De Nieuwe Taalgids. Jaargang 56
(1963)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 153]
| |
Bontekoe zelfOnze grammaticale kennis van liet zeventiende-eeuws is naar verhouding heel wat groter dan die van het achttiende- en negentiende-eeuwse Nederlands. Toch ontbreken voor een Zeventiende-eeuwse Grammatica nog vele bouwstoffen. Het aantal zeventiende-eeuwse auteurs dat tot dusver in het onderzoek betrokken werd is vrij beperkt. Vooral literatoren kregen de aandacht, maar over het taalgebruik van bekende auteurs als Hooft, Huygens en Cats bezitten we nog geen monografie. Van het niet-literaire Nederlands weten we nog weinig af. Niet deze leemten vormen het onderwerp van dit opstel, maar een andere, voortkomend uit de omstandigheid dat verreweg de meeste studies over het zeventiende-eeuws berusten op gedrukte bronnen. Tot op zekere hoogte kan men daar vrede mee hebben. Zijn het zeventiende-eeuwse uitgaven, dan bieden ze ons in elk geval een vorm van zeventiende-eeuws Nederlands. Maar dan toch in de eerste plaats drúkkersnederlands. Men vraagt zich wel eens af of niet heel wat van de veelkleurige zeventiende-eeuwse taalwerkelijkheid achter het betrekkelijk uniforme van de druk schuilgaat. Zeker is men gedwongen een slag om de arm te houden, wanneer men uit gedrukte werken het taalgebruik van een bepaald auteur onderzoekt, zonder over diens autografen te beschikken. Deze reserve behoeft niet voor elke auteur of drukker en niet voor elk genre even groot te zijn. Voorts kan er bijvoorbeeld bij het onderzoek van interpunctie, spelling en flexie meer reden tot voorzichtigheid zijn dan bij de studie van de syntaxis. Maar bezwaarlijk blijft het, een druk zonder meer als een betrouwbare kopie van de kopij van de auteur te beschouwen. Als Gerard BrandtGa naar voetnoot1) in zijn levensbeschrijving alleszins authentiek aandoende stukken van Michiel de Ruyter opneemt, soms met de opmerking ‘met d'eige woorden van den L. Admiraal Generaal de Ruiter’, dan heeft het taalgebruik ervan nauwelijks overeenkomst met het karakteristieke Nederlands van De Ruyter zoals dat in de eigenhandige papieren voorkomt. Het is mogelijk dat Brandt kopieën onder ogen kreeg, het is ook mogelijk dat hij of de drukker de originelen ‘toonbaar’ gemaakt heeft. Wanneer van De Ruyter geen letter in manuscript tot ons gekomen was, zou men misschien uit Brandt de indruk gekregen hebben dat De Ruyter een tot in de puntjes verzorgd Nederlands schreef. J.H. Kern heeft in zijn bekende studie over de taal van Huygens' zustersGa naar voetnoot2) de aandacht gevestigd op het natuurlijke en van de 17de-eeuwse schrijftaal afwijkende. Zouden we dat er nog in vinden wanneer deze brieven ons uitsluitend bekend waren uit een zeventiende-eeuwse druk? Dat we van Bredero's taalgebruik een zuivere indruk hebben lijkt me lang niet zeker. De betreffende studies berusten op zijn gedrukte werken. Naar ik meen is er uiterst weinig in handschrift van hem bewaard. De VooysGa naar voetnoot3) noemt éen autograaf en vermeldt erbij dat daarin interpunctie vrijwel ontbreekt. Zou het ingrijpen van de drukker tot de interpunctie beperkt gebleven zijn? Het vermoeden dat we ons wel eens verkijken op het gedrukte Nederlands van verscheidene zeventiende-eeuwse schrijvers, vond ik onlangs treffend be- | |
[pagina 154]
| |
