De Nieuwe Taalgids. Jaargang 57
(1964)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 76]
| |
De basviool van Melpomene
| |
De aanroeping van Melpomene.Melpomene is de enige Muze, die door Horatius meer dan eenmaal bij name wordt genoemd en aangeroepen. Dit is geen toeval. Ofschoon Melpomene sedert de opkomst van de griekse tragedie gewoonlijk de Muze van de tragedie genoemd wordt, beschouwt Horatius, die bewust teruggreep op de lierzang in oudhelleense trant, Melpomene (= Zangeres) als de Muze van de lierzang als zodanig. Daarom vraagt hij, aan het eind van het derde boek van zijn lierzangen, dat is aan wat aanvankelijk het slot van zijn lierzangen was (later is een vierde boek gevolgd), aan Melpomene hem te willen bekransenGa naar voetnoot2). Het gedicht over de lierzanger en zijn roem, in het vierde boek, begint met Melpomene, die een genadige blik werpt op haar gunsteling bij zijn geboorteGa naar voetnoot3). In de beroemde lijkklacht op Quintilius (de lijkklacht, threnos, naenia, behoorde ook tot de stoffen van de lierzang; de griekse lierzanger Simonides was beroemd om zijn threnenGa naar voetnoot4)) vraagt HoratiusGa naar voetnoot5): praecipe lugubres
cantus, Melpomene, cui liquidam pater
vocem cum cithara dedit.
geef (mij) een klaag-
toon, Melpomene, aan wie de (uw) vader (Jupiter)
heldere zang bij citherspel heeft gegeven.
Horatius is de enige ons bewaard gebleven dichter uit de oudheid, die Melpomene aanroept. Om welke redenen zo al Melpomene door de dichters der renaissance, in het latijn, italiaans, frans of andere talen, is aangeroepen, kan ik niet zeggen. We vinden een aanroeping van haar bij Marullus, een vijftiende-eeuws latijns dichter van byzantijnse afkomst, die op Ronsard veel invloed heeft gehad. Marullus begint zijn in lyrische maat gestelde Hymne aan de AetherGa naar voetnoot6) met het verzoek aan Melpomene om, nu zij van een lange naenia vermoeid is, voor een wijle haar ‘veelsnarige luit’Ga naar voetnoot7) af te staan aan haar zuster (wel Poly- | |
[pagina 77]
| |
hymnia) op haar verzoek. In Nederland begint Hendrick Laurensz. Spieghel het derde boek van zijn Hertspiegel, dat genoemd is naar Melpomene, met een aanroeping van de titelmuze (Melpomen t'is u buert te mennen waarheids jachte.)Ga naar voetnoot1). Hooft heeft in de aangehaalde strofen met Horatius gemeen de aanroeping van Melpomene, dochter van Jupiter, en het verzoek hem een ‘clachelijcken tóón’ te geven. Niet naar Horatius, doch naar de gangbare opvatting, ziet Hooft in Melpomene de Muze van de tragedie (‘Singende 't cranck geluck den Princen wedervaren’; dit is de stof der tragedie; zie beneden). Hij motiveert de aanroeping van de Muze van het treurspel in zijn treurdicht door de gelijkstelling van ‘Minnaers ramp’ met ‘Princen val’ (vs 20 ‘en’ (dus ook); ‘die’ = daar deze.). Misschien stamt de aanroeping van de Muze der tragedie in de klacht van de vereenzaamde, in de landelijke eenzaamheid zijn hart uitstortende minnaar uit de pastorale litteratuur. (Hoofts Claech-leidt spreekt van ‘desewael’ en ‘dit geboomt’; in de eenzaamheid kunnen de nymphen ‘'t plassen...der traenen overvloedich...in 't stille water’ beluisteren, vs 11-2.) George Peele (c. 1557-1596) laat in The Araygnement of Paris. A Pastorall, Londen 1584, (ed. H.H. Child 1910, vs.666-9; Melponie drukfout voor Melpomene) Oenone haar ‘Complaint’ beginnen met de aanroeping van Melpomene, the muse of tragicke songes,
VVith moornefull tunes in stole of dismall hue,
Assist a sillie Nymphe to wayle her woe,
And leaue thy lustie companie behinde.
| |
De voorstelling van Melpomene.Vioolspelende Muzen zijn in de zestiende en zeventiende eeuw noch in de beeldende kunsten noch in de dichtkunst ongewoon. Op een gravure, in 1597 door Hendrik Hondius gemaakt naar T. Zuccaro, van de concerterende Muzen prijkt op de voorgrond de kolossale basviool van PolyhymniaGa naar voetnoot2). Cesare Ripa, in zijn vermaarde Iconologia (eerste uitgave 1603), geeft de volgende aanwijzing, voor een Terpsichore (in de vertaling van D.P. Pers)Ga naar voetnoot3): Sal mette slincker hand een Liere, en mette rechter een
strijckstock houden.
