer. De dag na de jacht breken de ridders op. Ferguut, de zoon van een dorper en edelvrouw, ziet ze voorbijtrekken. Net als Parcival eens deed, houdt Ferguut een achtergeblevene uit Arthurs gevolg tegen met vragen: ‘...Segt mi, wie si sijn
Die heren die hier leden sijn’.
(Ferguut 335-336)
‘Nu sech mi noch, lieve caren,
Die daer naest den coninc varen
Wie sijn si? bestaen si hem iet?’
(Ferguut 341-343)
‘...di moi, qui sont
Cil chevalier qui par chi vont’.
(Fergus 395-396)
‘Di moi encor, amis, biaus frere,
Se cil de rien li apertienent,
Qui ensi pres de lui se tienent
Que j'ai esgarde et veu.’
(Fergus 402-405)
Ook Ferguut maakt het plan om de ridders onmiddellijk te volgen. (Ferguut 252-362, Fergus 282-424). Ferguut gooit zijn landbouwwerktuigen neer. Hij gaat naar huis en deelt zijn vader zijn plan mee. Na enkele hartige woorden mag Ferguut vertrekken. De wapens die hij meekrijgt, zijn belachelijk ouderwets. Martin merkt op dat Ferguuts boerse optreden met de werpsperen herinnert aan Perceval 1263,1293,1414, 1800Ga naar voetnoot1). (Ferguut 363-489, Fergus 425-611). | |
[pagina 150]
| |
Als Ferguut op het punt staat om weg te rijden, meent zijn moeder dat ze van verdriet zal sterven. Ze kermt dat ze hem nooit meer zien zal. ‘Sone deedse, sie seide waer die
vrouwe.’
(Ferguut 499)
‘Nou fist ele, sacies de voir,
Onques puis en tote sa vie.’
(Fergus 620-621)
Parcivals moeder zakte stervend in elkaar, toen ze haar zoon zag vertrekken. In het verdere verloop van de Ferguut komt Guillaume li Clerc niet meer terug op de voorspelling van de moeder. Hij maakte hier een toespeling op de Perceval die hij niet organisch in zijn werk opnam. (Ferguut 490-515, Fergus 612-641). [BijGa naar voetnoot1) het begin van zijn tocht komt Ferguut vier ‘dieve’ tegen. Twee ervan verslaat hij. De anderen slaan op de vlucht. De hoofden van de verslagenen hangt hij aan zijn gereide. (Ferguut 516-578, Fergus 642-712)]. Keye kan dan ook niet nalaten om de spot met hem te drijven. Koning Arthur berispt Keye daarvoor. Martin merkt op dat Keyes spot en de berisping van de koning ook voorkomen in de Perceval. [De met moed bezielde Ferguut neemt voorlopig afscheid van het hof. Uren rijdt hij in de regen zonder dat iemand hem onderdak aanbiedt. Hij moet erom vragen en doet dat natuurlijk aan de verkeerde: aan een jonkvrouw. Hij wist niet dat ‘te herbergene (haer) niet en besteet’. Dienaren ontdoen Ferguut van zijn harnas. De auteur maakt ons nog eens opmerkzaam op Ferguuts nederige afkomst van vaders kant door te wijzen op de ruwe kleren die hij aanheeft. (Ferguut 715-853, Fergus 891-1092Ga naar voetnoot2)]. De vader van de jonkvrouw leert Ferguut wat een ridder weten moet, b.v. zijn mantel af te doen als hij voor de koning verschijnt. Hij is de camerlinc van de koning. Parcival kreeg zijn ridderlessen o.a. van Yonet, de page van de koning. En Parcival wilde, aangespoord door Yonet, wel de wapens van Le Chevaher Vermeil afnemen, maar aan de kleren waarin hij van huis ging, bleef hij te zeer gehecht dan dat hij ze voor betere wilde verwisselen. ‘Harde serich was Ferguut
Datmen hem sine cleder uut
Doen soude, die hi van huus brochte;’
(Ferguut 911-913)
‘Atant est Fergus molt dolens
Qu'il doit perdre ses garnimens
Que de sa terre ot aportes.’
