| |
| |
| |
Aankondigingen en mededelingen
Onderwijsverslag 1959.
In de vorige jaargang, blz. 54, is aangekondigd Het Onderwijs in Nederland, Verslag over het jaar 1957, een uitgave van het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. Daarop is gevolgd het verslag over 1958 (zie blz. 277 van de vorige jaargang), en nu is het verslag over 1959 verschenen, dat in opzet en uitvoering bij zijn voorgangers aansluit ('s-Gravenhage, 1963; 385 blz.).
| |
Onoma.
De eerste twee afleveringen van Onoma IX (1960-'61) zijn NTg. LVI, 234 vermeld. Er is nu een derde aflevering gevolgd, die gevuld is met een ‘bibliographie de l'onomastique polonaise’, en verder een ‘Annex’ met inhoudsopgave van naamkundige periodieken over 1961 en 1962 en titels van in die jaren verschenen publikaties.
| |
Prijsvragen van de Fryske Akademy.
De Fryske Akademy heeft, ter gelegenheid van haar vijfentwintigjarig bestaan, vier prijsvragen uitgeschreven. Voor elke daarvan is een prijs van f 1000.-beschikbaar. Van mededinging zijn uitgesloten degenen die op het tijdstip van uitschrijving 35 jaar of ouder zijn of de doctorstitel voeren. De antwoorden moeten vóor of op 31 augustus 1965 binnen zijn.
De onderwerpen liggen op het gebied van taalkunde, letterkunde, geschiedenis en bestuurskunde. De eerste twee prijsvragen, die voor NTg.-lezers het meeste belang zullen hebben, volgen hier, in het Nederlands vertaald.
1. | Gevraagd wordt een studie over de verspreiding en frequentie in het hedendaags westerlauwers Fries van de pronominale aanspraak (dou/dû en jo) en die in de 3e pers. bij familiale en sociale verhoudingen (ouderskinderen v.v., man - vrouw v.v. en andere). |
2. | Gevraagd wordt een studie over het beeld in de friese lyriek van de 20ste eeuw. |
Nadere inlichtingen verstrekt de Fryske Akademy, Coulonhuis, Doelestraat 8, Leeuwarden.
| |
Werkzaamheden van de Nederlandse Vereniging voor Fonetische Wetenschappen.
De Nederlandse Vereniging voor Fonetische Wetenschappen heeft in gestencilde vorm verslagen uitgegeven van de 91ste tot en met de 100ste vergadering. Het zijn samenvattingen van de gehouden lezingen en van de discussie daarna. Op deze wijze zijn o.a. behandeld: B. van den Berg, De foniek van het Nederlands; J.J.M. Bakker, Tijdverschijnselen als achtergrond van assimilatie; A. Cohen, Analyse en synthese van spraakklanken met bijzondere aandacht voor de tijdspatronen; H. Mol, Over het aansluiten van doelstellingen en methodieken in de fonetiek; B.Th.M. Tervoort s.j. en Will G. Gilbert, Muziekpatronen in de spraak?; F. Grewel, Taalgebruikstoornissen, in het bijzonder van neurologisch standpunt bekeken: prolegomena tot een patho-linguistiek. De volledige tekst is opgenomen van de lezing van C.F.P. Stutterheim, De fonetische wetenschappen en hun object, die inmiddels in Forum der Letteren (zie NTg. LVI, 238) in druk verschenen is.
| |
| |
| |
‘Nieuwe wegen in de lexicologie’.
Een publikatie van Dr. F. de Tollenaere onder bovenstaande titel is in 1963 verschenen als Verhandeling van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (150 bladzijden, waarvan 12 ‘summary’ in het Engels, plus verscheiden niet genummerde bladen met afbeeldingen; prijs f 20.-). Dr. De Tollenaere heeft van nabij en grondig kennis kunnen maken met twee centra van gemechaniseerde taalkundige, vooral lexicologische en lexicografische, werkzaamheid, en geeft in zijn boek, na een inleiding die voornamelijk over het begrip lexicologie handelt, een uiteenzetting over de ontstaansgeschiedenis, de inrichting, de werkwijze en de verdere plannen van die twee instituten, een en ander verduidelijkt door afbeeldingen achter in het boek. Het zijn het ‘Centre d'Étude du Vocabulaire Français’, te Besançon (hoofdstuk I), en het ‘Centro per l'Automazione dell' Analisi Letteraria’, te Gallarate (hoofdstuk II). Een derde hoofdstuk beantwoordt de vraag ‘Elektromechanische of elektronische apparatuur?’ ten gunste van de elektronische rekenmachine, en deelt biezonderheden mede over de toepassing daarvan in verschillende landen.
