De Nieuwe Taalgids. Jaargang 56
(1963)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 146]
| |
Peter SpaanOp een avond in 1913, toen Hendrik van der Wal me in zijn studeerkamer in de Boreelstraat te 's-Gravenhage zijn lustrumspel ‘Kurrogloe en Nighara’ voorlas, kwam opeens Peter Spaan binnen. Uit zijn concentratie gerukt maakte Van der Wal de bezoeker duidelijk, dat hij hem die avond niet ontvangen kon. Dat was de eerste en enige kennismaking van mij met Peter Spaan, die in de Haagse kunstwereld een bekende figuur was. Een tweede herinnering aan hem heb ik van een tentoonstelling bij Kleykamp, waar het werk van W.A. van Konijnenburg geëxposeerd werd. Daar waren o.a. de portretten te zien, die deze uitzonderlijke kunstenaar geschilderd had van P.C. Boutens, Albert Plasschaert en Peter Spaan. Van Konijnenburg had in deze drie beeltenissen willen vastleggen de dichter, de criticus en de musicus. Drie sublieme beelte nissen van figuren, die geregeld gasten waren in zijn huis. Peter Spaan werd 27 november 1882 te Leiden geboren en studeerde daar rechten. Zijn candidaatsexamen heeft hij in 1902 afgelegd, maar zijn belang stelling ging meer uit naar muziek en litteratuur, vooral muziek. Ook volgde hij de colleges van prof. Bolland. Van F.E.A. Koeberg kreeg hij les in compositie. Op 27 april 1907 kwam Spaan met zijn ouders naar Den Haag en van die tijd af heeft hij een zwervend leven geleid, trok naar Berlijn, waar hij lange tijd muziek studeerde, was student te Londen, woonde in Blaricum, Laren, Noord-wijk, Brussel en Parijs en weer in Berlijn en is tenslotte op 24 november l948 te Nice overleden. Maar ook in Den Haag heeft hij nog jaren gewoond van het ene adres naar het andere. Zijn tweede compositie voor orkest ‘Resignatie’ is uitgevoerd door Wouter Hutschenruyter te Utrecht, in welk jaar weet ik niet. De eerste werd te Dusseldorp onder Pauzner ten gehore gebracht. In 1904 zond Spaan ‘op aanraden van professor Bolland’ een artikel in aan Van Deyssel ter plaatsing in ‘De XXe Eeuw’, maar opgenomen werd het toen niet. Toch moedigde Thijm hem aan, waarvoor hij hem dankbaar was. Spaan hield vol en in 1911 heeft Kloos in ‘De Nieuwe Gids’ een artikel van hem geplaatst onder de titel ‘Nieuwe beginselen voor muziek bij tooneelwerk’. (Een voorrede voor ‘Nero's Einde’). ‘Nero's Einde’ was een historisch toneelstuk in één bedrijf van Hendrik van der Wal, zijn eerste stuk, als ik mij niet vergis verschenen in ‘De Hofstad’, een weekblad, dat in die tijd goed bekend was. In de volgende jaren publiceerde Spaan in ‘De Nieuwe Gids’: ‘Over een “Koninklijke Nederlandsche Opera”’ in 1912 ‘,Een teekening van W.A. van Konijnenburg’ in 1913, evenals ‘Muziek en beschaving’. In juli 1914 verscheen in dat tijdschrift een zeer grote bijdrage, nl. ‘In Parijs - een dagboek’ van niet minder dan 30 pagina's. Wie de gedeeltelijk bewaard gebleven kopij in het Letterkundig Museum, vergelijkt met de afgedrukte tekst in het tijdschrift zal opmerken, dat de indeling geheel verschilt. In dezelfde aflevering werd ook geplaatst ‘Aan een vriend’. In ‘De Gids’ werden opgenomen ‘Muziek in het theater’ (1913) en ‘Een principieele fout in de opera en het “tekstboekje”.’ (1914). Ook aan ‘De Kroniek’ werkte Spaan mee, in 1905 met een artikel over ‘Volkslied en Kunstmuziek’ (25-3-1905) en een aanval op Koeberg (10-6-1905). Zijn leermeester heeft hij ook in ‘Het Vaderland’ van 25 November 1905 in een ingezonden stuk ‘Conservatorium en Residentie Orkest’ ter verantwoording geroepen. | |