(Fergus 1165-1167)
(Ferguut 854-959, Fergus 1092-1224). De camerlinc voert een nieuwe Ferguut naar Arthurs hof. Weer kan Keye niet nalaten om de spot met hem te drijven. Keye maakte vroeger ook Parcival eens zo belachelijk. De schrijver herinnert daar nu zelfs openlijk aan bij monde van Gawein: ‘Dat mijn her Keye die ridder vremde
Versprect: hem sals berouwen in dende.
Also dede hi mijn her Pertsevale
Verjagede hi mit sire tale;’
(Ferguut 1029-1032)
‘Mesire Kes est costumiers
De mesdire a tos chevaliers.’
‘Souviegne vos de Perceval
Que vos toli mesire Kois.’
(Fergus 1323/24; 1330/31)
(Ferguut 960-1056, Fergus 1225-1364). Maar dwars tegen Keyes spot in voorspelt de nar Ferguuts zege op de zwarte rots. Daar zal hij de hoorn en de sluier veroveren, wat nog nooit iemand ge- | |
[pagina 151]
| |
kund heeft. Dezelfde nar voorspelde eens de zege aan Parcival bij het begin van diens avonturentocht, vermeldt Martin. (Ferguut 1057-1140, Fergus 1365-1474). Als we naar de bouw van deze hele episode kijken, valt ons iets eigenaardigs op. Hij begint en eindigt met drie Parcivalparallellen, elk van in totaal 350 regels Franse tekst. - In de Middelnederlandse tekst gaat deze regelverhouding verloren. - Het middenstuk dat ook ongeveer zoveel regels telt, toont als kern een Parcivalreminiscentie ‘geflankeerd’ door de twee voorvallen tussen vierkante haakjes die typerend voor Ferguut zijn. Noemen we deze b en de parallellen a, dan krijgen we als bouw het symmetrische aaa bab aaa. | |
1.3. Galiene. (Ferguut 1141-1575, Fergus 1475-2032).Na zijn vertrek van Arthurs hof rijdt hij de hele dag door tot vespertijd en steekt dan een water over. Aan de overkant, in een ander land gekomen, aanschouwt hij voor het eerst Galiene. De opgetogen beschrijving van haar schoonheid beslaat een kleine dertig (in het Frans veertig) regels. Maar Ferguut is nog een dorperlijke knaap, onontvankelijk voor haar vurige en originele liefdesverklaring. Hier beleven we een omgekeerde Parcivalparallel. Parcival, nooit door min beroerd, komt bij het begin van zijn zwerftocht aan een tent waarin hij een slapend meisje aantreft. Zonder enige liefde, maar alleen omdat ‘ma mere le m'enseigna’, kust hij haar zeer lomp en trekt er weer tussen uit. In de Ferguut neemt Galiene het initiatief. Ze gaat 's nachts naar Ferguuts bed, maakt hem wakker en verklaart dat ze bij hem haar hart verloren heeft. Maar Ferguut, aan het begin van zijn zwerftocht evenmin in liefde ervaren als Parcival, heeft geen moeder gehad die hem leerde te kussen. Hij stuurt Galiene dus weg zonder haar aan te raken. Ook lomp maar op de omgekeerde manier. | |
1.4. Ferguuts laatste jeugdavontuur. (Ferguut 1576-2205, Fergus 2035-2799).De volgende morgen vertrekt Ferguut naar de zwarte rots om hoorn en sluier te gaan veroveren. Ridders vechten te paard, Ferguut moet het zijne achterlaten. Zijn wapenrusting is hem bij de bestijging tot last. Geen ridder wacht hem boven op de rots, maar een ‘dorpere van metale’. Na drie aansprekingen, niet allemaal even hoffelijk, neemt Ferguut geen zwaard, geen glavie, maar een steen. Na afloop schaamt hij zich. Hij blaast drie keer op de veroverde hoorn. Een zwarte ridder komt er aandraven. Deze bevecht hij te paard. Ze gaan elkaar te lijf met hun ‘scachten’, later met hun zwaarden. Er is geen sprake meer van doodgooien met stenen, wel van een ridderlijk gevecht, waarna Ferguut zich hoofs-grootmoedig betoont. | |