vestigd bij Bontekoe. Zijn taalgebruik trok terecht de aandacht: Nederlands van een eenvoudig 17de-eeuws zeeman! Sinds de kennismaking met De Ruyter heb ik tegen Bontekoe's Nederlands met wantrouwen aangekeken. Het is voor een eenvoudig schipper nog veel te keurig. Zijn taalgebruik is in onze tijd vooral bekend uit de uitgave van Dr. W.H. StavermanGa naar voetnoot1), die o.a. gebruikt is door Overdiep, voor zijn Zeventiende-eeuwsche syntaxis en door Weijnen, voor zijn Zeventiende-eeuwse Taal. Staverman's uitgave sloot aan bij die van HoogewerffGa naar voetnoot2), en beide uitgaven berusten op de oudste druk van Bontekoe's journaal van 1646. De kopij van deze druk is niet bewaard. Nu heeft Hoogewerff in 1952 in de reeks werken van de Linschoten-Vereeniging een nieuwe uitgave bezorgdGa naar voetnoot3) die een waardevolle aanvulling bood. Behalve de heruitgave van de druk van 1646 publiceerde hij namelijk ook twee dagboeken van Bontekoe's reizen, die in handschrift in het Algemeen Rijksarchief in Den Haag aanwezig bleken te zijn. Ze hebben betrekking op de perioden 10 april 1622 tot 2 april 1624, en 28 januari tot 31 oktober 1625, en omvatten dus minder dan het gedrukte werk. Deze dagboeken nu hebben volgens Hoogewerff, blijkens de woordelijke overeenkomst op zeer veel plaatsen, kennelijk als grondslag voor de druk van 1646 dienst gedaanGa naar voetnoot4). Overigens constateert hij sterke afwijkingen in de spelling, zodat hij het redigeren van de druk van 1646 met stelligheid aan een ander toeschrijft. Minder overtuigend dan dit gedeelte van zijn betoog, lijkt ons Hoogewerff's antwoord op de vraag: hebben we in de geschréven dagboeken dan althans met Bontekoe zelf te maken? Volgens hem is dat inderdaad het gevalGa naar voetnoot5), maar de motivering lijkt mij niet toereikend. Het feit dat de druk de geschreven dagboeken op de voet volgtGa naar voetnoot5) bewijst nog niet dat de laatste ook door Bontekoe zelf geschreven zijn. De schaarse verbeteringen (vervanging van woorden) kunnen ook door een afschrijver aangebracht zijnGa naar voetnoot5). De ‘keurigheid’ van het handschrift, die ook Hoogewerff opvielGa naar voetnoot5), wijst bepaald niet in de richting van een eenvoudig schipper. Vermoedelijk hebben we hier met een afschrift te doen en hoe dat zich verhoudt tot het veronderstelde, niet bewaarde origineel van Bontekoe, blijft voor de onderzoeker van Bontekoe's taalgebruik een open vraag. Dat we voor een zuiver oordeel over Bontekoe's taal ook met de geschreven dagboeken voorzichtig moeten zijn, blijkt uit...een autograaf van Bontekoe. Op 4 januari 1623 schreef Bontekoe aan boord van het schip Groningen, liggend voor de kust van China, een brief aan zijn chef te Batavia, Jan Pieterszoon Coen. Een brief dus uit de tijd van zijn roemruchte reizen, wat voor de vergelijking van het taalgebruik van brief en journalen van belang is. De brief wordt bewaard in het Algemeen Rijksarchief in Den HaagGa naar voetnoot6). Vouwen, lak- | |
[pagina 155]
| |
stempel en adressering tonen aan dat we hier niet te doen hebben met een of ander afschrift uit een brievenboek, maar met een werkelijk verzonden brief. De duidelijke overeenkomst in handschrift tussen de ondertekening en de brief zelf sluit de mogelijkheid vrijwel uit, dat een klerk de brief voor de schipper schreef. We hebben hier dus zeer waarschijnlijk eindelijk Bontekoe zelf. En de brief is, zoals we die eigenlijk van iemand als hij verwachten. We geven hierna een zorgvuldige transscriptie. Het handschrift van de brief blijkt sterk af te wijken van dat van de geschreven dagboeken. Ook wanneer men aanneemt dat de laatste vrij lang na de jaren '20 ontstaan zijn - Bontekoe