[pagina 147]
| |
Curiositeitshalve vermeld ik nog het volgende bericht uit ‘Het Vaderland’ van 8 Februari 1910 en het antwoord daarop van Spaan. Het bericht luidde: ‘Onzen oud-stadgenoot Peter Spaan, thans te Berlijn vertoevend, werd een leeraarsplaats aan het New-England Conservatory te Boston voor het onderricht in compositie, partituurlezen en aesthetica aangeboden.’ In een Ingezonden stuk, 13 Februari opgenomen, schreef hij: Mijnheer de Redacteur. Dat het plaatsen van zijn bijdragen niet altijd vlot geschiedde blijkt uit een 13 maart 1912 afgestempelde brief aan Thijm (Thijm-archief). De brief van Kloos bevond zich niet meer in het couvert. Blaricum Ter verklaring van deze brief moet men bedenken, dat ‘De XXe Eeuw’ sinds 1908 in ‘De Nieuwe Gids’ was opgenomen. Daarom wendde Spaan zich tot Thijm. Maar ook Kloos kreeg brieven van hem om aan te dringen op plaatsing van een aangenomen stuk. Het ging over een tekening van Van Konijnenburg en deze brief, (evenals de andere geciteerde epistels aan Kloos bevinden zich in het Nederlands Letterkundig Museum te 's-Gravenhage), luidde: Noordwijk a/zee In 1913 en '14 woonde Spaan in Noordwijk, zodat ook het volgende, wonderlijke, ongedateerde epistel aan Kloos uit dien tijd moet stammen: Botrys | |
[pagina 148]
| |
In Juli 1914 werd in ‘De Nieuwe Gids’ het volgende gedicht voor Albert Plasschaert opgenomen: Aaa Een Vriend
Laat ons bedenken
Albert
Het Beste
Is Altijd
Verstolen.
Ongenoemd bijna
Verborgen
Als het hart
Maakt het levend
En dood.
Wij moeten vluchten
Als herten
Met de groote
De schichtige
Oogen ...
Tot waar vluchten ...
Vluchten ...
Tot waar ...
Toen was de tijd gekomen, waarin Spaan zijn indrukken van Parijs had vastgelegd in korte, vaak verrassend scherpe notities. Uit Noordwijk schreef hij 11 mei 1914 het volgende aan Thijm en uit de reactie van Spaan, op 15 mei verzonden, kunnen we het antwoord van Van Deyssel opmaken. Beide brieven laat ik hier volgen: Huize Botrys Botrys In het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum te 's-Gravenhage, - de brieven aan Thijm dank ik aan de welwillendheid van | |
[pagina 149]
| |
den heer Harry G.M. Prick te Heerlen, die het Thijm-archief bezit - bevinden zich slechts drie bladzijden getiteld ‘Mijn Parijsch Dagboek (1914) II’ door Peter Spaan. Vergelijkt men nu deze tekst met het in 1917 verschenen boek ‘De Verheerlijking’ dan ziet men, dat deze drie bladzijden in andere vorm het begin van het boek bevatten. Alvorens daar een voorbeeld van te geven moet ik er op wijzen, dat Spaan op 11 juli 1914, dus dadelijk na de verschijning in ‘De Nieuw-we Gids’, uit Baarn