Zin.Opmerkingen over de zin van een werk of onderdelen daaruit blijven uiteraard spekulatief. Daarom laat ik ze met enige aarzeling bij de objektievere struktuurbeschrijving van dit eerste deel aansluiten, maar los ervan. De zin van 1.1. duidde ik al aan in de laatste regels: Guillaume li Clerc wil de herinnering aan Parcival wakker roepen. Die doodt het moeilijk te vangen witte hert. Daarmee wordt Ferguut die zo op Parcival lijkt, waardevoller in onze ogen. Uit de tweede episode blijkt deze gelijkenis heel duidelijk. Men kan en mag deze zeven herinneringen in hun geraffineerde struktuur niet zo maar over het hoofd zien. Ze zijn te talrijk om toevallig te zijn. Wat had de dichter ermee voor? Wilde hij een nieuwe Parcival schrijven, maar dan een waarin de hoofdpersoon gedreven werd door een aardser verlangen dan dat naar de | |
[pagina 152]
| |
Graal? Of wilde hij door deze parallellen de waarheid des te scherper laten uitkomen van het - ridderlijke - bloed dat zich - ondanks verre van ridderlijke opvoeding - niet verloochent?Ga naar voetnoot1) Het einde van de tweede episode brengt nog een ander zinvol feit. Ferguut is door aard en aanleg voorbestemd om een groot ridder te worden. Bij voorbaat bewijst Ywein hem eer door zijn stijgbeugels vast te houden; andere tafelronderidders dragen zijn schild en schacht voor hem aan. Hiermee maakt de auteur het al van te voren een beetje aannemelijker dat Galiene zozeer voor Ferguut in liefde ontvlamt. De uitgebreide Galiene-episode (1.3.) heeft m.i. de bedoeling om duidelijk de begeerlijke prijs te laten zien die Ferguut wacht, als hij werkelijk held geworden is. Het avontuur op de zwarte rots (1.4.) heeft een diepere betekenis dan men bij eerste lezing vermoedt. Hiermee behaalt Ferguuts ridderlijkheid voorgoed de overwinning op z'n dorperheid. De tegenstelling in vechtwijze t.o.v. de twee tegenstanders, de metalen dorper en de ridder, is duidelijk. Bij de metalen pop volbrengt een dappere dorper het avontuur. Door het blazen op de hoorn krijgt hij een ridder als tegenstander en dus de kans om door ridderlijk tegen een ridder te vechten zelf een ridder te worden. Dan kan de liefde hem beroeren. Een dorper heeft immers geen weet van de ware, de hoofse liefde! De dorper Ferguut versmaadde Galienes liefde; de ridder Ferguut weet niet waar hij het van ellende moet zoeken nu het meisje verdwenen blijkt. We komen nu aan het scharnier waarmee de twee delen (1 en 2) aan elkaar vastzitten. Ferguut gaat terug naar de burcht waar hij Galiene voor het eerst ontmoette. Haar oom vertelt dat ze gevlucht is, bestemming onbekend. Deel 1 ging over Ferguuts groei naar het ridderschap. Deel 2 zal helemaal de door liefde gedrevene tekenen. Het scharnier zit in Ferguut 2043/44 en Fergus 2620/21: ‘Die een vraget den andren om batalgie;
Minne dwinct den andren sonder falgie’.
‘L'uns demande de la bataille:
Amors painne l'autre et travaille’.
