Blos adjectief?
Het ‘Woordenboek der Nederlandsche Taal’ (II, kolom 2925) geeft drie voorbeelden van het adjectief blos, waarvan het eerste, uit Hooft, in een zo korte context wordt gepresenteerd, dat het niet mogelijk is uit te maken, of hier sprake is van adjectivische of substantivische functie: Die maeghd..., Blos van kaeken, Hooft, Ged. 1, 212.
De volledige context maakt het m.i. echter niet twijfelachtig dat we hier met het substantief blos te maken hebben:
Mingod streng van heerschappij,
Ziet ghij wel die maeghd aen't IJ,
Op het êelste van haer daeghen,
Die uw'moeder heeft ontdraeghen
Blos van kaeken, en den slagh
Van die lieffelijcke lach?