De Nieuwe Taalgids. Jaargang 56
(1963)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 102]
| |
Manzoni's ‘Promessi Sposi’ in NederlandIn het jaar 1827 publiceert de bekende Italiaanse schrijver Alessandro Manzoni de roman I Promessi Sposi met de ondertitel ‘een Milanese geschiedenis uit de 17e eeuw’ welke hij, naar romantische traditie, zegt ontdekt te hebben in een oud handschrift. Het is 1956 wanneer de K.R.O., in een hoorspelbewerldng van Jan Starink, ditzelfde boek in Nederland voor de microfoon brengt, in vijf achtereenvolgende uitzendingen. In de bijna 130 jaar die deze twee jaartallen scheiden is er veel schrijf- en drukinkt gebruikt, enerzijds om de Promessi Sposi in vele talen bekend te doen worden, anderzijds om gevoelens van geestdrift maar ook van afkeer welke gerezen zijn naar aanleiding van dit werk tot uiting te brengen. Van deze laatste aspecten een enkel voorbeeld: Kort na de verschijning van de roman schrijft de enthousiaste Goethe: ‘Der Eindruck beim Lesen ist derart, daß man immer von der Rührung in die Bewunderung fällt, und von der Bewunderung wieder in die Rührung, so daß man aus einer von diesen beiden großen Wirkungen gar nicht herauskommt ... Manzonis innere Bildung erscheint hier auf einer solclien Höhe, daß ihm schwerlich etwas gleichkommen kann’Ga naar voetnoot1). Een heel andere indruk, althans in eerste instantie, maakte het werk op een landgenoot van Manzoni, namelijk Giovanni Papini. Al moet dadelijk gezegd worden dat deze ongunstige eerste indruk mede het gevolg was van het feit dat hij op school, een heel jaar lang, een ‘analisi logica e grammaticale’ moest geven van de lotgevallen van de hoofdpersonen, Renzo en Lucia. De autobiografie Un uomo finito verhaalt hoe de student Papini revanche nam zowel op de school als op Manzoni. Als lid van de driemans-academie met de veelzeggende naam ‘Trinità’ moet hij een soort scriptie schrijven als inleiding op de discussies. Hij schrijft meer dan honderd cahiervelletjes vol om de roman waarmee hij eindeloos geplaagd is ‘af te kraken’. Zijn academiegenoten waren verbijsterd. Hij, de jongste en kleinste, hoe kreeg hij het in zijn hoofd om ‘uno dei capolavori del genio italiano’ belachelijk te maken en af te breken! En hoewel Papini zijn eerste indruk corrigeert met de woorden ‘Non sentivo tutto quel che d'arte e grande v'è in molte pagine...’ toch klinkt in het daaropvolgend ‘di quel libro troppo famoso’ zijn gereserveerdheid ten opzichte van Manzoni doorGa naar voetnoot2).
In het nu volgende willen we nagaan, hoe de reacties in Nederland zijn geweest bij of na de verschijning van de roman van Manzoni. De eerste beoordeling treffen we aan in het tijdschrift De Muzen van het jaar 1835. Deze recensie is niet ondertekend, maar is onmiddellijk te herkennen als zijnde van de hand van Potgieter. Het was niet de eerste maal dat Potgieter zich met de Promessi Sposi of met letterkundige producten van Italiaanse bodem bezig hield: Op zijn reis in Zweden was hij in aanraking gekomen met een zekere Madame Saiute-Brice. Dat was in. Maart 1832. En met deze oudere Frangaise las hij de Promessi SposiGa naar voetnoot3). Is het te gewaagd om te veronderstellen dat Potgieter via Madame Sainte-Brice in contact gekomen is met Manzoni's romantisch proza? Tot deze veronderstelling geeft ook aanleiding de editie welke Pot- | |
[pagina 103]
| |
gieter heeft gebruikt voor zijn beoordeling in De Muzen, namelijk een Parijse editie van 1830. Hoe het ook zij, uit deze beoordeling blijkt dat Potgieter na zijn Zweedse reis zijn kennis van het Italiaans en van de Italiaanse letterkunde niet heeft laten verschralen. Hij blijkt innig vertrouwd te zijn met de vroegere en moderne litteratuur van Italië. En deze vertrouwde omgang heeft een diepe bewondering doen ontstaan bij de recensent. Een aankondiging door de Groningse uitgever W. van Boekeren dat Manzoni zal worden vertaald, is voor Potgieter blijkbaar aanleiding om zijn hart eens te luchten. Hij wil zijn bewondering uitschrijven, maar ook blijk geven van zijn bezorgdheid en