Ronsard, antiquisant als geen ander, vraagt de Muzen:Ga naar voetnoot4) avec mes chansons
Acordés foiblementGa naar voetnoot5) les sons
De vos Luts, & de vos Violes.Ga naar voetnoot6)
Kiliaen geeft enige latijnse en grieks-latijnse woorden, die wij thans met ‘lier’ | |
[pagina 78]
| |
of ‘luit’ en ‘tokkelpen’ vertalen, als equivalenten voor ‘viool’ en ‘strijkstok’ (vedelboog, snarenboog)Ga naar voetnoot1). Het is geen beeldspraak in stijlkundige zin, maar uitbeelding in iconologische zin, dat Melpomene de basviool speelt. Het vioolspel der Muze is even echt, of onecht, als de Muze zelf. Zij bespeelt de zware viool omdat haar stof zwaar is. Zij heeft een zwarte (‘ebben’) strijkstok omdat haar stof zwart en somber is. (Vergelijk de ‘stole of dismall hue’ bij George Peele.) Ook dit is beeldkundig verantwoord. Van de personificatie Tragedie zegt Ripa:Ga naar voetnoot2) De Tragedie of het Treurspel wort met swarte kleederen afgemaelt, om dat dit kleed treurigh of swaermoedigh is, oock bequaem in dese slagh van Poësie of Dichten, niet anders in sich begrijpende als ellende en ondergangh der Princen. Hooft noemt Melpomene ‘bedaerdt’ = ernstig, latijn gravis. Van Melpomene zegt Ripa:Ga naar voetnoot3) Zy wort statigh [italiaans ‘graue’] van kleedinge en opsicht vertoont, om dat het voorstel van een treurspel, soodanige saecke is, wiens handelingh of door 't geruchte, of door de historie of geschiedenis bekent is. Hoofts voorstelling van Melpomene kan men verklaren met aanhalingen uit Ripa (die Melpomene ook als vindster van de zang noemt, met een beroep op de boven aangehaalde aanroeping van Horatius), omdat beiden in dezelfde antiquisante traditie staan. | |
Enige antiquiserende epitheta.‘Morrende’ (dof klagende) snaren en ‘geleerde’ vingers herinneren aan epitheta uit de oudheid, uit Ovidius in het bijzonder. Als Calliope (in het vijfde boek der Metamorphosen) de eer der Muzen gaat verdedigen tegen brutale uitdaagsters, begint ze een voorspel op de ‘klagende snaren’(querulas chor-das)Ga naar voetnoot4). Apollo, door Pan tot een wedstrijd uitgedaagd (in het elfde boek der Metamorphosen), bespeelt zijn cither met ‘geleerde duim’ (docto pollice)Ga naar voetnoot5). Beide epitheta komen voor, binnen het bestek van een distichon, in Ovidius' | |
[pagina 79]
| |
elegie Non ego mendosos (Op alle vrouwen verliefd): vaart een meisje met lichte duim door de ‘klagende snaren’, dan moet men wel verliefd worden op zulke ‘geleerde handen’. Roemer Visscher heeft deze elegie vertaald in zijn zesde ‘Iammertjen’, dat is Elegie (Hooft vertaalt deze term met ‘Claech-leidt’). Roemer Visscher heeft in zijn globale vertaling de bedoelde epitheta niet als zodanig behouden:Ga naar voetnoot1) Haec querulas habili percurnt pollice chordas,
Tam doctas quis non possit amare manus?
Die met lichte vingerkens de snaren doet clincken/
Wie sou van sulck een geen vrientschap moghen velen?
De patriciër Hooft wilde iets deftigers dan poorters-rethorijcke. Wat de zuil is voor de antiquiserende bouwkunst, is het epitheton, vorm-geledend, zinschragend, voor de antiquiserende dichtkunst. Hooft heeft er de ouden (en hun navolgers) op bestudeerd, en hen in zijn eigen verzen experimenterend nagevolgd. Wat ons in Hoofts verzen over Melpomene's spel bijzonder treft, is de suggestie van de donkere klank. Inderdaad, zeggen wij, in dit vers van Hooft zingt een cello. Het is een eenzijdige reactie van postromantici, gevoelig voor en zich overgevend aan stemming en sfeer. In Hooft dagen heeft men waarschijnlijk, de sfeer ondergaand, meer bewust gelet op de rechtvaardiging van de aanroeping en de beeldkundige zinrijkheid van de bijzonderheden. J.C. Arens. |
|