| |
| |
| |
Uit de tijdschriften
De Gids. Februari.
In de rubriek Nieuwe Boeken prijst P.J.H. Vermeeren ten zeerste A.G.H. Bachrach, Sir Constantine Huygens and Britain: 1596-1687. A Pattern of cultural exchange.
Maart. Anton van Duinkerken, Serres chaudes, wijst aan de hand van beider briefwisseling op het overwicht dat Du Perron op Ter Braak had. - In de rubriek Nieuwe Boeken bespreekt P.J. Meertens van John Landwehr, Dutch Emblem Books, en geeft daarbij enkele kostbare aanvullingen op deze bibliografie.
| |
Maatstaf. Januari.
Piet Calis zet zijn Topkonferentie (VIII) voort met J. Slauerhoff binnen de grenzen van zijn thematiek.
Februari. Piet Calis vervolgt zijn Topkonferentie (IX) met Achterberg: poëzie als isolement en bevrijding. - Peter van Eeten, Een vriendschap in verzen, laat homoërotisch licht vallen op de verhouding Kloos-Verwey.
Maart. Piet Calis richt in Topkonferentie X zijn aandacht op Leo Vroman en het blote oog.
| |
Roeping. Januari 1963.
In Geen lyriek op rijstpapier publiceert Julienne Huybrechts een interview met de dichter J. Bernlef. - ‘Nieuwe Boeken’ bevat o.m. een bespreking van J. Kamerbeek, Creatieve wedijver, door Lambert Tegenbosch.
| |
Streven. Maart.
In de Literaire Kroniek schrijft B.F. van Vlierden over Hugo Claus en het schrijverschap.
| |
Tirade. Februari.
Josine Meijer schrijft over Herman Gorter en het Absolute.
| |
Merlyn. Januari.
J.J. Oversteegen schrijft over Vestdijk en de objectiviteit. - Kees Fens behandelt het proza van Vestdijk in Puriteinen en piraten, filosofen en sluipmoordenaars. - H.U. Jessurun d'Oliveira geeft in De limiet van het middenvit een analyse van Luceberts gedicht op het gors.-Willem Frederik Hermans schrijft als ontmaskeraar over Ter Braak: Eindelijk alles over Menno. - In Het carnaval der bietebauwen drijft J.J. Oversteegen de spot met Hermans als ontmaskeraar van Ter Braak. -
Maart. H.U. Jessurun d'Oliveira in Bericht uit het hiervoormaals bespreekt het gedicht Depersonalisatie van Gerrit Achterberg. - Charles B. Timmer handelt over Vertaling en censuur. - J.J. Oversteegen levert een interpretatie in Chinese wijsheid van W.F. Hermans, De God Denkbaar Denkbaar de God. - C.W. van Watering levert een Sectie op visser door Luceberts visser van ma yuan te analyseren.
| |
Het Nieuwe Boek. Januari.
Jan Engelman schrijft ter gelegenheid van de 60e verjaardag van Anton van Duinkerken over deze Doctissimus vir en verder. - Nel Noordzij ziet Een werkelijk klassiek boek in S. Vestdijk, De held van Temesa. - Willem Brandt bespreekt werk van Drie dichters: de bundel van A. Roland Holst, Onder koude wolken, de derde druk van de bloemlezing, verzorgd door P. Rodenko, uit het werk van Gerrit Achterberg, Voorbij de laatste stad, en de laatste bundel van Adriaan Morriën, Moeders en Zonen. - Jan Walravens hoopt op een hernieuwde kennismaking bij het publiek met Stijn Streu- | |
| |
vels. - F.W. van Heerikhuizen wijdt onder de titel Literair-historische geschriften aandacht aan Lodewijk van Deyssel, Gedenkschriften, ed. Harry G.M. Prick, Jhesus Collacien, ed. Anna Maria Baay, en Gerard Knuvelder, Beknopt Handboek tot de Geschiedenis der Nederlandse Letterkunde. - Karel Jonckheere bespreekt in Vernieuwd Inzicht van Victor E. van Vriesland, Het werkelijkheidsgehalte in de letterkunde.