De gastheer, Galienes oom, hoort nog typisch thuis in het eerste deel. Hij vraagt naar de avonturen waarmee Ferguut tot het ridderschap is genaderd. Ferguut zelf is al de vurige minnaar van het tweede deel. Om zijn overwinning van daarjuist geeft hij niets meer. | |
2. Ferguut volwassen. Groei naar volmaakte ridderlijkheid.Struktuur.2.1. De naen, de hertog en het lief. (Ferguut 2206-2477, Fergus 2800-3093).Met dit avontuur begint de ellende-tocht van Ferguut. In een foreest (A)Ga naar voetnoot2) staat een naen (B), afschuwelijk lelijk, de dienaar van een hertog (C); deze laatste heeft een jonkvrouw bij zich in de tent. Ferguut die zijn lief zo verachtelijk heeft versmaad, heeft met deze liefde zeker niets te maken. De naen weert hem van deze plek. De hertog schiet toe. Ferguuts eerste gevecht tijdens zijn queste begint. Overigens vecht hij hier hoofser dan te voren. | |
[pagina 153]
| |
2.2. Een paard als tol. (Ferguut 2478-2592, Fergus 3094-3229).Na dit avontuur denkt Ferguut alleen aan Galiene. Zijn paard leidt hem naar de volgende gebeurtenis. Op de brug van een kasteel (D) stoot hij op een tolridder: ‘Ic wille dat gi neder beet
Ende u ors over den tol mi geft.’
(Ferguut 2513-2514)
‘Jus de cel ceval descendes:
Car il est miens por mon treu.’
(Fergus 3131-3132)
Maar dit zou betekenen dat Ferguut als een dorper verder te voet moest gaan. Geen wonder dat hij deze eis afwijst als volslagen onmogelijk. Bij het gevecht breekt hij de tolridder eerst z'n arm (F), daarna verslaat hij hem helemaal. Zijn opgeëiste paard (E) komt evenals hijzelf ongedeerd uit de strijd. | |
2.3. De struikrovers. (Ferguut 2593-3017, Fergus 3230-3623).Na het avontuur bij de tolridder heeft hij honger gekregen. In een vlakte treft hij vijftien etende mannen aan. Zonder iets te zeggen gaat hij erbij zitten en eet mee. Hij maakt dus gebruik van wat zij bezitten (G). Na de maaltijd eisen de mannen als betaling alles van hem ‘toter huut’, zijn paard, zijn harnas, zijn wapens (H). Ferguut weigert. Een van de rovers pakt een brandende tak uit het vuur en slaat hem daarmee in zijn gezicht, sein tot een algemeen gevecht (I). Bij deze episode beginnen de Franse en de Nederlandse tekst aanzienlijk van elkaar te verschillen. De Nederlandse bewerker heft nu een lofzang op de liefde aan. De Franse auteur behandelt een woordentwist tussen Gawein en Keye. Daarna lopen de teksten weer nagenoeg parallel in de beschrijving van de aankomst aan Arthurs hof van de zwarte ridder, de hertog c.s. en de tolridder.
Ferguut is na dit derde avontuur dat van de eerste reeks het laatste is, bijna op het verste punt van zijn ommegang gekomen. Hier vermeldt de auteur dat Arthur bodes uitstuurt om de held naar het hof te halen. Gewone bodes, geen ridders van de tafelronde. Ze keren onverrichterzake terug. Na twee jaar zwerven met geen andere hunkering dan naar Galiene ziet Ferguut voor zich een wonderfontein ontspringen. Nauwelijks heeft hij ervan gedronken, of ‘Hi worde gans, claer ende rene
Ende quite van alre pine,’
(Ferguut 3070-3071)
In de Franse tekst is de hele beschrijving beknopter.