tot slot de uitgever, respectievelijk de vertaler, enige wenken geven. In zijn hoge achting voor de voortbrengselen van de Italiaanse letterkunde heeft het de schrijver te smartelijker getroffen dat mannen als Monti, Manzoni, Foscolo en Bottain zijn vaderland weinig of niet bekend zijn. En wel vanwege het gebrek aan goede vertalers. ‘Onze vertalers, ontelbaar als de sprinkhanen in Egypte, onvermoeid en ligt even schadelijk als deze, strekken hunne strooptochten zelden verder dan tot de overzijde van het kanaal van St-George uit, of vergenoegen zich met de rijpe, halfrijpe, somtijds geheel onrijpe vruchten onzer Fransche en Duitsche naburen’Ga naar voetnoot1). Volgens Potgieter missen de vertalers alle artistieke gave om in zuiver Nederlands de kwaliteiten van het oorspronkelijk uit te drukken. Hy betreurt het dat er geen kundige, het Italiaans goed beheersende vertalers zijn, spreekt er zijn spijt over uit dat bij voorbeeld Silvio Pellico's gedenkschriften naar een Franse vertaling zijn vertaald. ‘Drink uit d'oor-pronkelijke flesch, want de wijn heeft bij het tweemaal óverschenken bijna zijn bouquet verloren’ zegt Potgieter Bilderdijk na. Uit Potgieter's opmerkingen blijkt dat hij de vertaler een bemiddelende rol toebedeeld wil zien, in deze zin dat de vertaler, zo nodig, rustig een gedeelte van het oorspronkelijk dient weg te laten, of een bekorting moet aanbrengenGa naar voetnoot2). Dit licht hij toe aan de hand van de vertaling van Pellico's boek: ‘de inwendige strijd des gemoeds had in onze Noordsche taal korter en krachtiger moeten teruggegeven worden, want wij voelen minder levendig, wij denken scherper dan de kinderen van het Zuiden’. Hierbij aansluitend geeft hij de uitgeverGa naar voetnoot3) de volgende raad: ‘In een' tijd waarin eene levendige handeling een hoofdvereischte des Romans is geworden; waarin de Fransche school dit beginsel dagelijks algemeener maakt, bekorte hij den oorspronkelijker! tekst op enkele plaatsen. Tot voorbeeld noemen wij: de Inleiding - de Uitweiding over de Bravis [sic; lees: Bravi]; - de bescheiden over de post [lees: pest], enz. ZEd zal ons verstaan - en het boek daardoor in belangrijkheid, voor den niet Italiaanschen lezer winnen’. We zullen nog' zien of de heer Van Boekeren deze aanwijzing ter harte heeft genomen. In de | |
[pagina 104]
| |
proeve van vertaling welke in dezelfde jaargang van ‘De Muzen’ is opgenomen, vinden we een gedeelte van hoofdstuk 1 van Manzoni's roman; daarbij is inderdaad weggelaten: de minutieuze beschrijving van de ligging van het Como-meer, welke aan het eigenlijke verhaal voorafgaatGa naar voetnoot1). In datzelfde jaar, 1835, verschijnt bij de uitgever W. van Boekeren te Groningen de eerste Nederlandse vertaling van de Promessi SposiGa naar voetnoot2). En wel onder de titel De Verloofden. Het boek was vertaald door P. van Limburg Brouwer, toentertijd professor te Groningen. Naast zijn eigenlijke vakstudie, waarvan de resultaten regelmatig vastgelegd worden, onder andere in zijn Histoire de la civilisation morale et religieuse des Grecs, gepubliceerd in de jaren 1833-1842, hield de Groningse classicus zich gaarne bezig op de gebieden van de Nederlandse en Italiaanse letterkunde. Aan zijn creativiteit op het eerste terrein hebben wij onder meer te danken de roman Het leesgezelschap van DiepenbeekGa naar voetnoot3). Wat het Italiaans betreft, heeft hij zich zeer beijverd om enkele belangrijke litteraire werken in Nederland bekend te maken. Behalve de Promessi Sposi van Manzoni heeft Van Limburg Brouwer vertaald La vita di Benvemito CeliniGa naar voetnoot4). | |
[pagina 105]
| |