Februari. Jaap Harten noemt de verzenbnndel Zonder namen van Gerrit Kouwenaar Een moderne ‘classic’. - J.D.P. Warners annonceert in Betoger in Verzen, de bundel Aandacht voor Cats bij zijn 300ste sterfdag. - Willem Brandt ziet in de nieuwe bundel van de Nestor op de Helicon, H.W.J.M. Keuls, Achterwaarts, een ‘waardevol verzenboek’. - J.D.P. Warners acht het werk van W.A.P. Smit, Van Pascha tot Noah, van welke Formidabele Vondel-studie thans het derde deel besproken wordt, ‘ook voor de gewone lezer een wegwijzer in dit praktisch onbetreden gebied’.
| |
Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. LXXIX, Afl. 3.
In een artikel Structuurgeografie en structuurhistorie ontwikkelt K. Heeroma interessante beschouwingen en hypothesen over tegenwoordige en vroegere korte-klinkersystemen in nederlandse dialecten, en veranderingen daarin onder invloed van interne en externe, expansieve, factoren. - K.F.M. Boshouwers schrijft over De Franse leenwoorden in de kluchten en blijspelen van G.A. Bredero. - Van de Aantekeningen over 16de-eeuwse lexicografie, door O. De Neve, handelt de eerste Over Plantijn's Dictionarium Tetraglotton van 1562, dat een heel weinig vrije bewerking blijkt te zijn van Robert Estienne's schoolwoorden-boek ‘Dictionariolum puerorum’; in de tweede wordt Nog een afstammeling van het Vocabulare van Noël van Berlaimont aangewezen, nl. een drietalig gesprekboekje, in 1663 te Antwerpen verschenen. - De aflevering bevat verder een ongewoon groot aantal boekbesprekingen, niet minder dan tien. Vijf daarvan heeft C. Kruyskamp geleverd: Knuvelder, Beknopt Handboek tot de Geschiedenis der Nederlandse Letterkunde; P. Minderaa e.a., Aandacht voor Cats bij zijn 300ste sterfdag; J. Landwehr, Dutch Emblem Books; E.M. Kluit, Per karos naar St.-Petersburg (reisdagboek van Willem de Clercq), en nog een. Twee boekbesprekingen zijn van de hand van A. Weijnen, nl. A.P.L. Vermeersch, De taalschat van het laat-middelnederlandse ‘kuerbouc van Werveke’, en A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Deel I, de laatste zeer uitvoerig. Uitvoerig en belangrijk is ook de beoordeling door A. Sassen van de nieuwe Didactische handleiding voor de leraar in de moedertaal: het is in de redactie te prijzen dat zij daarvoor in het toch niet bepaald ‘onderwijskundige’ tijdschrift een zo royale plaatsruimte (twaalf bladzijden) heeft afgestaan. De twee overige boeken zijn: L. Koelmans, Teken en klank bij Michiel de Ruyter, besproken door P.J.
Meertens, en Prosper Arents, Cervantes in het Nederlands, besproken door C.F.A. van Dam.
| |
Levende Talen. Februari.
H.H.J. de Leeuwe heeft in een lezing voor de algemene vergadering van de Vereniging van Leraren in Levende Talen op 28 december 1962, Jan Vos' ‘Medea’, een Nederlandse bijdrage tot de Europese toneelgeschiedenis, krachtig gepleit voor een hogere waardering van Jan Vos dan hem totnogtoe bij moderne literairhistorici te beurt gevallen is. Die lezing is in het nummer opgenomen, evenals Enkele praktisch-didactische gedachten naar aanleiding van de ‘Handleiding’, door S.J. Lenselink uitgesproken (en met talrijke woordspelingen op auteursnamen opgevrolijkt) op dezelfde dag in
| |
| |
de vergadering van de sectie Nederlands; op een andere plaats in de aflevering staat een kort verslag van de bespreking die op de ‘gedachten’ is gevolgd. - L.M. van Dis oordeelt, op grond van statistische gegevens aangaande de cijfers die eersteklassers van een lyceum hebben behaald, gunstig Over de waarde van het stil-lezen bij het toelatingsonderzoek. - Onder een hoofd ‘De neerlandistiek in het buitenland’ levert J.M. Jalink een uitvoerige bespreking van P. Brachin, La Littérature Néerlandaise, en geeft Jacob Smit droevige staaltjes van Nederlands in af braak bij kinderen van emigranten in Australië. - Boekbeoordelingen o.a.: D.Th. Enklaar, Herfstlicht op velden van cultuur (S.J. Lenselink); A.C.F. Koch, Vroeg middelnederlands ambtelijk proza (S.J. Lenselink); D.A. de Graaf, Het leven van Allard Pierson (H.A. Wage); Karel de Busschere, Guido Gezette, Chronologische bloemlezing I (Cath. Ypes).
| |
Taal en Tongval. XIV, Afl. 4.