Zelfs zijn paard dat uitgemergeld was tot op zijn botten, wordt weer gezond. Plotseling staat daar een dwerg voor hem - volledig op de hoogte van zijn verdriet - die hem een aanwijzing geeft: het witte schild is de vereiste om Galiene te herwinnen. Dat witte schild heeft eigenaardige eigenschappen: wie het draagt, wordt niet overwonnen, gierigen maakt het mild, Iafhartigen moedig, het houdt jong, de drager is altijd verheugd en geliefd bij de vrouwen. Dit keerpunt loopt in de Ferguut van 3018-3176, in de Fergus van 3624-3919. | |
2.3a. De zeerovers. (Ferguut 3177-3276, Fergus 3920-4034).Ferguut begint nu aan de terugweg van zijn ellips. Op zoek naar het vereiste witte schild staat hij ineens voor een breed water. Tien mannen zijn wel bereid om hem over te zetten. Hij maakt graag gebruik van hun bezit (G), de boot, maar eenmaal op zee gekomen eisen ze alles van hem op, zijn paard, zijn harnas en zijn wapens (H). Hij weigert. Een van de tien slaat hem met een roeiriem | |
[pagina 154]
| |
midden in zijn gezicht (I), ditmaal vanwege de situatie geen brandende tak. Het is het sein tot een algemeen gevecht, waarin Ferguut overwint. Het avontuur met deze tien roofridders in het schip is op die manier klaarblijkelijk een spiegelbeeld van zijn laatste ontmoeting voor de ‘ommekeer’, die met de vijftien roofridders in het bos. In het Franse verhaal loopt het anders af dan in het Nederlandse. Daar roeit Ferguut zelf naar land, nadat de laatste rover overboord is gesprongen. Even verderop roeit een koopman hem bereidwillig over een rivier. In de Nederlandse tekst zet de laatst overgebleven zeerover Ferguut willig aan land. De episode van de koopman komt er niet in voor. Waarschijnlijk geeft de Nederlandse bewerking een versmelting van de twee Franse gebeurtenissen, de koopman werd daarbij de laatste rover. | |
2.2a. Een paard als beloning. (Ferguut 3277-3864, Fergus 4035-4753).Na de overtocht ontmoet Ferguut een herder die hem inlicht over de verblijfplaats van het witte schild. Dit staat niet in de Franse tekst. Waarschijnlijk heeft de Middelnederlandse bewerker een ontmoeting met drie herders in de Franse tekst wat verderop, in gewijzigde vorm naar voren geschoven tot hier. De bewaakster van het witte schild is een reuzin. Het kost Ferguut grote moeite om haar te overwinnen. Twaalf dagen later ontmoet hij haar man. Die wil de dood van zijn vrouw wreken. Ook hem verslaat Ferguut. Het superpaard Pennevare is zijn beloning. Het is geen toeval dat Ferguut met een tussenpoos van twaalf dagen (in de Franse tekst wat langer) een reuzin en een reus verslaat. Ik geloof dat ze een en hetzelfde avontuur vormen. Ze zijn een echtpaar; de een treedt op als wreker van de ander. Hun manier van vechten is dezelfde: de reuzin zwaait zo verwoed met haar zeis dat die in een steen blijft vastgeklemd, haar echtgenoot slingert zijn eik met zo'n vaart dat die in een moeras blijft zitten. Ferguut slaat de reuzin ‘vanden buke die rechterhant’, en van de reus ‘die luchterhant hi hem afsmeet’. Te toevallig allemaal om deze twee voorvallen niet als een symmetrisch avontuur te mogen beschouwen dat in zijn geheel het spiegelbeeld vormt van 2.2. Hij ontmoet de reuzin op de brug van haar kasteel (D). Naast het onmisbare liefdesschild blijkt een soort superpaard de ekstrabeloning te zijn (E). Hij slaat de reuzen de handen af alvorens ze te doden (F). Twee gevangen jonkvrouwen lichten hem in over Galiene. Ze verblijft in haar burcht Rikenstene. Een vijandige koning belegert haar. Dit verhaal liet de Franse tekst de drie herders al vertellen. [In zijn eentje gaat Ferguut op weg om Galiene te ontzetten.Ga naar voetnoot1) Hij neemt het op tegen het hele leger. Deerlijk gewond moet hij zich op een gegeven moment