Misschien zullen sommige lezers, vooral traditionele studeerkamerfilologen op wat gevorderde leeftijd, tegenover al dat technische, niettegenstaande de helderheid van De T.'s beschrijving, enigszins onwennig of zelfs huiverig blijven. Zulke filologen zullen dan met een zekere opluchting, en tevens met te meer spanning, het vierde hoofdstuk lezen, dat getiteld is: ‘Een Centrum voor Lexicologie in Nederland?’. Het vraagteken is niet een uiting van twijfel aan de mogelijkheid van zo een Centrum. Integendeel, Dr. De Tollenaere ziet het om zo te zeggen al voor zich. Hij lokaliseert het, zoals voor de hand ligt, in Leiden, de stad waar het ‘Grote Woordenboek’ zetelt en het middeleeuwse woordenboek tot stand is gekomen, en waar materiaal voor aanvullingen op het laatste berust. Hij leert ons zelfs alvast - ook hierin modern - wennen aan de toekomstige letterafkorting LLC van het Leids Lexicologisch Centrum.
Maar het is geen luchthartig of overmoedig optimisme dat ons in dit hoofdstuk tegemoetkomt. Er is een rustige deskundige aan het woord, die de degelijke voorbereiding van dat Centrum goed heeft overwogen, en zakelijk de benodigde apparatuur aan machines en mensen overziet. Boeiend en veelbelovend, ook voor een studeercellulaire filoloog van de oude stempel, is de beschrijving van de concrete taken die dat Centrum wachten, van de grote diensten die het zal kunnen bewijzen aan de nederlandse lexicologie en lexicografie en de neerlandistiek in het algemeen.
Een ‘besluit’ geeft een nabeschouwing over de grote mogelijkheden van de machine, maar wijst tevens met nadruk op haar volkomen afhankelijkheid van de denkende mens die erachter en erbij staat. Zal de automatisering niet minder dan een doorbraak van de traditionele lexicologie betekenen, ‘ontmenselijkt’ (het woord is van Dr. De Tollenaere) zal het lexicologisch bedrijf er niet door worden.
C.B.v.H.
| |
De bibliografie der Vlaamse tijdschriften.
De verschillende afleveringen van de Bibliografie van de Vlaamse tijdschriften, samengesteld door Dr. Rob. Roemans en Dra. Hilda van Assche, blijven met waarlijk bewonderenswaardige spoed op elkaar volgen. Konden wij in het eerste nummer van deze jaargang aflevering 5 aankondigen, thans kunnen wij alweer de verschijning melden van twee nieuwe nummers. Aflevering 6 is gewijd aan De tijdschriften opgericht tussen 1940 en 1944, namelijk ‘Westland’
| |
| |
(1942-1944), ‘Podium’ (1942-1944) en ‘Nieuwe Stemmen’ (1944-....). Aflevering 7 behandelt De tijdschriften opgericht tussen 1945 en 1947: een tiental die echter alle vóór of in 1950 weer zijn verdwenen. - Beide afleveringen behoren tot Reeks I (‘Vlaamse literaire tijdschriften van 1930 tot en met 1958’) van de Bibliografie. Zij verschenen bij de Uitgeverij Heideland te Hasselt (1963), hebben een omvang van resp. 258 en 288 bladzijden, en kosten elk 260 BF.
| |
Maeterlinck en de Vlaamse letterkunde.
Als tweede publikatie in de reeks Uit het Seminarie voor Nederlandse literatuurstudie van de Rijksuniversiteit te Gent (adres: Blandijnberg 2) is een korte studie van Prof. Dr. A. van Elslander verschenen over Maurice Maeterlinck et la littérature flamande (56 blzz.). De kern van het boekje wordt gevormd door een lezing voor de Maurice Maeterlinck Stichting in 1962. De betekenis daarvan wordt echter aanzienlijk verhoogd door de toevoeging van een groot aantal ‘Textes et Documents’ (blz. 23-56), waaronder men aantreft: de befaamde polemiek van 1902 over het Vlaams, uittreksels uit de brieven van Maeterlinck aan zijn grote vriend Cyriel Buysse, het N.R.C.-artikel van Karel van de Woestijne over ‘De Nobelprijs van Maurice Maeterlinck’ (1911), en de mededeling van Marnix Gijsen in het Nieuw Vlaams Tijdschrift over zijn ‘Omgang met Maeterlinck’ (1949). De conclusie van Van Elslander luidt:
...si on me demandait de placer l'étiquette d'usage sur le dossier des rapports entre M. Maeterlinck et la littérature flamande, je crois que j'y inscrirais le mot ‘malentendu’: mal entendu, mal compris, mal aimé...; et permettez-moi de conclure avec les mots qui terminent également la pièce de François Mauriac: Et pourtant nous nous aimons (blz. 22).
| |
Vondels Tooneelschilt in het Frans.
Bij de ‘Editions Seghers’ te Parijs is verschenen L'art du théâtre, een grote verzameling beschouwingen, opmerkingen en uitspraken over het toneel, van Plato tot de huidige tijd (658 blzz.). Daarin treft men op blz. 51-58 ook Vondels Tooneelschilt of Pleitrede voor het tooneelrecht (1661) aan, in het Frans overgebracht door de Parijse hoogleraar in de Nederlandse taal- en letterkunde Pierre Brachin, onder de titel Le bouclier du théâtre, ou Playdoyer pour les droits de la scène.
| |
Studies over de poëzie van Van Wyk Louw.