In de kwestie van De herkomst van het woord week kiest M. Gysseling partij voor ontlening aan lat. vicēs. - H. Entjes legt in zijn studie Schakel van een ketting en de Niederdeutsche Wortatlas geografische en historische verbanden tussen woorden voor 'schakel' op nederlands en nederduits taalgebied. - J. Goossens behandelt De benamingen voor de ham in Belgisch-Limburg, en gaat ten aanzien van het woord hesp ook buiten die provincie. - F.C. Dominicus heeft Oude Zuidbevelandse woorden verzameld. - W.G. Rensink beschrijft de werkwijze die het amsterdamse dialectbureau volgt bij het opnemen van Dialect op de band; een catalogus van de voorhanden opnamen besluit het artikel. - De inhoudsopgave op het omslag vermeldt verder een Boekbespreking, die in de aflevering niet voorkomt.
| |
Driemaandelijkse Bladen. XV, Nr. 1.
K. Heeroma schrijft een kort artikel In memoriam Kornelis ter Laan, en J. Naarding een wat langer Bij het eeuwfeest van Dr. Wobbe de Vries, die op 11 maart 1863 geboren is. - Van Heeroma is er verder een bijdrage over De Groninger diftongering in de 16de eeuw, waarvan hij symptomen opmerkt in rijmen van een vers op het verraad van Rennenberg in 1580; van Naarding twee naamkundige bijdragen, een over Fraeylema, waarbij hij een omvangrijk namenmateriaal te pas brengt, en een klein stukje over De Flutse. - H. Entjes maakt waarschijnlijk dat Kuie als benaming van meisje of jonge vrouw, met varianten als keuje, koje in Overijsel en Gelderland vrij verbreid, in oorsprong een ontlening is aan joods goja, goje ‘niet-joodse vrouw of dienstmeisje’, en secundair in verband is gebracht met keu ‘jong varken’ en kui ‘vrouwelijk kalf’. - H.T.J. Miedema heeft een Oostnederlandse kroniek verzorgd.
| |
Mededelingen van de Vereniging voor Naamkunde te Leuven en de Commissie voor Naamkunde te Amsterdam. XXXIX (1963), Afl. 1.
M. Gysseling en P. Bougard vervolgen en besluiten L'onomastique calaisienne à la fin du 13e siècle, waarvan het eerste deel in de vorige jaargang verschenen is: zie NTg. LVI, 126. - D.P. Blok weerlegt een onjuiste etymologie van Loenen. - H. Buitenhuis, Nogmaals de familienamen in Friesland uit 1947 aan de orde stellend, geeft bij zijn mededeling daaromtrent in de vorige jaargang (vermeld NTg. LV, 237) een rectificatie en enkele aanvullingen.
| |
Onze Taal. XXXII, Nr. 2.
Een wegwijzing inzake Wat, dat, hetgeen, wier, wiens, diens is ontleend aan het boekje ‘Schrijft u pok zulk Nederlands?’ van F.C. Dominicus. - Verder een aantal kleine stukjes, o.a. een van C.A.Z(aal- | |
| |
berg), Asi en aatsi, die uitspraken als nasie (natie) en mosie (motie) niet wil aangemerkt zien als minder verzorgd.
Nr. 3. Willem Pée geeft een overzicht van wat er gedaan is en wordt voor Het Algemeen Beschaafd Nederlands in België. - Een redactioneel stuk gaat over naamgeving van Oude en nieuwe straten en een ander over weergeving van Überhaupt in het Nederlands.
| |
Nieuw Vlaams Tijdschrift. XVI, Nr. 2.
In de rubriek zoek de mens schrijft H(ubert) L(ampo) een opstel Voor Daisnes magisch-realistisch dossier.
Nr. 3. In de rubriek betoog komt een bijdrage voor over Van Ostaijen's gedicht Melopee, geschreven door H. Uyttersprot.
| |
De Vlaamse Gids. Februari.
Paul De Keyser beschouwt Hendrik Conscience als toerist.
Maart. Karel De Clerck levert de bewijzen dat de Andries de Hoghe van de ‘Strofen uit de Nalatenschap van Andries de Hoghe’ Boutens zelf is geweest.
| |
Dietsche Warande en Belfort. Januari 1963.
