Schriftuurlijkheid: Revius en Gregorius van Nazianze
Ook voor de dichter in Revius was het oudchristelijk patrimonium een hoogst belangrijke bron. Elders is al een aantal gedichten van hem aangewezen, die bewerkingen zijn van plaatsen uit Tertullianus en andere latijnse vaders (Sp.d.L. 5,1961, p. 143-9). Natuurlijk is Revius, die de Nederlandse Geloofsbelijdenis in het grieks vertaald heeft (zie Posthumus Meyjes p. 129-141), niet voorbijgegaan aan de griekse vaders. Onder hen vraagt Gregorius van Nazianze (329 - ca. 390) bijzondere aandacht, omdat hij niet alleen vermaarde redevoeringen (waaronder de theologische) heeft geschreven, maar ook de prins is der oudchristelijke griekse dichters. Evenals anderen heeft Revius zowel aan de redevoeringen als aan de gedichten van Gregorius stoffen ontleend voor christelijke dichtoefeningen. Op Gregorius' zededichten gaan terug Dit leven is een vrye merckt (ed. Smit lp. 30: Greg., Patres Graeci, Migne, 37.930 vs 33-6), Cracht des Gouts (ed. Smit I p. 60: Greg. P.G. 37. 927 vs 143-4), en Wijsheyt boven Schat (ed. Smit I p. 65-6: Greg. P.G. 37. 967-8). Ook heeft Revius aan Gregorius vergelijkingen ontleend als die van de vissen (ed. Smit I p. 11 Gods Kennisse: Greg. P.G. 37.579 vs 18-26) en die van het water dat onder de aarde verborgen is (ed. Smit I p. 12 T'selve, d.i. Gods Kennisse: Greg. P.G. 36.473, c. 14). Maar misschien verdienen onder de Gregoriana in Revius twee gedichten meer aandacht. Gregorius streeft welbewust naar schriftuurlijkheid in preek en gedicht. ‘Ik wil me’, zegt hij ergens (P.G. 36.461), ‘zelfs in een lijkklacht niet van de Schrift verwijderen’. In een lang gedicht (106 hexameters) masseert Gregorius de ‘gelijkenissen der vier evangeliën’ in de vorm van een gebed (P.G. 37.498-506). Ook Revius heefteen lang gedicht (126 regels) Gelijckenissen Christi gebeds-wijse (ed. Smit lp. 209-213). Het is geen vertaling, al komen veel
toespelingen op de gelijkenissen bij Revius voor in dezelfde volgorde als bij Gregorius. Ik weet niet, of ook andere dichters het parabelenmateriaal in deze vorm en deze omvang gebracht hebben. Een minder omvangrijk, maar misschien nog virtuoser staal van schriftuurlijkheid is het volgend fragment uit Gregorius' ‘Klacht over zijn ellenden’ (P.G. 37.1278 vs 91-98):
Drie tollenaars zijn in Uw Boeken wijdvermaard:
De grote Matthaeus, de man die in de tempel tranen stortte,
En voorts Zacchaeus; - dat ik de vierde zij.
En drie verlamden: de bedlegerige, de man bij de bron,
En de vrouw, door de geest gebonden; - dat ik de vierde zij.
En drie doden hebben door U het licht gezien:
De dochter van de hoofdman, de zoon der weduwe, en uit het graf komend
Lazarus al half verteerd; - dat ik de vierde zij.
Dit drieluik van drie met drievoudig refrein heeft Revius bewerkt tot het gedicht Ick sal u verquicken" (ed. Smit I p. 206). Ik weet niet, of het fragment van Gregorius voor of na Revius door anderen tot een zelfstandig gedicht bewerkt is.
J.C. Arens.