aan Thijm het volgende schreef: Zoudt U, hooggeachte Heer, wanneer het mij gelukt een zeer beperkte editio van mijn Dagboek (stijlvoller dan dit in een tijdschrift kan zijn) te kunnen verzorgen, daarvan een enkel exemplaar (voor ongeveer een rijksdaalder) willen bespreken? Het zou mij een verheugende eer zijn - Eerbiedig de Uwe En 14 juli: Hooggeachte Heer, Na de brief van 15 mei doet dit verzoek van 11 juli enigszins vreemd aan! Het boek verscheen dus, zeer royaal en op prachtig papier gedrukt, in 70 exemplaren. Op een inlegblaadje liet Spaan het volgende drukken: Het werk ‘De Verheerlijking’ hoop ik te voltooien in drie deelen (elk om de 5 jaar): Ik druk hier onder elkaar af een der benaderingen in woorden van een Chinese prent, die Spaan ongetwijfeld in een museum te Parijs gezien heeft, en heb me afgevraagd of het ‘stijlvoller dan dit in een tijdschrift kan zijn’ op de vorm slaat, waarin het tenslotte in het boek is geschied: | |
Schilderingen uit ChinaMet de gesluyerde kleuren van verdofte kristallen tegen rossen, als goudleeren, grond, zijn zij verborgen Brandingen van de Ziel -
Schilderingen uit ChinaGa naar voetnoot1)
Met de gesluijerde
Kleuren van
Verdofte Kristallen
Tegen rossen,
Als goud-Ieêren grond,
Zijn zij
Verborgen Brandingen
Van de
Ziel;
Wij zagen een jonge,
Een Bloemkorf dragende
Vrouw,
| |
[pagina 150]
| |
Wier Kleedbanden zwierden als
Onder water
Stengels van
Lisschen;
Een witte
Olifant,
Die werd gewásschen
Tot in de zware Plooijen der
Huid
Met stilste,
Heilige,
Zorg...
Men kan, het boek ‘De Verheerlijking’ doorbladerend makkelijk een grapje maken over sommige verzen, maar het valt niet te ontkennen, dat Spaan zuiver zag en het geziene in enkele, na lang zoeken, trefzekere woorden wist weer te geven en voor de lezer te plaatsen. Is het een gedicht als Spaan op een bladzijde (pag. 200) laat drukken?:
Aan de nieren
De Iris
Ontsproot...
Het mag op een gril lijken, op een manier om de goêgemeente voor het lapje te houden, toch zal men bij langer nadenken moeten toegeven, dat er in die drie woorden meer ligt dan men bij oppervlakkig lezen denkt. Laat ik hier overschrijven hoe hij La Gioconda van Da Vinci (blz. 24) heeft gezien: De kleuren zijn vol
Van den
Schemer.
De expressie is máteloos
Soms even
Zonder Genade.
De Handen
En het
Lichaam
Zwellen van
Liefde.
Daarachter een
Tooverland ...
Een ander voorbeeld (blz. 53):
Doode vogels
In de grijze,
De langgesnavelde
Koppen
Die waren gevallen omláág,
Blééf nog
Het stille Geluk
Der
Wijde Vlucht.
Zijn bewondering voor Oetamaro uit hij met deze woorden, die ik uit een vers licht (blz. 82): Met de kleur als een opvliegend
Parfum
Uit het gevoeligste Spel van
Sober-gracieuze
Rhytmen.
| |
[pagina 151]
| |
Hier volgt nog de benadering van een Aragonese prinses door Rafaël (blzz. 97 en 98): Zij was de schóónste,
De liefste
Prinses.
Hij durfde haar bijna niet aanzien
Zóó schoon was zij
En zóó
Aanbiddelijk lief.
Als hij haar áánzag,
Versnelde nerveus de
Klop van zijn
Hart.
Even ontspande:
Weidsch haar te
Tooyen
In het roode Fluweel
En het gele
Satijn.