terugtrekken. Juist op dat moment spreekt Galiene af met de belegeraar dat ze een kampioen zal stellen. Verliest die, dan zal ze zich overgeven. Er komt echter niemand opdagen die voor haar wil vechten. Haar kamermeisje, naar Arthur gestuurd om hulp, vindt geen enkele ridder thuis. Op de terugtocht ontmoet ze Ferguut. Als deze hoort hoe z'n vrouwe in gevaar verkeert, aarzelt hij niet met zich kampioen te stellen. Hij overwint, maar trekt zich terug. Naar Galiene gaat hij niet. Het beleg en ontzet van Galienes burcht is het spektakulairste stuk uit het hele verhaal. De plaats die de schrijver ervoor inruimt, tot en met de aankomst | |
[pagina 155]
| |
van de verslagen belegeraar aan Arthurs hof en het uitschrijven van een toernooi met de hand van Galiene als prijs (Ferguut 3865-5096, Fergus 4754-6308), laat in zijn uitgebreidheid duidelijk zien hoeveel waarde hij eraan hecht. De teksten lopen niet helemaal parallel. De afwijkingen zijn soms belangrijk: dat Ferguut van de jonkvrouwen een wit harnas krijgt, vermeldt de Nederlandse bewerker niet. Toch heeft hij hieraan zijn bijnaam ‘de witte ridder’ te danken. De Franse tekst drijft de spanning meer op. Galiene is daarin van plan om zich van de toren te gooien, nu er toch geen strijder voor haar komt opdagen. Bijna werpt ze zich na een roerende bede naar beneden, als Ferguut daar aankomt. De Nederlandse tekst maakt het duel spannender. Dat de hele episode van het beleg en ontzet verre van onbetekenend is, blijkt uit de kompositie van het verhaal, doordat de schrijver in de scène waarin de vertrouwelinge van Galiene bij Arthur om hulp komt vragen, als terloops meedeelt dat al Arthur z'n ridders weg zijn om Ferguut te zoeken. (Ferguut 4374-4382, Fergus 5354-5368). Deze keer heeft de koning geen bodes meer uitgestuurd, maar de ridders van de tafelronde zelf. Ook zij zoeken tevergeefs. Twee feiten doen merkwaardig aan in dit verhaal. Ferguut ziet af van zijn beloning voor het ontzet van Galiene. Vrijwillig trekt hij zich terug zonder zijn geliefde zelfs maar gezien te hebben. Het tweede eigenaardige feit vormt het toernooi. In de Franse tekst schrijft Artur dat uit om Ferguut te lokken. Pas aan het eind van de strijd vraagt en verkrijgt Galiene dat zij er de inzet van is. In het Nederlandse verhaal is Galiene er vanaf het begin de aanleiding en inzet van. Ze heeft erom gevraagd. Artur schrijft het toernooi te harer ere uit. De Franse tekst is psychologisch juister wat dit betreft, de Nederlandse is kompositorisch beter. Die geeft nl. nu een ontmoeting waardoor Ferguut van het toernooi en de inzet hoort. Als Galiene voor hem verloren dreigt te gaan, snelt hij toe om haar voor zich te behouden. In de Franse tekst komt die ontmoeting niet voor. Daar is het min of meer een toeval dat Ferguut aan de kamp meedoet en zo Galiene wint.] | |
2.1a. De naen, de hertog en het lief. (Ferguut 5097-5158, niet in de Fergus).Met dit avontuur eindigt de ellendetocht van Ferguut. In een foreest (A) ontmoet hij een naen (B), heel lelijk, garsoen van een hertog (C). Gedwongen door Ferguut vertelt de naen over het aanstaande toernooi en de schone inzet ervan. Deze ontmoeting zet Ferguut aan om Galiene te gaan veroveren. Aan de twee uitersten van deze tocht staat dus een dwerg. Bij de genezende wonderfontein ook. Het toernooi zelf sluit de cirkel. Ferguut wreekt zich op Keye wegens diens spotwoorden aan het begin. Parcival, de doder van het witte hert, blijkt niet opgewassen tegen de witte ridder, die zoveel op hem lijkt in opvoeding en ontwikkeling. Ferguut biedt Gawein de overwinning aan, zoals Parcival aan Gawein eens de ‘cop van roden goude’, en handelt hiermee niet minder hoofs. Galiene trouwt met Ferguut. | |