leefde waarschijnlijk in 1646 nog - dan kan men zich kwalijk voorstellen dat deze handschriften van een en dezelfde persoon zouden zijn. Er zijn trouwens ook aanmerkelijke verschillen in taalgebruik. De dagboeken zijn, om maar iets te noemen, vrij zorgvuldig geïnterpungeerdGa naar voetnoot1), de brief mist vrijwel elke redelijke interpunctie. Waar de dagboeken o(o) hebben, heeft de brief dikwijls oe. De voor de dagboeken zo typerende dubbele eindmedeklinkers ontbreken in de brief vrijwel. Voor een zuiver taalkundig onderzoek van Bontekoe vormt onzes inziens alleen deze brief (en mogelijk nog andere?) een betrouwbaar uitgangspunt. De druk van 1646 en de geschreven dagboeken kunnen daarnaast alleen met reserve gebruikt worden. Wanneer Hoogewerff gelijk heeft, die o.a. voor verkorte en slecht aansluitende zinnen in de druk van 1646 de ‘ondeskundige opschrijver’ aansprakelijk steltGa naar voetnoot2), dan mag die reserve vooral niet te klein zijn. Looft godt altyt boeuen alles deesen 4 Jannouaris anno 1623
Eerentfen manhaftygen wijsen ende Seer Discreten heer Jeenerael
Jan pietersen Coenen nae alle beehoerelycke groetenisse laete Ick v 1
weeten als dat. lck willem ysbrandtsen noch Cloeck ende geesont ben
Als Ick hoepe doer die genaede van godt almachtich dat het met v 1
5[regelnummer]
meede Alsoe is voort Soe laete Ick v 1 vveeten dat wy den
22 Juenis Syn voor die stat van maecou gecoemen alwaer wy hebben geeuonden
2 Schepen tee weeten die trou met noch een engels schep den 23 dito Iist
geeresolueert dat men Sanderen dachs mete twie Schepen souden
dicht voor maecou gaen leggen tee weeten t Schep roeningen met
10[regelnummer]
den gaellijas om daer op tee schieten twelck wij deeden ondertusen
dat wy Soe op die stat Schoeten Soe is den Commanduer Corncel/
reyJersen met het ander volck ghelant doch Ick meen dat den Comm
anduer niet an lant heeft geeweest maer word Int landen doer zyn
buyck geeschoeten een dootelyck wonde Soe dat se hem ter stont off
15[regelnummer]
brachten int Schep den beer die daer henst by lach die Slach en duerde
niet lang het was binnen een groot uer al beescheckt Ick meen
datter 130 gheslaegen zijn met noch 130 geequetst vetting die
Schepper op den haen was is meede doot gheSmeeten Soe dat
het heel veel oeuer die oeueericheyt is geegaen hebben oock meede wat
20[regelnummer]
Onvoorsichtich tee werck geegaen Souden Soe veel volck niet verloren
hebben hadde onse Coopman boskart vast geestaen met den Coopman
van den trou die waeren om leech op den strandt geeordeneert off
het quam dat ons volck mosten die vlucht neemen dat Sy den vyant
wat stuenen souden op dat tander volck mochten in die boot Coemen
25[regelnummer]
doch Sy hilden geen stal waeren van deerste in die boots ende
boskart Croop onder die dochten van die boot Seggent ons volck
| |
[pagina 156]
| |
waer oeuer Jan haegel hem noemen Caepeteijn dofft Soe dat
wij daer niet veel eers hebben in geleyt den 27 dito zyn wy weederom
t seyl geeaen nae die piskaedoeris 19 Juelis zyn wy met den beer
30[regelnummer]
geeordineert t seyl tee gaen dwars oeuer nae Sinseu doch Cregen
Sulcken harden wint dat wy dichte by die Caep die Sombor
dreeuen daer rachten wy achter een eylant tee reed daer oock
goede reed was met vars waeter al waer by ons quaemen
veel vry buyters tee weeten Seeneesen quaemen by ons ende
35[regelnummer]
Sochten huel aen ons wilden gern met ons an om een lant tocht
tee doen versochten pas van ons om Aen die piskaedoeris by ons