Na de dood van Spaan, die zich in het Bevolkingsregister van Den Haag vóór 1940 als componist, daarna als letterkundige liet inschrijven, heeft dr Julius de Boer in het ‘Critisch Bulletin’ (augustus 1949) een in memoriam aan hem gewijd onder de titel ‘Een aesthetisch narcist’. Aan dat artikel ontleen ik hier tot slot nog enkele passages. Dat Spaan begaafd was is buiten kijf. Dr De Boer, die goed met hem bekend was - Spaan is met een zuster van hem getrouwd geweest - zegt, dat men zijn aestheticisme, ook in zijn latere philosophisch-politieke afdwalingen, nog kon bewonderen. ‘Zijn humanitair idealisme was, ondanks onvermijdelijke wrede teleurstellingen, onuitroeibaar.’ ‘Van zijn philosophisch-humanitaire afdwalingen op politiek gebied zal slechts weinig even worden aangeduid. Zijn ideaal, waarin hij de persoonlijke en de algemene geest weerspiegelde in zijn Ik-ideaal en omgekeerd, was niet alleen onbereikbaar (want dat is elk ideaal), maar een wáán. Zijn principe, tegelijk zijn pseudoniem, Hingabe, verrukkelijk van naïveteit als men naar zijn woord wilde luisteren, waarin enkele vonken van wijsheid konden oplichten, waarmee hij in zekere kringen in Duitsland opgang maakte, werd door de harde werkelijkheid vermorzeld tot gruis. Wat na-fonkelde scheen zinsbegoocheling en paranoid van denkbeeldigheid.’ ‘De heersende politiek dwarsboomde zijn idealistisch humanitair streven. Een geestelijke zelf-cultus, zonder objectieve aanpassing, ontaardt in een fictief bestaan. Het principe der “Hingabe” werd een leus, tijdelijk een reclame, welke zelfs een brochure uitlokte, waarmee anderen voordeel trachtten te behalen; daarna een aanleiding tot spot. Het hóógste moest zich vernederen. Er was reeds zoveel discrepantie in zijn leven en streven dat hereniging niet meer mogelijk was. In het beginsel der zelf-verloochening openbaarde zich hoe langer hoe meer de zelfbevestiging. De normale polariteit der psychische functies pathologiseerde zich in ambivalente strevingen, waarin de werkelijkheid miskend werd, vooral de politieke activiteiten der jaren na '30. In zelfverheerlijking verpersoonlijkte hij het verzet. De dwalende ridder van het schone en goede, de modernisering van het Platonische to katon k'agathon, kwam in een Duits krankzinnigengesticht terecht. Na enige maanden gelukte het ons hem te bevrijden, waarna hij als ongewenste vreemdeling over de grens werd gezet. Daarna kon hij in ons vaderland zijn Don-Quichotterie voortzetten, op minder gevaarlijke wijze.’ Wellicht is in verband met Spaans Duitse activiteit het volgende briefje van | |
[pagina 152]
| |
belang, waarom ik meen goed te doen het hier af te drukken; mij is het niet gelukt iets naders hierover te weten te komen (Letterkundig Museum): Bruxelles 30.6.31 Dr W. Thys zegt in zijn boek ‘De Kroniek van P.L. Tak’, dat Spaan in zijn jonge jaren een begaafd musicus was. ‘Hij heeft ook een bundel verzen gepubliceerd. Later is hij aan lager wal geraakt en een bekende Haagse straatfiguur geworden.’ Inderdaad was hij in het laatst van zijn leven een meelijwekkende figuur. Koeberg schreef mij: ‘Weet niet of Spaan nog leeft, hij kwam jarenterug nog wel eens langs mijn woning, zodat ik hem soms even sprak: hij was toen al een zonderling. Ik heb hem hier in de binnenstad nog ontmoet met een bende straatjongens achter zich, omdat hij hard op liep te praten en te gesticuleren. Arme Peter!’ Ook in Nice trok hij de aandacht als hij voor alle mensen, die hij tegenkwam, zijn hoed met veel gratie afnam. Zelfs kellners uit cafés kenden hem en noemden hem een goedige gek. Een triestig einde van een zonder twijfel eens begaafd man, die na die eerste artikeltjes en dat boek nooit meer iets heeft gepubliceerd, maar die ongetwijfeld door het magistrale portret van Willem van Konijnenburg zal voortleven en wellicht ook door dat éne boek, waarvan in oktober 1961 bij De Beuk te Amsterdam een herdruk is verschenen met een nawoord van dr Julius de Boer en Wim J. Simons, vermeerderd met het in dit artikel opgenomen vers ‘Aan een vriend’. In deze herdruk is het portret van Willem van Konijnenburg geproduceerd, maar heeft men zich niet aan de typografie van Spaan gehouden. G.H. 's-Gravesande. |
|