Zin.Vanaf vers 2593 wijkt de Ferguut in het oog lopend af van de Fergus. Voor de struktuur van onze Ferguut is dit uitermate belangrijk: het laatste avontuur dat Verwijs/Verdam dwaas noemenGa naar voetnoot1), komt niet voor in het Frans. Het spiegelbeeld is daar dus geschonden, of, als men wil, bestaat daar niet. Het is echter onredelijk om het daarom in de Nederlandse tekst te willen negeren. Dit vooral | |
[pagina 156]
| |
ook, omdat de Nederlandse kompositie van het tweede deel opvalt door grotere strakheid. Het symmetrische reuzenavontuur (2.2a.) rukt de Franse schrijver wel erg uit elkaar door de ontmoeting met de koopman en de drie herders. Een keus tussen twee konklusies is nu mogelijk. De hss. A en P die Martin en alle anderen na hem vermelden, gaan terug op een origineel X. Daarop zou ook de Ferguut terug gaan. Dat hs. X zou dan de opvallende symmetrische bouw van het Nederlandse verhaal moeten vertonen, desnoods met koopman/herdersepisode, maar in ieder geval met 2.1a. Mej. Draak heeft echter de aandacht gevestigdGa naar voetnoot1) op het feit dat het afwijkende deel 18 nieuwe namen noemt die niet voorkomen in de Franse tekst. Tien ervan zijn riddernamen. De andere kregen de reuzen, het kamermeisje enz. Men kan dus veronderstellen dat de veranderingen die de struktuur zo gaaf maken, het werk zijn van de Nederlandse bewerker. Een aantrekkelijke hypotese. De zin van de feiten en hun verband suggereer ik met nog meer voorbehoud dan bij het eerste deel. Bij Ferguuts eerste drie ontmoetingen krijgt hij geen enkele aanwijzing waar hij Galiene kan vinden. De dwerg na 2.3. wijst hem pas op het rechte spoor. Een lofzang op de liefde (Ferguut 2760-2812) die niet in de Franse tekst staat, bereidt deze boodschap voor: het witte schild is de eerste vereiste om tot Galiene te raken. Na avontuur 2.3a. geeft een herder nadere informatie, hij weet waar het witte schild te vinden is. Bij 2.2a. verovert Ferguut het. Niet voor niets lijkt deze episode in zijn tweedeling erg belangrijk. Als we de eigenschappen van het veroverde schild bekijken, (in het Frans beknopter en onvollediger vermeld), dan is het net of we de liefde zelf horen roemen, de hoofse liefde die mild maakt en dapper, jong en verheugd, geliefd bij iedereen, vooral bij de vrouwen. Ik geloof niet dat het gezocht is om in het witte schild een symbool van de hoofse liefde te zien. Men krijgt de indruk dat Ferguuts opdracht er hier een facet bijkrijgt.Ga naar voetnoot2) De hele opdracht is hoofsheid in twee aspekten - misschien verzinnebeeld in hoorn en sluier van 1.4. -: het ideale ridderschap en het ideale minnaarschap. Ferguut groeit tot ideale ridder in avontuur 2.1 t/m 2.3, tot ideale minnaar in de volgende drie avonturen. Sinds de verovering van het liefdesschild strijdt de liefde a.h.w. aan zijn zijde mee. Men kan zeggen dat hij na dat avontuur een ridderlijk minnaar geworden is. Ideaal vindt hij zichzelf nog niet, vandaar dat hij zich na het ontzet van Rikenstene terugtrekt. Want alleen de bloem van de ridderlijke minnaars, de ideale tafelronderidder, kan de schoonste vrouw van het land bezitten. Tot deze hoogste trap stijgt hij bij het toernooi. Avontuur 2.1a is in zijn parallellie met 2.1. het duidelijke teken dat de kring bijna gesloten, de boetegang bijna voleind is. Dit doet Ferguut ertoe overgaan om openlijk Galienes liefde te gaan veroveren. Die liefde is hij nu waardig. Het verhaal is teruggekeerd naar zijn beginpunt: Arturs hof. Ferguut is van dorperszoon opgeklommen tot overwinnaar van bijna alle tafelronde-ridders. Werkelijk, aan het eind van deze ommegang van verdriet en dapperheid is Ferguut wel waard dat hij ‘...hadde Galienen die scone
Met groter bliscap alsijn leven.’
(5588-5589)
Eindhoven, maart 1963. Hanneke Paardekooper-van Buuren. |
|