De Nieuwe Taalgids. Jaargang 56
(1963)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 334]
| |
Revius bewerkt Quand ma maitresse van RonsardO dichters, wildy u vermaken inde minne
Vande Romeynsche of de griecsche Piërinne
Snoeyt af al watse heeft van weytsche dertelheyt.
Van domme afgodyGa naar eind1)
Wat Revius zegt van de dichtkunst der ouden, geldt natuurlijk ook voor de paganiserende dichtkunst van een Ronsard. Hij neemt hem tot voorbeeld, hij ontleent aan hem, maar met een verschil. Pindariserend in de trant van Ronsard, kiest Revius in zijn Triumph-liedt 't alderbeste stof,
Dat's Godes en des Princen lofGa naar eind2).
God staat voorop, God en geen vreemde goden. Wat Revius aan het einde van dit lied zegt, heeft hij in de loop ervan even nadrukkelijk bewezen. Een plaats uit Horatius benuttend, zoals ook Ronsard Horatiana in zijn Pindarische oden verwerkte, geeft Revius Gode, wat geen afgoden toekomt. ‘Omdat gij u als minder dan de goden gedraagt, heerst ge’ (Dijs te minorein quòd geris imperas) wordt Om dat ghy, Prins, u draget minder
Als God, daerom zijt ghy verwinderGa naar eind3).
‘Daerom’ is voor Revius geen versvulling; het geeft zijn christelijk getuigenis emfase. De behoefte aan beklemtoning van zijn christelijk getuigenis is ook de kenmerkendste eigenschap van een ander gedicht, waarin Revius Ronsard navolgt, en wel van zeer nabij, maar met een verschil. In het sonnet ‘Quand ma maitresse’ viert Ronsard de schone geest van zijn geliefde in haar schoon lichaam. Dit sonnet heeft Revius bewerkt tot een hulde voor een jeugdige savante, ‘voor de geest-rijcke jonge dochter Juffr. Maria Schuyrmans’. RonsardGa naar eind4)
Quand ma maitresse au monde print
naissance
Honneur, Vertu, Grace, Savoir, Beauté
Eurent debat avec la Chasteté
Qui plus auroit sus elle de puissance.
L'une vouloit en avoir joüissance,
L'autre vouloit l'avoir en son costé,
Et le debat immortel eust esté
Sans Jupiter, qui leur posa silence.
Filles, dit-il, ce n'est pas la raison
Que l'une seule avait si belle maison,
Pour-ce je veus qu'apointement on face:
L'accord fut fait: & plus soudainement
Qu'il ne l'eut dit, toutes également
En son beau cors pour jamais prindrent place.
ReviusGa naar eind5)
Doe Schuyrmans kint ontfangen had het
leven
De eer, de const, de schoonheyt, en de deucht
Poogden om strijt wie hare groene jeucht
Tot gesellin van God sou zijn gegeven.
Deeen' haer wou tot inden doot aencleven,
De ander haer beloofde gonst en vreucht:
Des eens geluck scheen d' anders ongeneucht,
T' en waer dat God t' verschil had opgeheven.
Dochters, sprack hy, t' en is voorwaer geen
ree'n
Dat elck van u bewoon een huys alleen:
Dies last ick u dat ghy tesaam verdraget.
Dit wierd' gedaen. en sonder veel beraets
Sy hebben altegaer genomen plaets
(Gelijck wy sien) in dese soete maget.
Ronsard werkt het sonnet naar de terzinen toe, waarover de glans ligt van ‘si belle maison’ en ‘son beau cors’. Revius in de hulde aan de zoete maagd snoeit het amoureuze af zonder er iets gelijkwaardigs voor te brengen. ‘Gelijck wy zien’, zegt hij. Zien we wel? Ronsard zag en vierde. De terzinen hebben bij Revius aan kracht verloren. Maar Revius snijdt niet alleen de ‘weytsche dertelheyt’ uit, hij rekent ook af met de ‘domme afgody’. Die beperkte zich bij Ronsard tot het litterair gebruik van de naam Jupiter. | |
[pagina 335]
| |
Onschuldig mythologisch spel? Niet voor wie het Soli Deo Gloria ernst is. Revius vervangt de mythologische door de theologische sluitsteen: God. Maar niet alleen dat: zoals Ronsard in de eerste terzine met ‘si belle maison’ preludieert op ‘son beau cors’ van de tweede terzine, zo prepareert Revius de beslissing Gods in het tweede kwatrijn al in de eerste kwatrijn met ‘van God sou zijn gegeven’. De kwatrijnen krijgen bij Revius meer nadruk. Het zwaartepunt is verlegd. Revius werkt niet naar de terzinen toe, hij werkt de kwatrijnen uit. Hij komplimenteert de geestrijke jonge dochter, maar hij sticht haar eerst. Ronsard petrarciseert, Revius emendeert en reformeert. Zijn stof is Godes en haar lof, in die volgorde. J.C. Arens. |
|