tee Coemen twelck wy haer gaeuen brochten ons veel veruersing
Soe dat dat volck met ons gaern aen wilden 22 September zyn
wy weederom aen die piskaedoeris geecoemen den 10 Octoeber is
40[regelnummer]
den oorelch die Seeneesen aen geeseyt 18 dito Syn met ons 8
Seylen tseyl geegan nae Sinseu toe Om die seeneesen alle off
breck tee doen dat wy Conden tSchep groeningen den beer
Met den Samson paely Catten tJacht fictoerya met het Jcht sinckepure
Jacht den haen ende SantonyColaes zyn den 18 Octoeber oeuer geestecken
45[regelnummer]
verhoepende Sinseu tee beeseylen doch zij den selffden nacht van malcander
geerack den 19 dito Syn wy teereed geecoemen 8 mylen beeneeden
Sinseu met den beer den haen S nycolaes en fictoerya hebben daer
Seer veel vaertuich geeuonden met veel oorelichs Joncken ende
hebben se meest verdesterweert ende verbrant Creygende ontrent
50[regelnummer]
90 Seeneesen wt met veel geeweer met wel 60 ofte 70 bassen
hebben daer oock 23 mannen verloeren die met een Jonck doer harde
wint Syn verdreuen ende Jan Jansen die Schepper van die beer met
17 mannen met haer boot verloeren maecke gissinge dat haer die
See Oeuerstolpt heeft ende veerdroncken zijn doch geen wissicheyt
55[regelnummer]
Soe hebben wy doen reesuluytie geenoemen met malcander dat wy Soud/
Op stoppen met met malcander om Senseu tee Crygen daer wy den
29 noeuember ghecoemen zijn met godts hulp hebben daer oock een
lant tocht ofte twie ghedaen het volck veerJacht die huysen aen brant
geesteecken doch geen volck geecreghen oeuer midts Soe harde Int voor
60[regelnummer]
loopen waeren als wy Int nae Coemen den 4 deesember Syn
wy noch wyder die reeuier op geeseylt ende settent neeuen een
eylant daer een hochgen torn op stont doch geen volck op was op
4½ vaem
waeter Saeten Snachts aendie gront doer dat het waeter wel 2 vaemen op ende neer vloyt den Selffden nacht
65[regelnummer]
doen het Schep ontrent 2 ueren vlot hadde geeweest hebben die
Seeneesen 2 barandende Joncken op ons toe geebrocht dicht by die
Schepen ende hebben daer den brant in ghesteecken al Soe die
Schepen voor den boch geestuert dat vreeseelyck stont want sy waeren
Ons opt lyff eer wy het wisten Schier dreeuen eerst dicht by den bee/
70[regelnummer]
lans daer nae quaemen zij ons toe Soe dat het by cans leeck dat sy ons soud/
beedryuen doch Ick Sach wel dat het mis was doen nu die Joncken
quaemen dryuen wildee den Coopman nu rooden dat men het tou souden
Off houwen ende Ick niet Soe dat wy teegen malcander stonden hij
riep hou of ende Ick riep hou niet het is mis Soe dat het tou niet
75[regelnummer]
Aff ghehouwen en wordt maer daer was een Slach met den byl
in geehouwen hadt het tou stucken geeweest wy hadden het schep
quyt geeweest Soe dat die Jonck verby passeerd al brandende end/
den brant quam noch in die Siampan die achter aent schep lach
die wy noch mosten laeten dryuen doch nu roeden is geen man
80[regelnummer]
Op een schep tee vaeren wil gern zijn eygen hooft volgen Ick
Can oock met hem niet wel Oeuer een Coemen Ock Soe het schyn/
heeft geen vermaecken int geebet Soudt het oock niet laeten doen dat
lck hem niet aen pordt voort zyn wy den 8 deesember van Sinseu
geeseylt ende zijn den 9 dito In het gat van piscaedoeris geeset ende
85[regelnummer]
zyn van ons Aancker geespilt hebben een ander laeten vallen twelck
meede In stucken brack Soe zijn wy Seewaert in geedreuen
ende zijn den 14 deesember by het Schep haerelem geecoemen die
meede geedistijneert was nae viskaedoeris tee vaeren Soe zyn wy met