Martien J.G. de Jong huldigt in Humanitas op Carnaval en Aswoensdag Anton van Duinkerken als bestrijder van het ‘onfrisse, burgerlijke christendom’. - Bernard Kemp, Van Duinkerken of de Synthese, behandelt de figuur van Asselbergs in zijn verschillende facetten. - Karel Meeuwesse publiceert een brief van Anton van Duinkerken aan Bernard Verhoeven. - Albert Westerlinck behandelt Anton van Dinnkerken als jong kunstenaar en criticus.
Februari. Albert Westerlinck zet zijn Anton van Duinkerken voort met beschouwingen over Asselbergs als criticus en bestrijder van de katholieke geestesgesteldheid.
Maart. Albert Westerlinck beschouwt nu Anton van Duinkerken als litterair-historicus en essayist. - Lieve Scheer in Hugo Claus, vernuftig en briljant literator bespreekt de roman De verwondering.
| |
Spiegel der Letteren. VI, Afl. 3.
S.P. Uri handelt over De Middelnederlandse Parthenopeusfragmenten en het oud-franse origineel. - G. Schmook publiceert zijn lezing gehouden op het 27ste Filologencongres Zullen wij, ja dan nee, de Vlaamse Romantiek voor de historie afschrijven, bijv. als tijdsdocument?. - N. Wijngaards in The Shadowy Waters van W.B. Yeats en A. Roland Holst wijst op de bijzondere plaats die het Engelse gedicht bekleedt in het werk van Roland Holst. - In de Kroniek vervolgen P.J.H. Vermeeren en W. Gs Hellinga hun Codicologie en Filologie VIII: Katernen en bladen. - In Margine bevat: E. van der Heijden, Een moeilijke plaats uit ‘Elckerlijc’ en de enscenering als basis voor de verklaring, alsmede E. De Bock, Rond J.B. Houwaert. Een weerlegging. - Boekbeoordelingen: N. De Paepe bespreekt het werk van A. Deblaere, De mystieke schrijfster Maria Petyt (1623-1677); C.M. Geerars de studie van J.A. Rispens, De geharnaste dromer; W. van Eeghem de Filologische opstellen, Deel II van L.C. Michels; C. Tindemans het Jaarboek 1961 van de Koninklijke Soevereine Hoofdkamer van Rhetorica ‘De Fonteine’ te Gent en tevens van Karel Meeuwesse, Martinus Nijhoff en de kerkelijke traditie; L. Roose van Rob. Roemans en Hilda Van Assche de Bibliografie van de Vlaamse tijdschriften, de afleveringen IV en V, resp. Band, Zuiderkruis en De tijdschriften opgericht voor 1940; F. Jansonius de uitgave van Lodewijk van Deyssel, Gedenkschriften, bezorgd door Harry G.M. Prick.
| |
| |
Afl. 4. E. De Bock publiceert een stuk geschreven ter gelegenheid van de geboorte van Margaretha van Oostenrijk: Een presentspel van Colijn Cailleu. Karel De Clerk schrijft over Letterkundig leven te Brugge in de Hollandse tijd. - In de Kroniek wordt vervolgd Codicologie en Filologie IX: Inhoud door P.J.H. Vermeeren en W. Gs Hellinga. - Boekbeoordelingen o.a.: Lanceloet en het hert met de witte voet (ed. M. Draak, 2e dr.) door J.J. Mak.
| |
Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taalen Letterkunde. 1962, Afl. 5-6-7-8.
C.F.P. Stutterheim heeft interessante, soms verrassende, waarnemingen gedaan over Accentverschijnselen in hetNederlands. - P. de Keyser's Bedenkingen bij een volkslied uit de 18e eeuw in de Gentse, volkstaal, nl. Een ‘nye Vlaams Liedeken’: Van de dry waizen uit Orienten (een parodie op een Driekoningenlied, waarvan de oudste versie in een hollands liedboek voorkomt) leiden tot de veronderstelling dat het gemaakt is door een Hollander die enige tijd in Vlaanderen gewoond heeft. - Max van Dun O.F.M. Cap. geeft in een uitvoerige studie over Vondel en Gezelle wat hij bescheiden noemt Enkele comparatistische aspecten.
| |
Tijdschrift voor Levende Talen. XXIX, Afl. 1.
In de ‘Kronieken’ is Fr. Closset van mening dat, nu Anton van Duinkerken zestig geworden is, daarmee het tijdstip nog niet gekomen was voor een uitgave van ‘verspreide geschriften’. - Onder ‘Varia’ verdedigt J.F. de door F.C. Dominicus als foutief gevonniste zin ‘Ik hoop niet dat u me dit kwalijk zult nemen’.