Wat is er nu terecht gekomen van de raad van Potgieter aan de uitgever om een vrijere, meer op het Nederlands publiek gerichte vertaling te leveren? In de voorrede bij zijn vertaling gaat de hooggeleerde op deze kwestie in. Hij beantwoordt allereerst de vraag waaróm hij de vertaling van Manzoni op zich genomen heeft. De reden is ‘dat hij daardoor eenigermate de spijt wil lenigen, die hij er over gevoelt, dat hij het zelf niet heeft geschreven, daar hij het, met gebreken en al, voor een werk houdt, dat den roem moet vestigen van den schrijver, wien het uit de pen vloeide, en een sieraad zijn van de letterkunde, tot welke het behoort’Ga naar voetnoot1). Na uitgeweid te hebben over het verschil in karakter tussen Manzoni en Walter Scott gaat de schrijver in op het onderscheid dat er bestaat tussen het vertalen van proza, poëzie en wijsgerig of geschiedkundig werk. Proza kan nauwkeuriger worden vertaald dan poëzie, maar de prozavertaler heeft daarentegen weer meer vrijheid dan de vertaler van een wijsgerig of geschiedkundig werk. De romanvertaler moet het boek geven ‘zoo als het is, met uitweidingen en episoden, met al wat tot het geheele voorkomen van het werk behoort’. Daarom is de vertaler het ook niet eens met de raad aan de uitgever gegeven, omdat de roman daardoor een heel andere toon zou weergeven. Weglating van de inleiding zou hebben geleid tot een verplichte omwerking van vele passages in het verloop van het verhaal, waarin gezinspeeld wordt op deze inleiding. Weggelaten heeft de vertaler alleen enkele weinige bijzonderheden die betrekking hebben op de ‘localiteit’ of op het Lombardisch dialect. Bij het weergeven van de volledige tekst is de vertaler echter subjectief te werk gegaan, dat wil zeggen: hij stelde het zich zó voor alsof het boek zou moeten worden voorgelezen aan een Nederlander die geen Italiaans kende. Zo heeft hij Italiaanse spreekwoorden door Nederlandse vervangen en herhalingen bij Manzoni samengevat. In Januari 1836 verschijnt de eerste recensie van het door Van Limburg Brouwer vertaalde werk. En wel in de Vaderlandsche LetteroefeningenGa naar voetnoot2). De ‘recensent loopt zeer hoog met dezen Italiaanschen roman’. De anonyme schrijver van het artikel had graag hier en daar een bekorting of weglating toegepast willen zien. Verder niets dan lof, welke zich uitstrekt tot ‘druk en papier’. Jammer genoeg blijkt uit deze beoordeling niet, dat de recensent zich bezig heeft gehouden met het vergelijken van de oorspronkelijke tekst en die in de vertaling. In hetzelfde jaar verschijnt in het tijdschrift De Recensent, ook der Recensenten een korte critiek van twee octavo bladzijden over de vertaling van ManzoniGa naar voetnoot3). De anonyme criticus had al veel over de roman horen vertellen, zodat zijn verwachtingen hoog waren gespannen. ‘Echter is zijn verwachting in geenerlei opzigt teleurgesteld geworden’ (p. 309). Volgens de auteur van deze critiek mag zelfs gezegd worden dat Manzoni Walter Scott ‘eenigermate zelfs nog’ overtreft. We moeten aan de uiting van Goethe denken die wij aan het begin citeerden als hij verder gaat: ‘En alles is hier zoodanig in den juisten toon en | |
[pagina 106]
| |
den eigenaardigen stijl, dat men van zelf medegesleept wordt, en bij elk gedeelte van het vrij lijvige boek niet dan met weerzin het lezen kan staken.’ In het ‘Tijdschrift voor wetenschap en kunst’ met de veelzeggende naam Athenaeum verschijnt in het jaar 1837 een artikel dat ons in dit verband inteesseertGa naar voetnoot1). Ook deze criticus heeft met grote verwachting het boek ter hand genomen. ‘... het verheugt ons, er reeds dadelijk te mogen bijvoegen, dat onze verwachting over het algemeen niet is teleurgesteld.’ (p. 328). Wat er dan na deze min of meer tot formule geworden pluimstrijkerij volgt, is bepaald teleurstellend. Was de tijd voor de beide vorige recensenten om tot een bezonken oordeel te komen wellicht te kort geweest, in 1837 had toch zeker wel een gedegen critiek verwacht mogen worden, vooral in een tijdschrift met zo'n voorname titel, temeer nog omdat de schrijver dadelijk al bij het begin zegt: ‘Wij kennen de meeste werken van Allessandre [sic] Manzoni, en wij moeten bekennen, daarin steeds veel behagen te hebben gevonden’. Het is een wonderlijke recensie geworden, beslist een voorbeeld van hoe het niet moet. De artikelschrijver laat zichzelf eerst voordraven in een lange uitweiding over de betekenis van Manzoni als tragediedichter, maar na deze krachtinspanning blijkt hij tot niet veel meer in staat. Het geheel wordt dan ook meer een overnemen van hele stukken uit de voorrede, die door de vertaler is opgesteld, met de eerlijke toevoeging er bij: ‘gelijk de vertaler dan ook juist aanmerkt’ of de variatie: ‘gelijk de vertaler te regt opmerkt’. Alsof dit nog niet genoeg was, volgt aan het eind van zijn verslag de volledige bekentenis: ‘Wij hebben des-zelfs [van de roman namelijk] geest in alle bijzonderheden zoo nauwkeurig door den Vertaler geschetst gevonden, dat wij geen zwarigheid hebben gemaakt, zijne woorden tot de onze te maken.’ Kenmerkend voor het niveau van dit stuk is wel dat de criticus het nodig vindt om een politieke gebeurtenis als de Belgische opstand van zeven jaar daarvóór in zijn beoordeling te verwerken. In 1849, twee jaar na de dood van de vertaler, verschijnt de tweede onveranderde druk van De Verloofden. De vraag waarom pas na de dood van de vertaler tot een nieuwe editie kon of moest worden overgegaan is, wegens het ontbreken van het nodige archiefmateriaal, niet te beantwoorden. Is door de dood van Van Limburg Brouwer, die een nogal belangrijke plaats heeft ingenomen in het geestesleven van Nederland in de eerste helft van de negentiende eeuw, de vraag naar deze Italiaanse roman zozeer gestimuleerd? Zoveel is zeker dat er omstreeks deze tijd behoefte bestond aan een goedkope uitgave. Dat blijkt uit een aankondiging van deze tweede druk in het Algemeen lelterlievend maandschrift van het jaar 1851Ga naar voetnoot2). De vertaling komt er dit keer niet zo best af. Waren bij de eerste druk de oordelen eensluidend, wat betreft de losheid eiv de vloeiendheid, nu merkt de recensent op dat de vertaling niet zeer vloeiend is. Het is opvallend dat tot nu toe in geen van de beoordelingen een behoorlijke samenvatting van de inhoud van het gecritiseerde werk te vinden is. Een | |
[pagina 107]
| |
résumé van Manzoni's roman en een analyse van de verschillende karakters die er in voorkomen, vinden we voor het eerst in een artikel over de tweede druk van de vertaling en wel in het tijdschrift De Boekzaal der geleerde wereld van het jaar 1851Ga naar voetnoot1). De recensent heeft zijn taak als bemiddelaar tussen uitgever en lezerspubliek ernstig opgevat door de lezer een wijde blik te gunnen op de wereld die Manzoni schilderde. Aan de andere kant is hij in gebreke gebleven door een litterair-esthetische beoordeling achterwege te laten. Hij beperkt er zich toe het boek aan te bevelen, vooral vanwege de religieuze strekking die de roman zou hebben, namelijk om de rampen die ons overkomen in vertrouwen op God te dragen. Het laatste bericht over Manzoni dat we in de Nederlandse tijdschriftlitteratuur van de 19e eeuw aantreffen is een aan hem gewijde necrologie, waarin nog eens gezinspeeld wordt op de grote, bijna Europese populariteit van de Promessi Sposi. Een populariteit die op het ogenblik wel beperkt schijnt te zijn tot het vaderland van de schrijver en waarvan men zich, bij een bezoek aan dat land, inderdaad kan overtuigen, zo gauw men maar de naam Manzoni uitspreektGa naar voetnoot2).
Concluderende mogen we dus niet zeggen dat aan Manzoni in Nederland geen aandacht is besteed. Alleen de wijze waarop hij aan het Nederlandse lezerspubliek is voorgesteld, is over het algemeen alleszins teleurstellend geweest. Er zijn maar twee Nederlanders te noemen die zich hebben ingespannen om de roman van Manzoni in Nederland te introduceren, namelijk Potgieter en de vertaler Van Limburg Brouwer. Hoewel de betekenis van de uitgever W. van Boekeren niet nader uiteengezet kan worden, bij gebrek aan geschreven bronnen, mogen we stellig niet vergeten hem naast dit tweetal te vermelden. Van de hierboven besproken recensenten kan men niets anders zeggen dan dat zij een ondergeschikte rol hebben gespeeld. Zij hebben, hetzij Potgieter, hetzij de vertaler, nagepraat. Hun artikelen kunnen dienen tot staving van de minder vleiende oordelen van Busken Huet en van Kalff over de Nederlandse tijdschriften van de 19e eeuwGa naar voetnoot3). Haarlem A.J. Verschoor. |
|