malcander tee reede geeloopen 10 mylen beenorden maecou ende hebben
90[regelnummer]
zyn last oeuer geenoemen ende hebben hem die Seeneesen meede oeuer
| |
[pagina 157]
| |
geeset met noch 19 packen met getwerrende zyde die wy veroeuert hebben
verhoopende dat wy daer wel aen Sullen doen voort heer Jeenerael
Aengaende van dit vaerwaeter is een hart vaerwaeter doer dien die
winden Soe onghestaedich waeyJen wy spillen hier geeweldich veel seylen
95[regelnummer]
Anckers ende touwen Soe dat wy hier voor die schepen meest
geebreck hebben doch het Sal teemet beeter worden doer die wij
nu hier beeter beekent worden op die Cust van reeden ende haeuen/
tee Soecken het fort was meest geemaeckt doen wy daer vandaen
seylden voort heer Jeenerael wilt doch Soe wel doen aen myn
100[regelnummer]
broeder Pieter ysbrandt sen ende helpen ende onderstuenen hem in die
gereehticheyt deewyl het een Jong schepper is Sult myn groote
vrientschap doen ende Int godt geelieft dat hij die heer Jeenerael met ghesont heyt laet met lieff tot horn by die vrienden Coemen mucht
myner geedencken van weegen die heen reys Off het geeuiel datter
105[regelnummer]
wat van mochte Coemen want myn dunckt dat Icker die naeste wel
Aaen ben Soeder Iet van Comt doch lck stel myn Sack aen die
Jeenerael nu weet lck v 1 niet veel beesonders tee schryuen dan lck wens v 1 een geeluckich Saelich lang leeuen die Ende hier
naemals het eewyghe leeuen doer die verdienste onses heeren ende
110[regelnummer]
Saelichmaecker Jesu Chrysty aemen
By myn willem ysbrandtsen bonte Coe
v 1 dienaer beereyt by dach ende by nacht
De adressering luidt:
Eerentfesten manhaftijgen
wijsen ende seer discreten Hr.
mijn heer goeuerneur Jeenerael
van de neerderlantse inies
Jan pietersen Coenen resyderende
In die stat van
Batauia
met vrindt die godt geelieue
tee beewaeren
| |
Aantekeningen:Bij de diplomatische weergave van de tekst moge het volgende opgemerkt worden. De hoofdletters I en J hebben bij Bontekoe geen verschillend teken. We hadden dus overal I of overal J kunnen schrijven. We hebben nu eens I dan weer J genomen en daarbij gedacht aan de vermoedelijke klank. Tekens die in de 17de eeuw gewoonlijk als hoofdletters dienst doen, vindt men bij B. soms eigenaardig geplaatst. Wellicht bedoelt B. geen hoofdletter, maar waar het teken erop wees, hebben we steeds de hoofdletter geschreven. Enkele woorden zijn naderhand door B. in de marge toegevoegd; dat doet zich voor bij regel 28 (wij), regel 52 (wint) en regel 54 (see). Enkele woorden zijn boven de regel bijgeschreven; dat komt voor in regel 6 (gecoemeri), in regel 23 (volde), in regel 28 (den), regel 40 (oorelch) en regel 70 (cans). Aan de q van quaemen (regel 34 en 72) gaat tweemaal een teken vooraf dat op een gedeeltelijk C lijkt. De q is dan vermoedelijk als een correctie van dit foutieve woordbegin op te vatten. In regel 108 staat Ende over een paar moeilijk leesbare letters heengeschreven. B. hervat vermoedelijk de zin, wat de hier optredende kortsluiting kan helpen verklaren. Ende kort B. een enkele keer af (regel 44 en 48), wat door cursivering is aangegeven. In geeset (regel 84) is de laatste e gecursiveerd. Deze e is een gissing, daar op | |
[pagina 158]
| |
deze plaats een gaatje in het papier zit. Meer dan éen letter heeft er vermoedelijk niet gestaan. Waar aan de bladrand een deel van een woord ontbreekt door inkorting van de auteur of slijtage van het papier, is een schuine streep gezet. De lengte van de regels is gelijk aan die van het handschrift. L. Koelmans |
|