Afl. 2. Karel De Clerck kent aan Boutens' laatste verzenbundel hoge waarde toe èn als poëzie èn als getuigenis. - H. Uyttersprot analyseert Uit Paul van Ostaijens lyriek diens Melopee als volmaakt specimen van zijn poëtische theorie. - In de ‘Kronieken’ beoordeelt Fr. Closset onder Nederlandse Letteren kort, maar indringend, enige onlangs verschenen romans en novellenbundels.- Naar aanleiding van een vraag over Gezelles hem in ‘als 't hem [mijn hert] wel gaat enen stond’ bespreekt J.F. in ‘Varia’ de eigenaardige stroefheid, en de uitwijkmogelijkheden, bij het pronomen personale dat als ‘meewerkend voorwerp’ of na een voorzetsel betrekking heeft op neutrale substantiva of het personale het.
| |
Wetenschappelijke Tijdingen. XXIII, Nr. 3.
O. Van der Hallen wijst erop dat de ‘culturele integratie’ van Nederland en Vlaanderen niet meer dan een schoon woord is, zolang in Vlaanderen in feite geen nederlandse cultuur bestaat, die immers wortelen moet in een volwaardige cultuurtaal (Vlaanderen en de Nederlandse integratie). - In verband met het plan van de ‘Werkgemeenschap voor Kempische Geschiedenis’, de kempense dorpskeuren verantwoord uit te geven, geeft A. Bousse een overzicht van de Vindplaatsen van de Kempische Keuren en de bestaande uitgaven. - E. Eylenbosch vraagt aandacht voor Een rijke Westbrabantse dialectverzameling, namelijk De onuitgegeven optekeningen van Mr. E. Possoz, een verdienstelijke dilettant; E. stelt zich voor, het belangrijkste daaruit te publiceren.
| |
Ons Erfdeel. VI, Nr. 3.
Het nummer opent met De Nederlandse taal en letterkunde in het Europa van morgen, de toespraak die minister H. Fayat gehouden heeft voor de Algemene Conferentie der Nederlandse Letteren in december 1962. - Albert Deveyer schrijft over zijn land, taal en volk als De Vlaming uit Frankrijk. - Dat Professor Pieter Geyl 75 jaar werd, is aanleiding tot een
| |
| |
artikel over hem van A.W. Willemsen; een brief van de jubilaris en zijn portret gaan eraan vooraf. - Luc Verbeke vervolgt zijn Taalstrijd en Vlaamse Beweging in Frans-Vlaanderen. - Bij Het Uur U van Martinus Nijhoff levert Karel Meeu-wesse een klein commentaar, het gedicht is afgedrukt met ernaast een vertaling in het Frans van André Piot. - In het vervolg en slot van zijn artikel over Michiel de Swaen behandelt Raf Seys nu De dichter. - Verder o.a. de Kulturele Kroniek, een rubriek Tijdschriften en Boeken en Aantekeningen en Verslagen.
| |
Persoon en Gemeenschap. XV, Afl. 6 (April 1963).
F. Meert wijst op de grote verantwoordelijkheid van het onderwijs voor de beschaafde omgangstaal in Vlaanderen: A.B.N.: Taak van de school!
| |
Nu Nog. XI, Nr. 2.
Het nummer bevat o.a. een verslag van de ABN-Week 1963, een artikel van W. P(ée) over De uitspraak van eenenzestig, tweeënzeventig, enz., een vrij uitvoerige bespreking door Y(vette) Stoops van P.C. Paarde-kooper, ABN-Gids (waarvan zij een grondige herziening gewenst acht) en een kortere door J. V(erhasselt) van de tweede bundel taalkundige kroniekjes van Jan Grauls, Onze Taal.
| |
Standpunte. XVI, Nr. 3 (Februari 1963).