Hoe fascinerend in Zuid-Afrika de poëzie van Van Wyk Louw voor de literatuurstudie is, blijkt opnieuw uit de bundel ‘Opstellen oor die poësie van N.P. van Wyk Louw’, die T.T. Cloete onder de titel Op die woord af onlangs in het licht heeft gegeven (Nasionale Boekhandel Bpk., Johannesburg enz. 1963; 124 blzz.). Van de acht studies waren er vijf reeds eerder gepubliceerd, waaronder één in ons tijdschrift: jrg. LIII (1960), blz. 206-209. De titel, waaronder Cloete zijn werk heeft samengebracht, doet uitkomen dat het hem in de eerste plaats te doen is geweest om het taal- en woordgebruik van de dichter; opschriften als Raka en die Taal, Die taalavontuur van ‘Die swart luiperd’ en Versdramatiese woordgedrag in ‘Germanicus’ bevestigen dit nogmaals. Intussen beperkt Cloete zich niet uitsluitend tot dit éne aspect. Telkens weer ziet hij zich genoodzaakt ook zin en strekking der besproken verzen uitvoerig bij zijn beschouwingen te betrekken. Hij doet dit met veel begrip en scherpzinnigheid, al kan men uiteraard op bepaalde punten met hem van mening verschillen. Zo
| |
| |
kan ik persoonlijk slechts zeer ten dele meegaan met zijn interpretatie van ‘Die swart luiperd’; voor mij wordt in dit gedicht in de allereerste plaats een terugval in de wereld van het onder- en onbewuste uitgebeeld, uitlopend op de ondergang (krankzinnigheid) doordat die terugval een verbreking betekent van het ‘wankel ewewig // Tussen swart see en hoë lig’ (Renboot). - Wie ernstig studie wil maken van Zuid-Afrika's grootste dichter, zal voortaan ook met de bundel van Cloete rekening hebben te houden.
| |
Veldeke en Van Mierlo.
Als nr. 8 van de serie Voordrachten gehouden voor de Gelderse Leergangen te Arnhem is, van de hand van Prof. Dr. G. de Smet, verschenen: J. van Mierlo en het Veldekeprobleem (J.B. Wolters, Groningen 1963; 23 blzz.; prijs f 1,50). Op beknopte, maar heldere wijze geeft de Nijmeegse hoogleraar een overzicht van de ontwikkeling en modificaties in Van Mierlo's opvattingen - mede onder invloed van ‘de lange en hartstochtelijk gevoerde polemieken’ (blz. 3) - gedurende de dertig jaar dat deze zich met het Veldeke-probleem heeft bezig gehouden. De Smet verheelt de zwakke punten in de stellingen en in de betoogtrant van Van Mierlo niet, maar geeft in het algemeen blijk van grote waardering voor diens Veldeke-studiën, die alle ontstaan zijn ‘uit de bekommernis Veldeke en zijn kunst als integrerende bestanddelen van de Nederlandse literatuur- en kultuurontwikkeling te verklaren’ (blz. 20). Bijzondere nadruk wordt gelegd op de laatste publikaties: ‘Luik wordt uitgespeeld tegen Keulen en het Veldekeprobleem wordt het probleem van de kulturele eenheid van het bisdom in de 12e eeuw. Het is Van Mierlo niet meer gegund geweest deze buitengewoon vruchtbare gedachte nog door een veelzijdig en grondig onderzoek te funderen en uit te werken’ (blz. 18). De Smet vat de essentie daarvan als volgt samen: ‘dat in het Dietse deel van het bisdom Luik en van Neder-Lotharingen de letterkunde een zelfstandige ontwikkeling heeft gekend naast een even oude autochtone Brabants-Vlaamse literatuur in het Westen, waarvan de mogelijke invloed het optreden van brabantismen en Franse leenwoorden in Veldekes werken kan verklaren’ (blz. 19). - Wij kunnen niet anders dan De Smet erkentelijk zijn voor de wijze, waarop hij met zijn samenvattend overzicht de ontwikkelingslijn in Van Mierlo's Veldeke-publikaties heeft aangegeven.
W.A.P.S.
| |
De intervocalische d.
Met de studie Weder en weer, neder en neer, mede en mee, gepubliceerd in de Mededelingen der Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, afd. Letterkunde, N.R. - deel 26 - No. 8 (1963), is Van Haeringen tot een oude liefde weergekeerd. Wat hij daarin over de lotgevallen van de d meedeelt, valt zo goed als helemaal in het heden of in een heel nabij verleden. Met een fijn gevoel voor nuances in taalgebruik, die met de termen ‘gekunsteld’, ‘gemeenzaam’ en ‘verzorgd’ of ‘keurig’ worden aangeduid, gaat hij na, in welke gevallen de d verdwenen is of kan verdwijnen en in welke gevallen hij gehandhaafd blijft. Het blijkt mogelijk, op grond van de waargenomen verschijnselen, met vrij grote zekerheid te voorspellen, hoe de gang van zaken in de naaste of wat verder afliggende toekomst zal zijn, hoewel het gecompliceerde spel tussen de vormen met en zonder d niet altijd onder een strakke regel te vangen is. Deze studie is een mooi voorbeeld van een dynamisch-synchrone beschrijving van taalverschijnselen.
B.v.d.B.
|
|