N.P. van Wyk Louw verweert zich in ‘Vernuwing’ en ‘gehalte’, 'n paar anti-kritiese aantekeninge tegen kritiek op zijn boekje ‘Vernuwing in die Prosa’. - M. Nienaber-Luitingh gaat in op de in een vorig nummer A.P. Grové gegeven interpretatie van Nijhoff's sonnet ‘Florentijns jongensportret’ (Naar aanleiding van Nijhojff's ‘Florentijns jongens-portret’). - A.P. Grové laat er 'n Antwoord op volgen. - Rob. Antonissen bespreekt Drie romans, namelijk ‘Die Wilde Loot’ (Elise Muller), ‘Sewe dae by die Silbersteins’ (Henry van Eeden) en ‘Lobola vir die lewe’ (A.P. Brink). Verder beoordelen J.L. Steyn en Leendert Dekker Twee bundels, namelijk ‘Die Beskermengel’ (Anna Louw) en ‘Die man in saal sewe’ (Dirk Richard).
| |
Tydskrif vir Letterkunde. Nuwe Reeks, Jaargang I, Nr. 1.
In dit nummer komen o.a. de volgende bijdragen voor: Die krisis van ons werkelijkheidsbeeld in Drama en Epiek (Bartho Smit), In memoriam Barnard Gilliland (Chris Barnard) en De Moderne Poëzie in Vlaanderen (André Demedts).
| |
Volkskunde. LXIII = Nieuwe Reeks XXI, Afl. 4.
C. Kruyskamp vervolgt zijn artikel over Het Nederlandse leugendicht met een overzicht over Het leugenmotief in de hedendaagse volksletterkunde en een algemeen Besluit. - Eg. I. Strubbe heeft De metamorfoses van de Bakelandt-figuur (1803-1961), een legendarisch geworden hoofd van een roversbende in Vlaanderen, nagegaan. - Verder Kronieken, twee In Memoriam's, Kleine Mededelingen, een groot aantal Boekbesprekingen en vier bladzijden Tijdschriftenschouw.
| |
Neerlands Volksleven. XXII, Nr. 1 (Winter 1962-1963).
Dit nummer voert als centraal onderwerp ‘Kunstenaar en volksleven’, het thema van de Volkskundedag in 1962. Daaronder vallen een kort stukje van H. Wagenaar-Nolthenius over De wisselwerking tussen volks- en vakmuziek (een lezing die op de Volkskundedag met muziek en eigen zang was toegelicht) en een veel uitvoeriger artikel van H. van de Waal, met illustraties, over De doorwerking van de volkscultuur in de hogere kunst; aan een krant ontleend is een stukje van Piet Tiggers, Bartók en het volkslied. Tot het centrale onderwerp kan desgewenst
| |
| |
ook worden gebracht een bijdrage van K.C. Peeters, Hoffmann von Fallers-leben en de Vlaamse volkskunde. - Van de talrijke overige artikels worden hier maar twee genoemd, en de keus is voornamelijk door de omvang bepaald; heel wat kortere stukken blijven onvermeld. Die twee zijn: B.W.E. Veurman, De ballade van ‘De Grieksche Jager’: onderzoek naar aard en oorsprong, mede op grond van nieuw ontdekte varianten, en E. Heupers, De bijmannen (bijenhouders) van Soest.
| |
Nr. 2 (Pasen 1963).
De aflevering is gewijd aan Walcheren, de ‘Tuin van Zeeland’. Verscheiden bijdragen heeft J. Vader geleverd, beginnende In de oud-Walcherse kraamkamer, en voortgaande met Zuigeling en kleuter in vroeger tijd. Hij brengt verder Twee vergeten Walcherse kinderspelen in herinnering, alsmede het Vossesoppen eten, een feestelijke maaltijd na de slacht. Zijn artikel over Walchers volksgeloof begint met te verklaren waarom Een Zeeuwse volkskundige enquête uit 1860 (van Dr. J.C. de Man: zie NTg. LV, 120) geen betrouwbaar resultaat kon opleveren, en vertelt dan Over Walchers bijgeloof (1860-1900), over Vrees voor spoken en geesten op Walcheren en over Heksen, toveren, boze en goede geesten. Verder is er van dezelfde auteur een beschrijving van de Oogsttijd op Oud-Walcheren en van het Smakken (dobbelen om prijzen) op Sint-Nikolaasavond. - Tj. W.R. de Haan behandelt Liederen van Jacobus Bellamy, gedichten van Bellamy die het tot ‘volkslied’ hebben gebracht, nl. Aan de maane, Dorinde en Roosje; in deze bijdrage zijn veel literair-historische en bibliografische gegevens verwerkt. - P.J. Meertens geeft aan het slot een overzicht van Wat over het volksleven op Walcheren geschreven werd. Van zijn hand is ook een korte herdenking van K. ter Laan, een laatste afscheid, die aan de walcherse ‘mededelingen en studiën’ voorafgaat.
|
|